Zesenveertig
Caesar is met Maria een aantal kerken gaan bekijken. We zijn met zijn allen – Maria is voor het eerst (en laatst) mee – op vakantie in San Miguel de Allende. Hij keert terug met een boterhamzakje gevuld met snuisterijen. Met een voornaam gezicht tovert hij een smoezelig plastic kaartje tevoorschijn. Er staan vijf blote mollige engeltjes (die heel erg op Carmen lijken, by the way) en twee bebaarde heren op afgebeeld.
“Dit is nou Dios,” spreekt Caesar gezaghebbend, wijzend op de man met de witte gezichtsbeharing. “Wat vind je dur van?” vraagt hij op een toon alsof hij net de badkamer groen heeft geverfd.
Ik probeer mijn lachen in te houden en ga zo serieus mogelijk verder met dit gesprek.
“Caesar, wie vind jij de allergaafste: Jesús, zijn papa Jozef, zijn mama Maria of Dios?”
“Dios. Want hij hebt infinito (een oneindige leeftijd) en heel veel snor,” antwoordt Caesar, die erg onder de indruk is van mensen die ouder zijn dan hij en hunkert naar een snor.
“Papa, hoe komt het dat hij zoveel jaren hebt?”
“Omdat hij geen mens is,” zegt de atheïstische señor.
“Net als Super Mario Bros, hè?”¬
‘s Avonds gaan el señor en ik naar Harry’s bar. Een heel bekende Amerikaanse keten, volgens el señor. Ze hebben kippenvleugels, hamburgers, gefrituurde uienringen en een grote bar met allerlei soorten alcohol. Het doet een beetje Hardrockcafé-achtig aan. De bar is gevuld met Amerikanen van een aantal generaties boven ons die domicilie hebben gekozen in het koloniale San Miguel de Allende.
“Hier zou ik ook wel met pensioen willen gaan,” zegt el señor.
Ik kan het niet met hem oneens zijn. Het is een prachtig plaatsje, met betaalbare koloniale huizen en altijd lekker weer, en het is nog niet aangetast door drugsbendes en de gevaren van de grote stad.
We zitten allebei te lezen. Ik in een boek, el señor op zijn BlackBerry.
Ik voel een streling over mijn schouder.
Ach, wat is el señor toch lief, denk ik, terwijl ik zonder opkijken doorlees.
Hij streelt verder. Ik richt mijn hoofd een beetje op en zie el señor druk een spelletje poker spelen op zijn telefoon. Zijn vingers vliegen over de toetsen. Ik buig me weer over mijn verhaal. Ik voel nog steeds een hand over mijn blote schouder gaan.
Gek trouwens, dat el señor tegelijkertijd met beide handen zijn telefoon kan bedienen en het ook nog klaarspeelt mijn blote huid te betasten. Met een ruk kijk ik om.
“I think it’s hot, that tattoo”, zegt een flamboyante vent van ver in de vijftig.
Hij draagt een licht linnen pak met een zwarte pochet. Een grote grijze snor hangt onder zijn troebel kijkende ogen.
“Is this your wife?” vraagt hij met dubbele tong aan el señor, terwijl hij met zijn wijsvinger mijn tatoeage natekent.
“Ja,” zegt el señor kortaf. “Niks zeggen,” waarschuwt hij mij, “deze kerel is kledderbezopen.”
“Ja, en hij heeft een enorm penishoofd,” voeg ik er geheel overbodig aan toe.
Een van de weinige momenten dat ik geen zin heb om te praten is als ik lees, dus dat komt goed uit.
De man laat mijn schouder los en beweegt zijn vinger met trillende beweging naar de bar. Hij pakt mijn glas op, dat hij vervaarlijk wankelend naast het servetje neerzet waar het op stond. Hij wijst naar het logo.
“Harry,” zegt hij. “Harry, dat ben ik,” voegt hij er geruststellend aan toe.
“Carlos!” roept hij. “Geef ze nog een rondje.”
Hij steekt zijn duim op en zoekt vervolgens zijn heil aan een tafeltje in de hoek waar drie luidruchtige, goed geconserveerde vrouwen van zijn leeftijd zitten. “Hi, Harry,” begroeten ze hem in rauw Amerikaans.
“Verrek, hij is het echt, señor,” zeg ik enigszins opgelucht omdat het de flirtpoging iets meer cachet geeft.
“Ja, dat, en een dronken drol,” bromt el señor.¬
De volgende dag gaan we echte cowboyboots kopen met Maria. Carmen en ik hebben al een paar te pakken, en we zagen Maria zo bewonderend kijken dat we nu met haar ook een paar gaan kopen. Ze worden hier met de hand gemaakt en zijn echt ontzettend stoer. Maria is er heel blij mee.
Het is nog best apart om met haar op vakantie te gaan. In huis heeft iedereen zijn vaste rol, nu is het weer even zoeken. Zo kan Maria tergend langzaam eten. Als wij alle vier allang klaar zijn, el señor achter Carmen aan zit die inmiddels de restaurantkeuken aan het verkennen is en ik Caesar in een aanval van buikpijn naar het toilet begeleid, zit Maria nog minstens een half-uur heel langzaam te kauwen.
Na drie dagen San Miguel de Allende verkassen we naar Cuernavaca.
Daar weet Maria ons te verbazen door elke dag een ander setje badkleding, compleet met bijpassende slippertjes, aan te hebben. Als het tijd wordt om Carmen, die inmiddels blauwe lipjes van de kou heeft, uit het peuterbadje te bevrijden, gaat Maria zich eerst even omkleden in de kleedkamer, waaruit ze een half-uur later weer tevoorschijn komt in een complete outfit en met geföhnde haren.
Mijn strategie om gewoon een T-shirt over mijn bikini aan te trekken, Carmen in een warme handdoek te wikkelen en met een fles melk lekker in bed te leggen, in een tijdsbestek van vijf minuten, werkt voor de verandering wat beter.
Verder zijn el señor en ik hoogst verbaasd als we zien dat Carmen cola én zwarte koffie met veel suiker drinkt. De lievelingsdrankjes van Maria, niet geheel toevallig.
“Ja, het is een echte Mexicaanse,” glundert Maria.
Mmm, dus dat gebeurt er in haar kamer als ze even met Carmen gaat spelen.
Maar verder zijn we blij dat ze erbij is, en vinden we het ook heel leuk voor haar. Ze lijkt er echt van te genieten.
“Gooi haar nat, gooi haar nat!” wordt Carmen aangemoedigd vanaf de rand van het peuterbadje. Carmen staat wijdbeens in het ondiepe water in haar blauwe bandana-bikini. Haar babyborstjes piepen onder het topje uit. Ze maait wild met haar mollige handjes door het water.
“Mójala, mójala!” wordt Carmen verder opgestookt. Maria ligt languit op een zonnebed met een tijdschrift op haar schoot. Haar roze ensemble is vandaag aan de beurt. Een hemdje van Barbie met een kort geruit broekje en splinternieuwe witte slippertjes hebben nu de eer Marias ledematen soortement te bedekken.
Het zuurstokroze geheel komt overeind om al roepend nog wat olie op het vuur te gooien.
“Spat haar haren nat!”
Het slachtoffer van deze pesterijen is iemand van het vrouwelijke geslacht die rillend de aanval afwacht. Die iemand ben ik. Met kippenvel op armen en benen lig ik al ruim een uur in het best koude badje.
“Hoor je dat, señor?” roep ik richting el señor, die twee stoelen verderop ligt.
El señor grinnikt. “Ja, ik hoor het.”
“Ik doe iets fout, señor. Zij ligt als een prima donna te zonnen en te lezen, ik lig hier te bevriezen en de oppas uit te hangen, en dan moet ik óók nog nat gespetterd worden?”
“Mójala, mójala!” klinkt het door mijn klaagzang heen.
“Ga nog een keer je haar föhnen,” mompel ik voor me uit.
El señor lacht.
Uiteindelijk heeft Carmen opnieuw blauwe lipjes en kunnen we het badje uit. Ik geef haar aan Maria, die het afdrooggedeelte op zich mag nemen.
We lopen terug naar onze kamers.
Toch kan ik niet anders dan lachen om deze actie van Maria. Ben benieuwd hoe de Amerikaanse Jennifer hierop gaat reageren. Dat wordt Maria’s nieuwe werkgeefster. Ze is de helft van een heel leuk stel met twee kinderen, een meisje van vier en een jongetje van acht maanden. Gelukkig, want Maria is dol op baby’s.
We hebben alles in het werk gesteld om een goed gezin voor haar te vinden. Eerst hadden el señor en ik nog hoogdravende ideeën als: we moeten haar een opleiding laten volgen of zorgen dat ze een eigen bedrijfje kan starten. Al snel zagen we in dat ze het beste is in het werk dat ze nu doet en daar ook verreweg het meeste mee kan verdienen.
Als muchacha voor een westers gezin heb je het goed voor elkaar. Je krijgt doorgaans twee keer zoveel betaald als bij een Mexicaanse familie, hebt veel vakantiedagen, wordt keurig gehuisvest, en je werkgevers zijn meestal zeer dankbaar dat je er überhaupt bent, want die luxe kennen ze niet in de landen waar ze vandaan komen.
Toch is Viet mijn droom dat Maria ooit haar eigen gezin gaat stichten. Dat ze niet voor andere kinderen hoeft te zorgen, maar voor die van haarzelf.
Zelf lijkt ze daar nog niet mee bezig. Maria is heel opgetogen over haar nieuwe baan. Ze zal regelmatig met het gezin mee naar de Verenigde Staten reizen, iets waar ze enorm naar uitkijkt.
Ik voel me ook gerust over dit koppel. Ze zijn een keer bij ons op ‘sollicitatie’ geweest en el señor is zelfs met Maria bij hen op inspectie gegaan.
Een van de jongere zussen van Maria studeert en zij krijgt straks mijn laptop. Op die manier kan ik contact met haar houden en zo Maria een beetje blijven volgen.
Twee uur later zijn we op weg naar Cuernavaca ‘city’. De kinderen praten achterin door elkaar heen en Guus Meeuwis doet al zingend ook een duit in het zakje. “Voel je niet, dat dit nooit o-ver-gaat? We horen bij el-kaar,” klinkt het. Zo is het maar net.
“Wat is de color van Goes’ piel?” vraagt Caesar, die nogal is aangestoken door de bizarre Mexicaanse discriminatiekoorts. Mexicanen discrimineren andere Mexicanen namelijk op huidskleur. Discriminatie is al bizar, maar dit is echt gestoord. Als je dit vertaalt naar Nederland, dan zou bijvoorbeeld de buurvrouw met blond haar hoger in aanzien zijn dan die met bruin haar. En de roodharige zou beter uit de verf komen dan die met zwarte manen. Mits de kleur ogen en huidskleur maar zo licht mogelijk zijn. In plaats van een antwoord, steken we maar weer de iedereen-is-gelijk-ongeacht-zijn-huidskleur-riedel af. Caesar vindt het niet zo boeiend. Ik besluit het relaas wat luchtiger te eindigen.
“Weet jij dat papa en mama Goes kennen?” zeg ik interessant.
“Ja, écht?” gilt Caesar.
“Ja, papa ging heel vaak met hem om.”
“We zaten toen we nog studeerden in hetzelfde voetbalteam en in de kookclub,” licht el señor toe.
“Wie kant beter voetballen, Goes of jij, papa?”
“Guus,” zegt el señor. “Maar ik kan beter koken.”
Gelukkig hebben we het niet over zingen.
“Hebt Goes een lange broek of een korte, net als ik?” wil Caesar weten.
“Een lange, denk ik,” is mijn antwoord.
“Wat voor haar hebt Goes? Plat of dik?”
“Hij heeft krullen,” zegt el señor.
“En ziet hij gaaf duruit?”
“Ja, hij ziet er wel gaaf uit. Hij heeft een brilletje.”
We zijn bij het restaurant. Caesar eet en kauwt op zijn kraag. Een gewoonte die hij heeft sinds bekend is dat we teruggaan naar Nederland.
Remigreren gaat ook hem kennelijk niet in de koude kleren zitten. Al snel vindt hij buiten op het terras gezelschap. Een echtpaar met een oma en een klein meisje. De oma is als eerste om. Caesar scoort goed bij vrouwen van boven de vijfenzestig.
Binnen no time doen het meisje (“Ik heet Paula, P-A-U-L-A”) en Caesar verstoppertje en wedstrijdjes wie het snelst kan rennen. Het meisje gilt: “Ik ben pas vijf en ren al sneller dan hij!”
Ze heeft gelijk, zie ik. Geen wonder, want Caesar moet veel meer doen dan rennen alleen. Hij kauwt onderweg op zijn kraag en hijst met zijn ene hand zijn broek steeds omhoog. Na het drukke gespeel strijken de jonge honden gezamenlijk neer onder een tafel om een spelletje te doen op de iPhone van Paula’s moeder. Ik duik onder de tafel en maak een foto.
Blij loop ik naar buiten om die aan de oma en ouders van Paula te laten zien. Een mooi moment om meteen mijn levensverhaal in verhaspeld Spaans over hun tafel te gooien.
Ze vinden Caesar heel lief en vooral heel open en spontaan. Hij praat zo makkelijk met iedereen.
Op de terugweg moet Goes weer spelen.
“We horren bij u-kaar,” zingt Caesar.
“La, laah!” draagt Carmen bij.
Maria vraagt aan Caesar wat Guus zingt.
“Tenemos que estar juntos”, vertaalt Caesar.
“Si,” zegt Maria.
“Kan Goes ook Spaans?” vraagt Caesar.
“Nee, ik denk het niet.”
“Wel Engels?”
“Ja, dat wel.”
We rijden zingend verder. Het is tien uur en donker buiten.
“Is het nog nachter in Nederland?” vraagt Caesar.
“Ja, in Nederland is het nog meer nacht,” zeg ik.
“Ligt Goes al in bed?” vraagt Caesar.
“Ja, Guus ligt al lang in bed.”
Opeens herinner ik mij dat ik op Nu.nl las dat de Tilburgse kermis weer is begonnen. Het is roze maandag. En maar zeer de vraag of Guus al te bedde is. Hij zweeft vast door hemel nummer zeven.
Caesar twijfelt er ook aan.
“Ik denkt niet dat Goes al in bed is. Want waarom zingt ie anders nog door?”♦