Achtentwintig
De dappere poes kreeg vanmiddag drie inentingen. Ze huilde alleen bij de laatste heel kort en heel woest. Daarna kreeg ze een lolly van de dokter; die stopte ze achterstevoren in haar mond, ze zwaaide nog even joviaal en we konden gaan. Caesar daarentegen handelde de situatie wat minder cool. Hij rende de behandelkamer gillend in en uit, vond het ‘te eng van de wereld’ en wilde niet dat Carmen dood zou gaan.
Carmen ligt nu uitgeteld in haar eigen mand, Caesar en ik liggen samen in het grote bed televisie te kijken. Het is hartstikke gezellig. Wat fantastisch dat dit zomaar kan: samen relaxed televisie kijken op een tijdstip dat ik anders gestrest uit mijn werk kwam rennen. Caesar zegt dat hij het heel ‘rezellig’ vindt. Tijd om nog één poging te wagen.
“Caesar, mama gaat volgende week naar de koningin. Daarom had ze die jurk aan.”
“Gaat je naar de koningin?” vraagt hij, niet onder de indruk. “Wie past er dan op mij?”
“Oma Ria is er dan, dus die past op jou.”
“Komt je nog wel terug of blijft je slapen?” wil Caesar weten, alsof zijn moeder altijd overal blijft slapen.
“Nee, natuurlijk kom ik terug. We zijn maar twee uurtjes weg,” stel ik hem gerust.
“Twee oertjes? Dat is veels te lang,” klaagt Caesar.
“Nee, Caes, dat is maar twee tennislessen,” smoor ik zijn beginnende klaagzang in de kiem. “Maar hoe vond je nu mijn jurk?” stel ik een veel belangrijker kwestie aan de orde.
“Dat hebt je al veels te vaak gevraagd,” antwoordt Caesar zuchtend. “Hij is stom. Veels te stom.”¬
Niet alleen de koningin brengt een bezoek aan Mexico City, ook oma Ria komt deze kant op. In plaats van voor haar verjaardagsfeestje over te vliegen, bedacht ik in mei om haar een ticket cadeau te doen. Daar zouden we allebei veel meer plezier aan beleven, was het idee. Ik hoefde niet vlug, vlug voor twee dagen op en neer te vliegen, we zouden echt tijd en aandacht voor elkaar kunnen hebben, en natuurlijk kon mama dan ook haar kleinkinderen weer zien. Dat aanbod greep ze dus met beide handen aan.
Voor de komst van de ene koningin kan ik gewoon mezelf zijn, de andere werkt met een ingewikkeld protocol. Daar heb je mij niet mee. Mijn outfit is al in kannen en kruiken. Ik heb op advies van el señor op de valreep besloten om toch hoge bruine suède laarzen erbij aan te doen; scheelt weer geknoei met zelfbruiner/scheermes op mijn benen. Ik besluit zelfs de cavia thuis te laten. Au naturel ga ik.
Over die verrekte cavia gesproken, nog geen week na de aanschaf ervan zag ik in een andere winkel clip-extensions van echt haar hangen voor een fractie van de prijs die ik voor mijn gekrulde bos moest neertellen.
Het idee dat ik gruwelijk genaaid ben, clipte zich pas echt in mijn hoofd vast toen ik langs de winkel van Enrique liep. Volkomen verlaten, met een groot hangslot aan de deur.
Mijn vriend Alonso, die een fruitstalletje drijft aan de overkant van de straat, zegt dat hij zelfs als een dief in de nacht is vertrokken. Hij heeft niemand op de hoogte gesteld van zijn nieuwe woonen winkelplaats.
Verdomme. Mijn caviahandelaar blijkt dus gewoon een vuile rat te zijn.
Hoewel de elementen er alles aan lijken te doen om de ontmoeting tussen ondergetekende en hare majesteit Koningin Beatrix te dwarsbomen (ja, er lag zelfs een heuse boom dwars in onze straat), lukt het el señor en mij na een enerverende dag uiteindelijk toch om op de grote happening te verschijnen.
We kwamen uit een nieuwe ronde van lichamelijk ongemak; startend met mijzelf, vervolgens Carmen en vandaag Caesar. Op de dag van de meeting met het hooggeplaatste gezelschap moet ik eerst ‘s ochtends een bange Caesar door een griepprik loodsen op school, waarop hij vervolgens besluit zich niet zo lekker te voelen.
Oma Ria en ik strijken met de hand over ons hart, nemen hem mee naar huis, waar hij onmiddellijk koorts en buikgriep krijgt. Dat geeft gelukkig de broodnodige afleiding, want de tijd tot de ontmoeting tussen mij en Maxima gaat veel te langzaam voorbij. Ergens tussen mijn ziekenverzorgende taken door rinkelt de telefoon. Het is de ambassade. Met de vraag of ik in een gespreksgroepje met de koningin over cultuur wil praten.
“O, hartstikke leuk, ik ben erbij!” brul ik en hang op. Uiteraard zonder te vragen naar het hoe en wat. Even maak ik een culturele overwinningsdans en ga vervolgens weer over tot de orde van de dag.
“Mam, veeg mij,” is het korte commando dat mij aan de lopende band naar het toiletpapier doet reiken. Ik wil zeker niet beweren dat ik het druk heb, ik kan natuurlijk bouwen op mama en Maria, maar ergens kom ik op deze belangrijke dag tijd tekort en ik besluit de kapper dan maar te laten schieten. Ik wil Beatrix natuurlijk niet naar de kroon steken. Ze zal deze dag de enige blijven met een vogelnestje, ik opteer vandaag voor de hangplant.
Nipt op tijd zit ik in mijn middagjapon, en heb ik mezelf behangen met mijn nieuwe handgemaakte leren sieraden met turkoois, die Maxima’s eye moeten catchen. Mama is enigszins verbaasd dat ik met geen woord meer heb gerept over mijn cultuurtalk met de koningin. Ik niet. Ik kan heel duidelijk hoofdvan bijzaken onderscheiden in dit leven. Ik weet sinds vandaag alles van de voordelen van drielaags ultrazacht toiletpapier.
Toch word ik in de auto even heel zenuwachtig.
“Vertel even over oprichtingsdata, volkeren, oorlogen en zo, señor, want ik weet eerlijk gezegd van niks.”
Gelukkig weet el señor mij op dit soort momenten altijd efficiënt gerust te stellen.
“Daar vraagt ze echt niet naar, Eus.”
“Oké.”
Aangekomen bij de rode loper valt het mij enorm tegen dat er niet geflitst wordt. Eigenlijk heb ik wel geoefend op een pose, maar er is geen enkele reden om met een hand in de zij en een heup naar voren te gaan staan. Nobody cares.
Binnen staan we de andere Nederlanders een beetje te checken en nemen daarna plaats in de rij voor het handje schudden met Maxima, kroonprins Willem Alexander en koningin Beatrix. In het begeleidend schrijven van de ambassade, met daarin allerlei instructies over de ontmoeting met de koningin, stond een voorgekauwd zinnetje dat je diende te gebruiken als begroeting.
Een zinnetje dat mij even ontschoten is. Was het nou zoiets als ‘Yo, majestyl Can’t remember. Voordat ik er erg in heb, staan el señor en ik bij de ingang van een grote zaal. Voor ons staan de belangrijkste spelers van het koningshuis naast elkaar opgesteld, samen met hooggeplaatst ambassadepersoneel. “Leve het koningshuis!” wil ik roepen, maar iemand is mij voor. Die iemand kondigt el señor aan, compleet met functietitel, en mij als mevrouw señor. Cool. Dan kan je wel voor de koningin staan, dat doet niets af aan het feit dat ik er nog immer trots op ben de vrouw van el señor te zijn.
Met levendige tred loop ik dus op het gezelschap af. Ik schud eerst twee very unimportant hands en voel dan de zachte handen van Alex in de mijne. (Nu jij weer.) Met mijn duim streel ik de palm van zijn hand, totdat el señor mij meetrekt. (Ik kan het me niet meer exact herinneren.) Snel volgt dan Max en daarna la Bea. Alle drie zeggen ze ‘Dag, mevrouw’ tegen mij. Ik antwoord ‘Leuk u te ontmoeten’ om het toch een beetje een spontaan tintje te geven. Maxima is in het echt trouwens veel mooier dan op foto’s. Ze vraagt niet naar de herkomst van mijn sieraden.
Daarna hangen we nog wat rond totdat ik naar een statafel moet om met de koningin te praten. Nog steeds heb ik geen benul van wat te doen of te zeggen. Gezien het feit dat er ook drie andere mensen staan (met partner?! El señor staat gewoon aan de bar, de koning) wordt mij duidelijk dat het geen een-op-een-gesprek gaat worden. Jammer.
Met de instructie om als de koningin nadert sigaretten uit te maken en drankjes neer te zetten, blijven we achter. Snel test ik hoeveel seconden ik daarvoor nodig heb, afgezet tegen het wandeltempo op hakjes dat de koningin eropna houdt. Tenzij ze besluit mij van achteren te naderen, komt het allemaal wel goed, stel ik tevreden vast.
Ineens is ze er. Met vlak achter haar de grootmeesteres mevrouw Gaarlandt-van Voorst van Beest, die haar niet uit het oog verliest. De koningin opent het gesprek en vraagt ons wie we zijn en wat we doen. Het lijken simpele vragen, maar een jaar geleden had ik op beide geen antwoord kunnen geven. Tenminste, niet een écht, bevredigend antwoord.
Ik bevind me in goed cultureel gezelschap: een professor aan de UNAM die inheemse Mexicaanse volkeren bestudeert, een klassiek geschoolde balletdanseres en een befaamd kunstenaar. Allemaal gehuld in een excentriek waasje van sigarettenrook. Een veelvoorkomend verschijnsel bij het overhaast uitdrukken van een peuk, is dat er vaak nog een heel klein stukje blijft branden. Schuldgevoel daaromtrent wordt snel verdrongen door de hamvraag die pijnlijk mijn brein binnendringt: what the heil sta ik hier te doen? Om ons heen staan hele rijen belangstellenden.
Opeens hoor ik een inner voice: “Houd het dicht bij jezelf, Eus.” Direct gevolgd door een outer voice. Van de koningin. Die ik niet goed heb verstaan. Maakt niet uit. Ik ben de koningin der improvisatie. Dus ik vertel.
Gewoon. Dat alle mannen hier een snor hebben (de titel van een van mijn verhalenbundeltjes). De stilte die daarop volgt vul ik soepel in met meerdere woorden die met de juiste toonhoogte, intonatie en keuningshuisaccent mijn mond uit rollen.
Ik vertel over Hogar dulce Hogar, dat ik ook een tweede verhalenbundel heb geschreven en dat komende zomer in Nederland het echte werk gaat verschijnen.
Ik heb zelfs een exemplaar van Alle mannen hebben een snor! voor haar in mijn tas gestopt – ook al is duidelijk te kennen gegeven dat er niets aan de koningin overhandigd mag worden – maar ik weet niet zeker of dat aan haar besteed is.
Ik ben wél onder de indruk van haar. Ze is goedgeïnformeerd, heel scherp, intelligent en oplettend. Maar ook erg serieus en zelfs een beetje streng. En dat is toch niet helemaal mijn genre. Mijn inschatting is dat wat ik in mijn tas heb zitten absoluut niet haar genre zal zijn.
Wel hebben we nog even een kort grapje. Zij weet ook niet precies wie bij het cultuurgespreksgroepje hoort en wie niet. Ze blijft het rijtje dus af gaan, ook als ze door haar vier deelnemers is. Ze raakt verzeild in een conversatie met een wildenthousiaste Mexicaanse dame op leeftijd, waarvan ze weinig begrijpt. Ze draait zich om en zegt tegen ons: “Eh, die hoorde er niet helemaal bij,” en lacht een beetje.
Niemand zegt iets.
Ik antwoord spontaan: “Dat kan gebeuren,” en lach ook.
“Ja, dat kan inderdaad gebeuren,” lacht ze nu voluit.
Wat een koningin, eigenlijk.
Na afloop overhandig ik mijn boek aan de eerste de beste leuke Nederlander met wie el señor zich ondertussen heeft vermaakt. Daarna gaan we met een heel stel ergens een koninginnefeestje vieren.
Het wordt tevens een feest van herkenning. De clichématige zinsnede ‘Wat is de wereld toch klein!’ valt dan ook regelmatig. Na twee jaar lang geen Nederlander opgezocht te hebben, is het toch wel erg leuk om nu kennis te maken met die gemeenschap hier. Zo zie je maar weer: het koningshuis werkt ook in het buitenland bijzonder bindend.♦