167
Joona loopt zo snel hij kan in de richting van de spoorbaan. De zware betonschaar slaat tegen de compacte sneeuwwallen, waardoor het trilt in zijn schouder. De goederentrein bij het goederendepot is net in beweging gekomen, zwaar knarsend wiegt hij voorwaarts. Joona probeert te rennen, maar zijn hartslag is zo langzaam dat het brandt in zijn borstkas. Hij gaat omhoog langs de besneeuwde spoordijk, glijdt uit en stoot met zijn knie tegen het grind, laat de betonschaar vallen, komt weer op de been en struikelt de spoorbaan op. Hij heeft geen gevoel meer in zijn handen en voeten. De bevingen zijn onbeheersbaar geworden en hij ervaart een beangstigende verwarring over het feit dat hij het zo verschrikkelijk koud heeft.
Zijn gedachten zijn wonderlijk, traag en onsamenhangend. Hij weet alleen dat hij de trein moet tegenhouden.
De zware goederentrein begint vaart te maken en komt knerpend dichterbij. Joona staat midden op de spoorbaan, richt zijn blik op de frontlichten en steekt zijn hand op. De trein toetert en hij ziet vaag het silhouet van de machinist in de cabine. De spoordijk trilt van de vibraties onder zijn voeten. Joona pakt zijn pistool, heft het en schiet de voorruit van de locomotief kapot.
Glassplinters wervelen over het dak en waaien weg. De echo van de knal stuitert snel en hard tussen de opgestelde containers.
Papieren fladderen door de cabine en het gezicht van de machinist is volledig uitdrukkingsloos. Joona heft zijn wapen weer en richt recht op de man. De trein remt dreunend. Geschraap over de rails en de grond schudt. De locomotief glijdt met knarsende remmen door en komt drie meter voor hem sissend tot stilstand.
Joona valt bijna als hij van de rails stapt. Hij raapt de betonschaar op en wendt zich tot de machinist.
‘Open de rode containers,’ zegt hij.
‘Ik heb geen bevoegdheid...’
‘Doe het gewoon,’ roept Joona en hij gooit de betonschaar op de grond.
De machinist klimt naar beneden en pakt de betonschaar. Joona loopt met hem langs de trein en wijst op de eerste rode container. Zwijgend klimt de man op de eerste roestbruine koppeling en knipt het slot open. Er klinkt gerommel als de deur geopend wordt en tv-toestellen in grote kartonnen dozen eruit vallen.
‘De volgende,’ fluistert hij.
Joona begint te lopen, laat het pistool vallen, raapt het weer op uit de sneeuw en loopt langs de treinstellen naar achter. Ze passeren acht wagons eer ze de volgende rode container met de tekst Hamburg Süd tegenkomen.
De machinist knipt het slot open, maar krijgt de stevige balk niet weg. Hij slaat erop met de betonschaar en het geluid van metaal op metaal echoot desolaat over het haventerrein.
Joona wankelt naar voren, duwt de balk met een schrapend geluid omhoog en de grote metalen deur zwaait open.
Disa ligt op de roestige containervloer. Haar gezicht is bleek en haar open ogen staan verbaasd. Ze is een laars verloren en haar haar zit vastgevroren rond haar hoofd.
Disa’s mond is verstijfd in een mengeling van angst en verdriet.
Aan de rechterkant van de lange ranke hals zit een diepe snee. De plas bloed onder haar hals en nek heeft al een glanzend laagje ijs.
Voorzichtig tilt Joona haar uit de container en doet een paar passen.
‘Ik weet dat je leeft,’ zegt hij, en hij valt op zijn knieën met Disa in zijn armen.
Er stroomt een beetje bloed over zijn hand, maar haar hart klopt niet meer. Het is voorbij, onherroepelijk voorbij.
‘Dit niet,’ fluistert Joona tegen haar wang. ‘Jij niet...’
Langzaam wiegt hij haar terwijl de sneeuw neerdaalt. Hij merkt niet dat er een auto stopt en is zich er niet van bewust dat Saga Bauer aan komt rennen. Ze is blootsvoets en draagt alleen een broek en T-shirt.
‘Er is versterking onderweg,’ roept ze terwijl ze dichterbij komt. ‘Jezus, wat heb je gedaan? Je hebt hulp nodig...’
Saga schreeuwt en vloekt in haar portofoon en als in een droom hoort Joona dat ze de machinist opdraagt zijn jas uit te trekken waarna ze die over zijn schouders legt. Dan laat ze zich achter hem op de grond zakken en houdt hem vast terwijl de sirenes van de politiewagens en ambulances over het haventerrein schallen.
Onder de gele traumaheli stuift de sneeuw in een cirkel op van de grond. De heli landt schommelend op zijn ijzers. Het is een oorverdovend lawaai en de machinist loopt achteruit, weg bij de man die de dode vrouw in zijn armen houdt.
De rotorbladen blijven draaien terwijl het ambulancepersoneel uit de heli springt en met wapperende kleren naar de lichamen toe rent.
Door de zuiging van de heli waait er allerlei rommel in het hoge hek. Het voelt alsof bij iedereen de adem wordt afgesneden.
Joona is bijna buiten bewustzijn als het ambulancepersoneel hem dwingt Disa’s dode lichaam los te laten. Zijn ogen staan troebel en zijn handen zijn wit van bevriezing. Hij praat onsamenhangend en verzet zich als ze proberen hem te laten liggen.
Saga huilt als ze ziet dat hij op een brancard wordt weggedragen en de traumaheli in wordt gehesen. Ze begrijpt dat er heel veel haast geboden is.
Het geluid van de rotorbladen verandert als ze recht opstijgen en schommelen in een terugslaande rukwind.
De rotor helt voorover en de heli verdwijnt boven de stad.
Terwijl ze zijn kleren openknippen, zakt Joona weg in een soort halfdode toestand. Zijn ogen zijn nog open maar zijn pupillen zijn verwijd en zo stijf dat ze niet meer reageren op licht. Zijn ademhaling en hartslag zijn niet meer waarneembaar.
Joona’s lichaamstemperatuur is onder de 32 graden gezakt als ze dalen om te landen op het heliplatform op gebouw P8 van het Karolinska-ziekenhuis.