Veertien
Een doorbraak lijkt nog niet in zicht. Niet in mijn schrijverscarrière, noch in het tijdelijke bobbeltje in mijn relatie met el señor. Het eerste zal ik zelf moeten bewerkstelligen, het gladstrijken van het bobbeltje zie ik toch echt als een taak voor el sehor.
Met groot enthousiasme stortte ik mij aan het begin van deze week op een nieuw project: het schrijven van een literaire thriller voor een heuse wedstrijd. Aan het eind van de week had ik al vijftienduizend woorden op papier. Trots mailde ik dat aan el señor en voegde daar direct het resultaat aan toe. Hij had gezegd het even wat minder druk te hebben op zijn werk en ik hoopte stiekem dat hij zijn nieuwsgierigheid niet zou kunnen bedwingen en even een blik op mijn eerste (poging tot) thriller zou werpen.¬
‘s Avonds drentelde ik de hele tijd om hem heen. Wanneer zou hij erover beginnen? Dat moment kwam niet, dus begon ik er zelf over. Hij had het nog niet kunnen lezen, ‘Ik moet wel gewoon werken, Eus’, maar zou het nu gaan doen. Gelukkig! Na een half-uur schonk hij een glas wijn in en kwam bij mij op de bank zitten. Daar had ik hem de hele tijd vanachter de Linda. gadegeslagen in de hoop een reactie van hem op te vangen tijdens het lezen. Zijn gezicht toonde echter geen enkele uitdrukking.
“Ja,” sprak hij eindelijk (beleefd, volgens mij), “ik ben benieuwd hoe het verder gaat. Maar er moet nu wel iets gaan gebeuren.”
Dit was een andere reactie dan de high five waar ik op had gehoopt, vergezeld van de woorden: “Super Eus, je moet écht doorgaan. Het is spannend, de personages zijn goed uitgewerkt, het leest als een trein en ik vind dat je echt talent hebt.” Ik heb tenslotte nog zestigduizend woorden te gaan.¬
De volgende ochtend herstelde ik me snel, startte direct een plan van aanpak voor de komende hoofdstukken en zette daarin een veelbelovende spanningslijn uit. Helemaal opgetogen werkte ik de hele dag gestaag door.
Overspoeld door inspiratie, gooide ik het daarna over een heel andere boeg. Ik besloot nog snel een artikel over de Mexicaanse griep te schrijven, waarmee Mexico weer even wereldnieuws werd. Ik zag een taak voor mij weggelegd in dit geheel. En wel als correspondent ter plaatse.
Snel scrolde ik door mijn contacten. Ha! Ik bleek over het e-mailadres van de hoofdredacteur van het dagblad De Pers te beschikken. Hij kreeg dus de primeur. Een split second dacht ik na over de tone of voice voor de begeleidende mail. Familiair. Zo doen al die lui dat toch onderling?
Beste Ben,
Als schrijfster en inwoonster van Mexico City zou ik mij zo nu en dan kunnen opwerpen als Mexico-correspondent (veel nieuws de laatste tijd). Om meteen daad bij woord te voegen, hier een bijdrage. Zag op de site dat jullie er nog geen aandacht aan besteden, dus zal proberen het bij de redactie te krijgen.
Zo, aan mij hadden ze tenminste wat. Hiermee toonde ik aan dat ik gevoel had voor urgentie en begreep dat hij ook niet alles zelf kon regelen.
‘Ben’ heeft in het verleden een enorm trackrecord als journalist opgebouwd – is zelfs nog journalist van het jaar geweest – dus hij zou mijn werk zeker op de juiste waarde kunnen schatten.
Ingenomen met mijn prestatie, keek ik nogmaals op de website van De Pers. Zou mijn artikel op de homepage terechtkomen? Het bloed trok uit mijn gezicht weg, toen mijn oog viel op maar liefst twee berichten over de Mexicaanse griep. Ze hadden er dus al wél over geschreven. Vier uur eerder al, Nederlandse tijd, dus ik liep ELF uur achter de feiten aan. Gênant tot en met. Om de schade te beperken, stuurde ik direct een tweede mail:
Excuses. Zag net dat het wel op jullie site staat. Niettemin blijft mijn aanbod gelden (al is de waarde daarvan wel enigszins afgenomen, zie ik in).
Ik bekeek het door mij meegezonden artikel nog even, want ik had gelukkig wel meer nieuwsfeiten dan zij, dacht ik. Na het openen verbleekte ik. Dit was alles wat erin stond en wat ik naar de hoofdredacteur van De Pers had gemaild:
Mexicaanse griep veroorzaakt onrust voor wereldwijde epidemie Mexico City, 24 april, 8.45.
“El señor, help!” riep ik. “Ik heb maar twee zinnen gestuurd en het stond bovendien al op hun site.”
Met een vuurrood hoofd van schaamte zette ik mij direct aan mail drie, met als onderwerp ‘juiste artikel’ en als mailtekst:
Tsja…
De hoogste man van De Pers had binnen tien minuten tijd een perfecte eerste, tweede en derde indruk van mij gekregen. Veel steun van el señor hoefde ik kennelijk ook niet te verwachten.
Met zijn rug naar mij toe, zonder op te kijken van de televisie, beet hij me toe: “Euheus, denk dan verdomme eens na!”
“Nou,” sputterde ik.
“Nee, Eus, dit is je eigen stomme schuld,” sprak hij onverbiddelijk.
Ik besloot tegen al mijn instincten in mijn mond te houden. En waardig naar de slaapkamer te schrijden. Ik zou fint thing de volgende ochtend met mijn laptop onder de arm verdwijnen. Ook de auto zou ik meenemen, voor een extra dramatisch effect.
El señor zou zich rot schrikken bij het zien van de lege plek op het bureau en in de garage. Hij weet dat dit in mijn geval serieuzer is dan een meegenomen handtas, toilettas en paspoort. Gniffelend zou ik bij de Starbucks om de hoek lekker verder werken aan mijn thriller.
Om zes uur word ik wakker. Iets te vroeg om mijn plan uit te voeren, maar ik besluit dit debacle wel alvast aan het papier toe te vertrouwen.
Elke blunder is toch weer leuk voor het nageslacht. Ik zet mij achter de computer. Ik fantaseer alvast een mooi einde bij elkaar. Ik zie al helemaal voor me dat ik straks als ik in de Starbucks zit, een mail ontvang. Niet van Ben, mijn nieuwe werkgever die graag van mijn reporterkwaliteiten gebruik wil maken, maar van mijn met spijtgevoelens overspoelde eega.
“Eus, sorry, ik moet zelf nadenken”, zou erin staan, gevolgd door “Ik hou van je. Kom je naar huis?” Binnen tien minuten zou ik onze garage weer inrijden en zou het weekend gewoon kunnen aanvangen. Prachtig.
Zover komt het niet. Ik zit nog geen vijf minuten achter de computer als ik iemand hoor aankomen in het donker. Het is el señor. Ik krijg een kus in mijn nek en word stevig vastgepakt.
“Sorry, Eus,” zegt hij met een stem vol spijt, “ik had zo niet moeten reageren. Ik doe dat omdat ik juist zo hoop voor je dat het lukt en dan baal ik dat je het voor jezelf dreigt te verpesten. Maar het spijt me.”
Wat fijn toch, als de realiteit van het echte leven zo mooi overeenkomt met de fantasie. De kans is klein dat ik de nieuwste sterreporter word van De Pers. Ook is het maar de vraag of ik de volgende Karin Slaughter zal zijn. Maar dat ik in het hier en nu gezellig met el señor ga ontbijten, is een feit.♦