54
Gerry Hendley woonde alleen. Nadat zijn vrouw en kinderen door een auto-ongeluk om het leven waren gekomen, had hij zichzelf op zijn werk gestort, eerst als senator en daarna als hoofd van de geheimste inlichtingendienst ter wereld.
Zijn werk bij Hendley Associates, zowel officieel als onofficieel, hield hem ruim zestig uur per week bezig en zelfs thuis hield hij de buitenlandse ontwikkelingen op fbn en Bloomberg in de gaten voor de officiële kant van zijn werk, en las hij Global Security, Foreign Affairs, Jane’s en The Economist om op de hoogte te blijven van gebeurtenissen die invloed konden hebben op zijn werk als chief operations.
Gerry had slaapproblemen en dat kwam niet alleen door zijn hoge werkdruk, maar ook door de verliezen die hij tijdens zijn leven had geleden. Het belangrijkste verlies was natuurlijk de dood van zijn gezin geweest, hoewel de dood van Brian Caruso vorig jaar en de huidige situatie met John Clark ook een persoonlijke wissel op Hendley trokken.
Hendley had ontzettend veel behoefte aan slaap − voor hem een zeldzame en kostbare luxe − dus toen zijn telefoon midden in de nacht overging, werd hij eerst woedend maar vroeg zich vervolgens angstig af wat hij te horen zou krijgen.
Het was twintig over drie. ‘Ja?’ zei hij kortaf en geïrriteerd.
‘Goedemorgen, meneer. Met Nigel Embling uit Pakistan.’
‘Goedemorgen.’
‘Ik ben bang dat er een probleem is.’
‘Ik luister.’ Hendley zat rechtop in bed. De woede verdween en vrees verscheen.
‘Ik heb zojuist gehoord dat uw man Sam vlak bij Miran Shah wordt vermist.’
Nu stond Gerry op en liep naar zijn kantoor, naar zijn bureau en zijn computer. ‘Wat bedoelt u met vermist?’
‘De eenheid soldaten bij wie hij was, is een paar dagen geleden aangevallen door strijders van het Haqqani-netwerk. Aan beide kanten zijn zware verliezen geleden, is me verteld. Sam en enkele anderen zijn met een voertuig ontsnapt; mijn contact, majoor Al Darkur, zat voor in de truck en uw man zat achterin. Het is mogelijk dat hij toen ze op de vlucht waren uit de truck is gevallen.’
Oppervlakkig gezien klonk dat Gerry Hendley als grote onzin in de oren. Zijn eerste opwelling was te denken dat de isi-officier die Embling als betrouwbaar had gekwalificeerd zijn agent had verraden. Maar hij had niet genoeg gegevens om die verdenking uit te spreken en hij had Emblings hulp nu meer dan ooit nodig. Daarom deed hij zijn uiterste best geen beschuldigingen te uiten. Hij was lang genoeg senator geweest om te weten hoe hij zich moest beheersen. ‘Ik begrijp het. Het is dus niet bekend of hij dood is of nog leeft?’
‘Mijn man is met drie helikopters vol mannen teruggegaan naar de locatie waar de schermutseling heeft plaatsgevonden. De Haqqani’s hadden hun mensen gewoon achtergelaten, en er lagen ook verschillende mannen van Al Darkur, maar Sams lichaam was er niet. De majoor denkt dat de kans groot is dat hij door de vijand gevangen is genomen.’
Hendley klemde zijn kaken op elkaar. Hij had het gevoel dat Driscoll liever tijdens het gevecht gedood had willen worden dan te moeten ondergaan wat de taliban voor hem in petto zou hebben. ‘Wat stelt u voor dat ik doe?’
Embling aarzelde even, maar zei toen: ‘Ik ben me er goed van bewust hoe dit overkomt. Het lijkt alsof de majoor niet eerlijk tegen ons is geweest. Maar ik loop al lang genoeg mee om te weten dat ik deze jonge man kan vertrouwen. Hij heeft me beloofd dat hij zijn best zal doen om uit te zoeken waar uw man is en hij heeft me beloofd me een paar keer per dag op de hoogte te houden van de situatie. Ik vraag uw toestemming om deze informatie elke keer meteen aan u door te geven. Misschien kunnen wij met ons drieën een oplossing bedenken.’
Gerry zag wel in dat hij geen keus had. Toch zei hij: ‘Ik wil dat mijn mannen kennismaken met deze majoor.’
‘Dat begrijp ik,’ antwoordde Embling.
‘Ze zijn op dit moment in Dubai.’
‘Dan gaan we samen naar hen toe. Tot we weten hoe de operatie in Miran Shah in gevaar is gebracht, denk ik dat het geen goed idee is er meer mannen naartoe te sturen.’
‘Dat ben ik met u eens. Als u alles regelt, zal ik mijn mannen hiervan op de hoogte brengen.’
Hendley verbrak de verbinding en belde Sam Granger. ‘Sam? Gerry. We zijn alweer een agent kwijt. Ik wil alle agenten over een uur op kantoor zien.’
Riaz Rehans tweede aanval op India vond twee weken na de eerste plaats.
Hoewel zijn aanval in Bangalore bloederig was geweest, kon hij snel en eenvoudig worden toegeschreven aan een enkele Lashkar-e-Taiba-cel. En hoewel er geen twijfel over was dat LeT een Pakistaanse terroristische organisatie was en vrijwel iedereen die het weten kon zich realiseerde dat deze in meer of mindere mate door de beards van de Pakistaanse isi werd gesteund, leek de slachtpartij in Bangalore totaal niet op een ‘grote internationale samenzwering’.
En zo had Rehan het ook zorgvuldig gepland. Hij had willen beginnen met een grootse gebeurtenis die ieders ogen zou openen, maar toch niet te direct naar zijn organisatie zou wijzen. Dat was gelukt, eigenlijk te goed zelfs, maar Rehan had nog geen schadelijke gevolgen van de enorme afslachting gemerkt, zoals grootschalige arrestaties van zijn LeT-mensen.
Nee, alles verliep volgens plan, en nu was het tijd om te beginnen met fase twee van dat plan.
De aanvallers arriveerden via de lucht, land en zee. Via de lucht kwamen vier Lashkar-agenten met een vals Indiaas paspoort; ze landden op het vliegveld van Delhi waar ze contact opnamen met een uit vier man bestaande cel die daar al ruim een jaar wachtte tot ze door hun isi-bazen in Pakistan werden geactiveerd.
Via land staken zeven mannen de grens bij Jammu over; ze reisden door naar de stad Jammu zelf en gingen naar een pension vol islamitische arbeiders.
Via de zee landden vier opblaasboten op twee verschillende locaties aan de Indiase kust. Twee in Goa aan de westkust van India en twee in Chennai aan de oostkust; elke boot had acht terroristen en hun uitrusting aan boord, met andere woorden: zestien gewapende mannen voor elke locatie.
In totaal dus zevenenveertig mannen op vier verschillende locaties verspreid over de hele breedte van India en deze zevenenveertig mannen hadden allemaal een mobiele telefoon met een standaard encryptiesysteem. Dit zou zorgen voor een vertraagde reactie op de aanvallen door India’s geheime dienst en het Indiase leger, hoewel Rehan er niet aan twijfelde dat de communicatie uiteindelijk wel zou worden gedecodeerd.
In Goa splitsten de zestien mannen zich in twee groepen en elke groep deed met handgranaten en kalasjnikovs een aanval op een ander restaurant aan het strand bij Baga en Candolim. Voordat de politie alle aanvallers had kunnen doden, waren er al 149 gasten en personeelsleden gedood.
In Jammu, een stad met meer dan vierhonderdduizend inwoners, verdeelden de zeven man die vanuit Pakistan over land de grens waren overgestoken zich over twee teams. Om acht uur ’s avonds blies elk team de nooduitgangen van een bioscoop op die elk aan een andere kant van de stad stonden. Daarna renden de mannen door de open deuren naar binnen, drie op de ene en vier op de andere locatie, gingen voor het filmdoek staan en openden het vuur op de grote aantallen bioscoopbezoekers. Drieënveertig Indiërs stierven in de ene bioscoop en negenentwintig in de andere. Op beide locaties samen raakten meer dan tweehonderd mensen gewond.
In de grote kuststad Chennai pleegden de zestien terroristen een aanslag tijdens een internationaal crickettoernooi. De bewaking van het toernooi was opgevoerd na de aanval op Bangalore, en dat scheelde ongetwijfeld honderden levens. De zestien terroristen werden doodgeschoten nadat ze tweeëntwintig burgers en agenten hadden vermoord en iets minder dan zestig mensen hadden verwond.
In Delhi liep de uit acht man bestaande cel het Sheraton New Delhi Hotel in het Saket District Centrum binnen, doodde de bewakers in de lobby en splitste zich in twee groepen. Vier namen de trap en schoten op de ene verdieping na de andere iedereen die ze maar tegenkwamen dood. De andere vier renden een feestzaal binnen en schoten met hun automatische wapens op alle gasten op een trouwreceptie. Drieëntachtig onschuldigen werden gedood voordat de acht LeT-strijders werden doodgeschoten door de Rapid Action Force van de Indiase Central Reserve Police Force.
De projectmanager van deze aanval was Riaz Rehan; hij en zijn beste mensen werkten vanuit een safehouse in Karachi en hielden met voip-telefoons gekoppeld aan gecodeerde computers contact met de teams, zodat ze hen konden helpen zo veel mogelijk slachtoffers te maken. Drie keer die avond bad Rehan, bij de terroristen in India bekend als Mansoor, met de individuele leden van de cellen, voordat de mannen zich in het geweervuur van de politie stortten. Hij had alle zevenenveertig Lashkar-mannen verteld dat de hele operatie, de hele toekomst van Pakistan, ervan afhankelijk was dat ze niet levend gevangen werden genomen.
Alle zevenenveertig mannen deden wat hun was opgedragen.
Riaz Rehan had deze operatie met opzet zo georganiseerd dat het ongelooflijk ingewikkeld zou lijken en te complex voor de leiding van Lashkar, omdat hij wilde dat de Indiërs hierin het bewijs zouden zien van een Pakistaanse samenzwering tegen hun land. Dat lukte ook, zoals hij had geweten, en op de ochtend van 30 oktober had de Indiase regering het leger opdracht gegeven stand-by te staan. De Indiase premier Priyanka Pandiyan en de Pakistaanse president Haroon Zahid vergaderden de hele ochtend met hun legerleiders en hun ministers, en tegen de middag had Pakistan zijn eigen leger klaarstaan voor het geval India de verwarring die de aanvallen hadden veroorzaakt zou aangrijpen als argument voor vergeldingsmaatregelen.
Riaz Rehan had niet opgetogener kunnen zijn met de ontwikkelingen, omdat een dergelijke reactie noodzakelijk was om door te kunnen gaan met Operatie Sakervalk.
Zodra de aanvallen in India afgerond waren, gingen Rehan en zijn mensen naar Dubai om te voorkomen dat de niet-islamitische partijen binnen de isi hen aan een nauwkeurig onderzoek zouden onderwerpen.