136
Anders Rönn heeft ingelogd en zit op zijn kamer terwijl hij de gebeurtenissen van die dag probeert samen te vatten in het afdelingslogboek.
Waarom gebeurt alles nu?
Elke maand controleert het personeel van de afdeling op dezelfde dag de voorraad geneesmiddelen en andere verbruiksgoederen van de afdeling.
Dat duurt niet langer dan veertig minuten.
My, Leif en hijzelf stonden voor de koelkast met medicijnen toen ze het geluid opeens hoorden.
Donker gerommel weerklonk diep in de muren. My liet de inventarislijst uit haar handen vallen en rende naar de bewakingscentrale. Anders kwam achter haar aan. My stond bij de grote monitor te schreeuwen toen ze de beelden van patiëntenkamer 2 zag. Bernie hing levenloos tegen zijn deur. Vanaf zijn tenen druppelde urine in de plas onder hem.
Anders’ lichaam kriebelt van onbehagen na de korte bijeenkomst met het presidium van de ziekenhuisdirectie. Naar aanleiding van de zelfmoord op zijn afdeling werd hij opgeroepen voor een crisisbijeenkomst. De directeur was direct van een kinderpartijtje gekomen, geïrriteerd omdat hij was weggeroepen uit de visvijver. De directeur had hem aangekeken en gezegd dat het misschien een vergissing was geweest om een onervaren arts de verantwoordelijkheden van een chef-arts te geven. Het ronde gezicht met de diepe keep in de kin had getrild.
Anders slikt en bloost als hij eraan terugdenkt hoe hij opstond en probeerde uit te leggen dat Bernie Larsson volgens zijn dossier ontzettend depressief was, dat de omschakeling lastig voor hem was geweest.
‘Ben je er nog?’
Hij schrikt op en ziet My met een vermoeide glimlach in de deuropening staan.
‘De directie wil het rapport morgenvroeg hebben, dus je zult me hier nog een paar uur moeten verdragen.’
‘Heftige shit,’ zegt ze gapend.
‘Je kunt best even in de slaapruimte gaan liggen als je wilt,’ zegt hij.
‘Dat hoeft niet, hoor.’
‘Ik meen het, ik ben hier toch.’
‘Echt waar? Goh, wat lief van je.’
Hij glimlacht naar haar.
‘Ga een paar uur slapen. Ik maak je wakker als ik wegga.’
Anders hoort haar door de gang lopen, langs de kleedkamer, de slaapruimte in.
Het schijnsel van het computerscherm vult Anders’ kantoortje. Hij klikt naar de agenda en vult een aantal nieuwe afspraken met familieleden en begeleiders in.
Zijn vingers blijven hangen op het toetsenbord als hij weer aan de nieuwe patiënte denkt. Hij voelt zich gevangen in dat moment, de seconden waarin hij bij haar binnen was en haar broek en slipje omlaag trok en de witte huid rood zag kleuren door de twee prikken met de naald. Hij raakte haar aan als een arts, maar keek tussen haar dijen naar haar geslacht, het blonde haar en de gesloten spleet.
Anders maakt een aantekening van een verzette afspraak, klikt door naar oudere evaluaties, maar kan zich niet concentreren.
Hij leest het rapport van het maatschappelijk werk door, staat daarna op en loopt naar de bewakingscentrale.
Als hij voor het grote scherm gaat zitten om naar de negen vensters te kijken, ziet hij meteen dat Saga Bauer wakker is. De lamp bij het bed brandt. Ze zit heel stil naar hem te kijken, recht de camera in.
Met een wonderlijke zwaarte vanbinnen kijkt Anders naar de andere schermpjes. Patiëntenkamer 1 en 2 zijn donker. De sluis en het dagverblijf zijn verlaten. De camera buiten de kamer waar My rust, registreert niet meer dan een gesloten deur. Het personeel van het beveiligingsbedrijf bevindt zich buiten de eerste veiligheidsdeur.
Anders klikt op patiëntenkamer 3 en onmiddellijk vult het beeld het tweede scherm. De plafondlamp in de bewakingscentrale wordt weerspiegeld in het stoffige scherm. Hij schuift zijn stoel dichterbij. Saga zit nog steeds met haar blik op hem gericht.
Hij vraagt zich af wat ze wil. Haar lichte gezicht straalt en haar hals is recht.
Ze masseert haar nek met haar rechterhand, staat op van het bed, doet een paar passen en blijft in de lens staren.
Anders klikt het beeld weg, staat op, kijkt naar de bewaarders en de gesloten deur van de slaapruimte.
Hij loopt naar de veiligheidsdeur, haalt zijn pasje door de lezer en gaat de gang in. De nachtverlichting heeft een sombere grijze tint. De drie deuren glanzen zwak als lood. Hij loopt naar haar deur en kijkt door het pantserglas naar binnen. Saga staat nog steeds midden in de kamer, maar richt haar blik op de deur als hij het luikje opent.
Het licht van het bedlampje straalt vanachter tussen haar benen door.
‘Ik kan niet slapen,’ zegt ze met grote, donkere ogen.
‘Ben je bang in het donker?’ glimlacht hij.
‘Ik heb tien milligram Stesolid nodig, dat kreeg ik in Karsudden altijd.’
Hij denkt dat ze in werkelijkheid nog mooier en tengerder is. Ze beweegt zich met een opmerkelijke doelbewustheid, een zekerheid in haar lichaam, alsof ze een profturnster of ballerina is. Hij ziet het dunne, strakke hemdje dat donker is van het zweet. De welving van de perfecte schouders, de tepels onder de stof.
Hij probeert zich te herinneren of hij iets over slaapproblemen in Karsudden heeft gelezen. Daarna beseft hij dat dat er eigenlijk niet toe doet. Hij beslist zelf over de medicatie.
‘Wacht even,’ zegt hij en hij gaat een pil halen.
Als hij terugkomt staat het zweet tussen zijn schouderbladen. Hij laat haar het plastic bekertje zien, ze steekt haar hand door het luikje om het aan te pakken, maar hij kan het niet laten een beetje met haar te dollen: ‘Glimlach eens naar me.’
‘Geef me die pil,’ zegt ze alleen, en ze blijft haar hand ophouden.
Hij houdt het plastic bekertje op, buiten bereik van haar uitgestoken hand.
‘Eén glimlachje,’ zegt hij, en hij kietelt haar handpalm.