104
Joona Linna bevindt zich samen met een aantal leden van het onderzoeksteam in een van de grote werkkamers van de rijksrecherche. De muren zijn bedekt met kaarten, foto’s en prints van de tips die op dit moment prioriteit hebben. Op een detailkaart van het Lill-Jansskogen zijn de vindplaatsen duidelijk gemarkeerd.
Met een gele stift volgt Joona het spoor vanaf de haven door het bos, en hij richt zich tot de groep.
‘Jurek Walter werkte onder meer met spoorwegwissels,’ zegt hij. ‘Het is mogelijk dat de slachtoffers in het Lill-Jansskogen zijn begraven omdat het spoor daar loopt.’
‘Zoals Angel Ramirez,’ zegt Benny Rubin en hij glimlacht zonder reden.
‘Maar waarom gaan we Jurek Walter in godsnaam niet gewoon verhoren?’ vraagt Petter Näslund met stemverheffing.
‘Dat werkt niet,’ antwoordt Joona geduldig.
‘Petter, ik neem aan dat je het forensisch psychiatrisch rapport hebt gelezen,’ zegt Magdalena Ronander. ‘Is het zinvol om een schizofrene en psychotische man te verhoren die...’
‘We hebben slechts achttienduizend kilometer spoor in Zweden,’ valt hij haar in de rede. ‘We hoeven alleen maar te gaan graven.’
‘Sit on my facebook,’ mompelt Benny.
Joona vindt dat Petter Näslund gelijk heeft. Jurek Walter is de enige die hen naar Felicia kan leiden voor het te laat is. Ze volgen de kleinste spoortjes uit het oude vooronderzoek, ze zoeken de tips die binnenkomen tot de bodem uit, maar toch komen ze nergens. Saga Bauer is hun enige werkelijke hoop. Gisteren heeft ze een andere patiënt mishandeld en Jurek Walter kreeg de schuld. Dat hoeft niet slecht te zijn, denkt Joona. Misschien zorgt het ervoor dat hij toenadering tot haar zoekt.
*
Het wordt donker buiten en sporadische sneeuwvlokjes slaan tegen Joona’s gezicht als hij uit de auto stapt en het Söder-ziekenhuis in beent. Bij de receptie krijgt hij te horen dat Irma Goodwin vanavond een extra dienst op de spoedeisende hulp draait. Hij ziet haar zodra hij binnenkomt. De deur van een behandelkamer staat half open. Een vrouw met een gescheurde lip en een bloedende wond op haar kin zit er roerloos en zwijgend bij terwijl Irma Goodwin tegen haar praat.
Het ruikt naar natte wol en de vloer is donker van het vuile water. Een bouwvakker zit met een beslagen plastic zak om zijn voet op een bankje.
Joona wacht tot Irma Goodwin de kamer uit komt en loopt door de gang met haar mee naar een andere behandelkamer.
‘Het is de derde keer in drie maanden dat ze hier is,’ zegt Irma.
‘Je moet haar in contact brengen met de vrouwenopvang,’ zegt Joona ernstig.
‘Heb ik al gedaan. Maar wat helpt dat?’
‘Het helpt,’ zegt Joona koppig.
‘Wat kan ik voor je doen?’ vraagt ze en ze blijft bij de deur staan.
‘Ik wil graag weten hoe het verloop van de veteranenziekte eruitziet vo...’
‘Hij komt er weer bovenop,’ valt ze hem in de rede en ze doet de deur open.
‘Ja, maar als hij niet behandeld was,’ zegt Joona.
‘Hoe bedoel je?’ vraagt ze en ze kijkt in zijn grijze ogen.
‘We zoeken naar zijn zus,’ legt Joona uit. ‘En het is heel waarschijnlijk dat ze tegelijk met Mikael besmet is...’
‘Dan is het ernstig,’ zegt Irma.
‘Hoe ernstig?’
‘Zonder behandeling... het hangt natuurlijk van haar algehele gezondheidstoestand en dergelijke af, maar waarschijnlijk heeft ze inmiddels hoge koorts.’
‘En morgen?’
‘Dan hoest ze en heeft ze al moeite met de ademhaling... het is niet te zeggen wanneer precies, maar op een gegeven moment, vermoedelijk tegen het eind van de week, loopt ze het risico van hersenbeschadiging en... je weet toch dat de veteranenziekte dodelijk is?’