118
Het is ochtend en Jurek Walter loopt met grote stappen op de loopband. Saga hoort hem zwaar en donker ademen. Op tv vertelt een man over het zelf maken van stuiterballen. Kleurige bolletjes deinen in diverse waterglazen.
Saga zit vol tegenstrijdige gevoelens. Haar drang tot zelfbehoud zegt haar dat ze al het contact met Jurek zou moeten vermijden, maar met elk gesprek neemt de kans dat haar collega’s Felicia vinden toe.
De man op tv waarschuwt de kijkers om niet te veel glitter te gebruiken, aangezien dat het stuitvermogen van de ballen verpest.
Langzaam loopt Saga naar Jurek toe. Hij stapt van de loopband af en gebaart naar haar dat ze hem over kan nemen.
Ze bedankt, stapt erop en begint te lopen. Jurek staat ernaast en neemt haar op. Haar benen zijn nog steeds vermoeid en haar gewrichten gevoelig. Ze probeert het tempo op te voeren, maar ademt nu al hevig.
‘Heb je je Haldol-injectie gehad?’ vraagt Jurek.
‘De eerste dag al,’ antwoordt ze.
‘Van de arts?’
‘Ja.’
‘Kwam hij binnen en trok hij je broek naar beneden?’
‘Eerst kreeg ik Stesolid,’ antwoordt ze zacht.
‘Was hij handtastelijk?’
Ze haalt haar schouders op.
‘Is hij vaker bij je binnen geweest?’
Bernie komt de ruimte binnen en loopt recht op de loopband af. Zijn gebroken neus is gefixeerd met witte tape. Eén oog zit dicht vanwege een donkergrijze zwelling. Hij blijft voor Saga staan, kijkt haar aan en hoest onderdrukt.
‘Nu ben ik je slaaf... godsamme zeg... Ik ben hier en ik volg je tot in de eeuwigheid, als de butler van de paus... tot de dood ons scheidt...’
Hij veegt zweet van zijn bovenlip en wankelt even.
‘Ik gehoorzaam elk klein...’
‘Ga op de bank zitten,’ kapt Saga hem af zonder hem aan te kijken.
Hij boert en slikt meerdere keren.
‘Ik lig op de grond en verwarm je voeten... ik ben je hond,’ zegt hij en hij gaat met een zucht op zijn knieën zitten. ‘Zeg me, wat wil je dat ik doe?’
‘Ga op de bank zitten,’ herhaalt Saga.
Ze loopt met zware stappen op de loopband. De palmbladeren deinen. Bernie kruipt naar haar toe, houdt zijn hoofd scheef en kijkt naar haar op.
‘Wat dan ook, ik gehoorzaam,’ zegt hij. ‘Als je zweet tussen je borsten, kan ik het afdrogen...’
‘Ga op de bank zitten,’ herhaalt Jurek neutraal.
Bernie kruipt onmiddellijk weg en gaat op de vloer voor de bank liggen. Saga moet de snelheid van de loopband iets verlagen. Ze kijkt met opzet niet naar het zwiepende palmblad en vermijdt het aan de microfoon met het zendertje te denken.
Jurek staat haar stil op te nemen, veegt zijn lippen af en haalt zijn hand door zijn korte, metaalgrijze haar.
‘We kunnen samen weggaan uit het ziekenhuis,’ zegt hij rustig.
‘Maar ik weet niet of ik dat wel wil,’ zegt ze eerlijk.
‘Waarom niet?’
‘Ik heb eigenlijk niets meer buiten.’
‘Niets meer?’ herhaalt hij zacht. ‘Het is hoe dan ook onmogelijk om ergens naar terug te gaan... maar er zijn betere plekken dan deze.’
‘En slechtere misschien.’
Hij kijkt oprecht verbaasd en wendt zijn gezicht met een zuchtend geluid af.
‘Wat zeg je?’ vraagt ze.
‘Ik zuchtte alleen maar, omdat ik bedacht dat ik me inderdaad een slechtere plaats herinner,’ zegt hij en hij kijkt haar dromerig aan. ‘De lucht gonsde van de hoogspanningsleidingen... de wegen waren kapotgereden door grote shovels... en de sporen vulden zich met rood modderig water, het reikte tot mijn middel... maar ik kon nog steeds mijn mond opendoen om te ademen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Dat slechtere plaatsen te verkiezen kunnen zijn boven betere...’
‘Denk je aan je jeugd?’
‘Ja, daar denk ik aan,’ fluistert hij.
Saga zet de loopband stil, buigt zich voorover en hangt aan de handvatten. Haar wangen gloeien alsof ze tien kilometer heeft hardgelopen. Ze weet dat ze moet doorgaan met het gesprek zonder al te gretig te worden, en dat ze hem meer moet laten vertellen.
‘Maar nu... Heb je een schuilplaats of ben je van plan een nieuwe te vinden?’ vraagt ze zonder hem aan te kijken.
De vraag was veel te direct, dat voelt ze. Ze dwingt zichzelf op te kijken, hem in de ogen te kijken.
‘Ik kan je een hele stad geven, als je wilt,’ antwoordt hij ernstig.
‘Waar?’
‘Kies zelf maar.’
Saga schudt glimlachend haar hoofd, maar herinnert zich opeens een plek waar ze al jaren niet aan heeft willen denken.
‘Als ik aan andere plekken denk... dan denk ik alleen maar aan het huis van mijn grootvader,’ zegt ze. ‘Ik had er een schommel in een boom... ik weet niet, maar ik vind schommelen nog steeds fijn.’
‘Kun je daar niet heen gaan?’
‘Dat gaat niet,’ antwoordt ze en ze stapt van de loopband af.