60
Saga neemt de metro naar station Slussen en loopt het kleine stukje naar Stefans studio in de Sankt Paulsgatan. Op het Södermalmstorg koopt ze een boeket rode rozen en bedenkt dat Stefan misschien ook rozen voor haar heeft gekocht.
Ze is opgelucht dat ze de moeilijke opdracht om te infiltreren bij Jurek Walter op de forensisch psychiatrische afdeling heeft afgewezen.
Met grote passen stormt ze de trap op, doet de deur van het slot, hoort pianomuziek en glimlacht bij zichzelf. Ze loopt naar binnen, ziet Stefan achter de piano zitten en blijft staan. Het blauwe overhemd hangt open. Er staat een flesje bier naast hem en de kamer ruikt naar sigarettenrook.
‘Schat,’ zegt ze na een poosje. ‘Het spijt me... ik wil dat je weet dat het me spijt wat er gisteren gebeurd is...’
Hij speelt door, vloeiend en fonkelend.
‘Het spijt me,’ zegt ze ernstig.
Stefans gezicht is afgewend, maar ze hoort toch wat hij zegt.
‘Ik wil nu niet met je praten.’
Saga steekt hem het boeket toe en probeert te glimlachen.
‘Het spijt me,’ herhaalt ze. ‘Ik weet dat ik ontzettend lastig was, maar ik...’
‘Ik ben aan het spelen,’ kapt hij haar af.
‘Maar we moeten het hebben over wat er is gebeurd.’
‘Ga weg,’ zegt hij met luide stem.
‘Sorry dat...’
‘En doe die deur goddomme achter je dicht.’
Hij staat op en wijst naar de hal. Saga laat de bloemen op de grond vallen, loopt naar hem toe en geeft een duw tegen zijn borst. Die is zo hard dat hij een stap naar achter doet, de pianokruk omverstoot en de bladmuziek van de standaard gooit. Ze loopt achter hem aan, klaar om te slaan als hij in de tegenaanval gaat, maar Stefan blijft met hangende armen staan en kijkt haar aan.
‘Het werkt niet,’ zegt hij alleen maar.
‘Ik ben een beetje uit balans,’ zegt ze.
Hij zet de pianokruk overeind en raapt de bladmuziek bij elkaar. Angst borrelt in haar op en ze doet een pas achteruit.
‘Ik wil je geen verdriet doen,’ zegt hij met een holle stem die haar angst doet omslaan in paniek.
‘Wat is er?’ vraagt ze en ze voelt zich misselijk.
‘Het werkt niet, we kunnen geen relatie hebben, we...’
Hij zwijgt en ze probeert te glimlachen, probeert te functioneren, maar haar voorhoofd is nat van koud zweet en ze voelt zich duizelig.
‘Omdat ik gisteravond lastig was?’ weet ze uit te brengen.
Stefan kijkt haar bedeesd aan.
‘Je bent de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien, de mooiste die er bestaat... en je bent slim en grappig en ik zou de gelukkigste man van de wereld moeten zijn... Ik zal er vast mijn hele leven spijt van hebben, maar volgens mij moet ik het uitmaken.’
‘Ik begrijp het nog steeds niet,’ fluistert ze. ‘Omdat ik kwaad werd... omdat ik stoorde terwijl jij zat te spelen?’
‘Nee, het...’
Hij gaat weer zitten en schudt zijn hoofd.
‘Ik kan veranderen,’ zegt ze, en ze kijkt hem even aan voordat ze doorgaat. ‘Maar het is zeker al te laat?’
Als hij knikt, draait ze zich om en verlaat de kamer. Ze loopt naar de hal, tilt het oude krukje uit Dalarna op en knalt het tegen de spiegel. De scherven donderen als een grote ijsschots naar beneden en versplinteren op de plavuizen. Ze stoot de voordeur open, rent de trap af en stormt recht het stralend blauwe winterlicht in.