55
Als ze bij het Glenn Miller-café uit de taxi stappen, sneeuwt het. Saga keert haar gezicht naar de hemel, sluit haar ogen en voelt de vlokken op haar warme gezicht neerdalen.
De krappe ruimte zit al vol gasten, maar ze hebben geluk en vinden een vrij tafeltje. Kaarsen flakkeren in matglazen kaarsenstandaards en de sneeuw glijdt nat langs de ramen aan de Brunnsgatan.
Stefan hangt zijn tas aan een stoelleuning en loopt naar de bar om te bestellen.
Saga’s haar is nog nat en ze rilt als ze haar groene parka uittrekt, die op de rug donker is van het vocht. Om haar heen draaien mensen zich om en ze is bang dat ze per ongeluk op andermans plek zijn gaan zitten.
Stefan zet twee wodka martini en een schaaltje pistachenoten op tafel. Ze zitten tegenover elkaar en proosten zwijgend. Saga wil net zeggen dat ze trek heeft als een slanke man met een ronde bril naar hen toe komt.
‘Jacky,’ zegt Stefan verrast.
‘Ik dacht al dat ik kattenpis rook,’ zegt hij glimlachend.
‘Dit is mijn vriendin,’ zegt Stefan.
Jacky kijkt even naar Saga maar neemt niet de moeite om zich voor te stellen, in plaats daarvan fluistert hij iets tegen Stefan en lacht.
‘Nee, maar serieus, je moet met ons meespelen,’ zegt hij. ‘Mini is er ook.’
Hij wijst naar een stevige man die op weg is naar de hoek waar een bijna zwarte contrabas en een semiakoestische Gibson-gitaar staan opgesteld.
Saga luistert niet naar hun gesprek, het gaat over een of andere legendarische gig, het beste contract ooit en een geniale kwartetsamenstelling. Ondertussen laat ze haar blik door het etablissement glijden. Stefan zegt iets tegen haar terwijl Jacky aan hem begint te sjorren.
‘Ga je spelen?’ vraagt Saga.
‘Eén nummer maar,’ roept Stefan met een glimlach.
Ze wuift hem na. Het geroezemoes wordt zachter als Jacky de microfoon pakt en zijn gast aankondigt. Stefan gaat achter de piano zitten.
‘April in Paris’, zegt hij kort, en hij begint te spelen.