111
De drie agenten lopen de hal in en ruiken meteen de scherpe geur van oud afval. Het is stil in het huis en net zo koud als buiten.
‘Is daar iemand?’ roept Joona.
Het enige wat ze horen zijn hun eigen voetstappen en bewegingen. Het licht van de buurhuizen valt niet naar binnen. Joona steekt zijn hand uit naar het lichtknopje om de plafondlamp aan te knippen, maar die doet het niet.
Marie doet haar zaklamp achter hem aan. De lichtkegel gaat nerveus allerlei kanten op. Ze lopen verder het huis in en Joona ziet hoe zijn eigen schaduw zich verheft en over de neergelaten luxaflex wegglijdt.
‘Politie,’ roept hij weer. ‘We willen alleen maar praten!’
Ze komen de keuken binnen en zien dat er een heleboel lege verpakkingen van cornflakes, macaroni, meel en suiker op de vloer onder de tafel liggen.
‘Wat is dit in godsnaam?’ fluistert Eliot.
Koelkast en vriezer staan er donker en leeg bij, alle keukenstoelen zijn verdwenen en op de vensterbanken voor de gesloten gordijnen staan verdroogde planten.
Alleen van buitenaf ziet het eruit alsof de familie op reis is.
Ze lopen verder een televisiekamer met hoekbank in. Joona stapt over de kussens die op de grond liggen.
Marie fluistert iets wat hij niet verstaat.
De dikke gordijnen voor het raam reiken tot op de grond. Door de deur naar de gang is een trap zichtbaar die naar de kelder leidt.
Als ze een dode hond met een plastic zak om de kop zien liggen, blijven ze staan. Het dier ligt op de grond voor de bank in de televisiekamer.
Joona loopt verder richting de gang en de trap. Hij hoort de voorzichtige bewegingen van zijn collega’s achter zich.
Marie is snel gaan ademen.
Het schijnsel van de zaklamp trilt.
Joona doet een stap opzij zodat hij de donkere gang in kan kijken. Verderop staat de badkamerdeur op een kier.
Joona gebaart naar zijn collega’s dat ze moeten blijven staan, maar Marie staat al naast hem en richt haar zaklamp op de trap. Ze doet een stap naar voren en probeert verder de gang in te kijken.
‘Wat is dat daar?’ fluistert ze, en ze kan de nervositeit in haar stem niet onderdrukken.
Er ligt iets op de vloer bij de badkamerdeur. Ze richt haar zaklamp erop. Het is een pop met lang blond haar.
Het schijnsel trilt op het glanzende plastic gezicht.
Plotseling wordt de pop de badkamer in getrokken.
Marie glimlacht en doet een grote stap naar voren en op hetzelfde moment klinkt er een knal zo hevig dat ze hem in hun buik voelen.
Het mondingsvuur van het jachtgeweer vult de gang als een bliksemflits.
Het lijkt alsof Marie een harde duw in haar rug krijgt en tegelijkertijd gaan er gedeeltes van de hagelwolk dwars door haar hals heen.
Haar hoofd klapt achterover en er spat bloed uit het gat in haar keel.
De zaklamp knalt tegen de grond.
Als Marie met loshangend hoofd een laatste stap zet, is ze in feite al dood. Ze zakt in elkaar en blijft met een been onder zich liggen, waardoor haar bekken in een vreemde hoek omhoog staat.
Joona heeft zijn pistool getrokken en ontgrendeld en draait zich om. De gang naar de trap is leeg. Er is daar niemand – de schutter moet in de kelder verdwenen zijn.
Het bloed bubbelt uit Maries hals en dampt in de koude lucht.
De zaklamp rolt langzaam over de vloer.
‘Mijn god, mijn god,’ fluistert Eliot.
Hun oren suizen van de knal.
Plotseling rent er een kind met de pop in haar armen de gang door, glijdt uit in het bloed, valt op haar rug en glipt het donker bij de trap in. Ze verdwijnt bonkend omlaag en daarna klinkt er iets ratelends.