Tweeëndertig

Het dagelijks leven is alweer in volle gang. El señor is naar zijn werk, Caesar is weer op school begonnen, Carmen gaat ook af en toe naar haar eigen onderwijsinstelling en ik schrijf. De deadline voor het boek dat deze zomer verschijnt, is al verstreken. Het goede nieuws is dat ik die ruimschoots heb gehaald. Ik kan nu alleen niet meer stoppen, dus ben gewoon vrolijk verder gegaan met het vervolg.

Het boek gaat Move it! heten en krijgt een heel kleurrijke, Mexicaans getinte, zuurstokachtige cover. Er staat een heel leuke vrouw op afgebeeld die verdacht veel op Sylvie van der Vaart lijkt en verdacht weinig op mijzelf. Ze draagt een schattig meisje op haar arm met oranje jurkje en cowboyhoed op haar hoofdje, en ze heeft een stoere jongen in voetbaloutnt aan de hand.

Dat van die voetbaloutnt is een beetje jammer. Want de realiteit heeft sinds gisteren anders beslist.

Ik stond op het punt om naar school te rijden om Caesars voetbalprestaties te aanschouwen, toen er opeens een heel klein mannetje naar binnen rende. Het rende rechtstreeks door naar het toilet.

“Hé Caesar, wat doe jij hier? Jij had toch voetbal?” vroeg ik verbaasd.

“Nee, dat doet ik niet meer. Ik vind het niet leuk!” klonk het vanaf de wc.

“Ja, maar hoe ben je dan thuisgekomen?” wilde ik weten.

“Gewoon. Met het busje. Ik hebt gezegd dat ik niet meer voetbalt,” zegt hij laconiek.

Toch voel ik de stilte voor de storm. Niet lang daarna ontsteekt hij in razernij. Ik las een coolingdown in en ga naast hem zitten op zijn bankje.

“Wat is er gebeurd, beer?” vraag ik.

“Ik vind prof Jésus een idiot en Carlos helemaal!” roept Caesar nog steeds verontwaardigd.

“Caes, vertel even rustig wat er aan de hand is.”

“Nou ze worden al de keren boos op mij met voetbal. Dat ik het niet goed doet. En dat vind ik niet leuk!”

“Dat snap ik. Dat is ook niet leuk, beer,” zeg ik.

“Prof Jésus is veel te streng van de wereld,” voegt hij daar nog aan toe.

“Ja, hij is streng,” zeg ik. “Maar dat komt omdat hij wil dat alle kindjes hun best doen.”

“Maar ik doet mijn best en nog worden ze al de keren boos,” zegt Caesar verdrietig.

“Dat mag niet. Als iemand per ongeluk fouten maakt, mag je in een team niet boos op elkaar worden,” vind ik.

“Nee, al de keren als ik met papa voetbal kijkt, zijn ze allemaal vrienden op de televisie. Ik wilt ook met al de kindjes vrienden zijn en ik doet mijn best voor mijn vrienden, maar op mij worden ze alle keren boos,” snift hij. “En dan roepen ze dat ik van het veld af moet omdat ik niet kant voetballen.”

Ik voelde de bui al hangen. Ik zag hem de laatste weken steeds onzekerder worden en ik hoorde ook het commentaar van de rest. Ik vond het lastig; moest hij nu doorzetten, of moest ik hem dit besparen? Het antwoord heb ik nu.

“Oké, beer, luister, je gaat niet meer naar voetbal.”

“Hoeft ik echt niet meer naar voetbal?” vraagt hij ongelovig.

“Nee, beer, je hebt het lang genoeg geprobeerd, je best gedaan, maar dit is niet de bedoeling, dat je er steeds verdrietig van wordt. Sport draait erom dat je het leuk vindt.”

“Gaat jij tegen prof Jésus zeggen dat hij een idiot is?”

“Nee, maar ik ga wel zeggen dat dit voor jou niet de manier is om voetbal te leren.”

“Ik wilt veel liever op maandag naar Art, samen met Ange. Of is dat gek met allemaal meisjes?”

“Dat is helemaal niet gek. Weet je wat we doen? Mama gaat naar school om voetbal voor Art te ruilen.”

Caesar huilt.

“Is het niet goed zo, beer?” vraag ik.

“Jawel mama, ik huilt omdat ik blij bent.”

Pfoe, wat een emoties. El señor noemt Caesar vaak de mini-Eus. Ik zie wat hij bedoelt.

Carmen is wakker en heeft wel zin in een verzetje. We besluiten op ziekenbezoek te gaan bij Ange, dan kan Caesar meteen vertellen dat ze in het vervolg Art-collegas zijn.

Op straat steekt Caesar meteen van wal.

“Weet je mama, wat Lucita (de nanny uit het schoolbusje) zegt, dat een jommetje doodging in de calle (straat)? Een jommetje die pas vier jaar hebt. Hij had een besje gegeten. Dat magt niet.”

“Wat een naar verhaal, lieverd.”

“Ja, heel erg vind ik het. Maar gelukkig gaat ik niet dood, want jij zegt mij dat ik niet van de calle mag eten.”

“Dat klopt, beer.”

“Dat jommetje had pas vier jaar, mama. Zielig, hè? Maar ja, vier jaar is ook wel héééél lang. Ander is een jaar weg naar Spanje. Dat doert al zo lang. Vier jaar is nog veel langer.”

“Als je het zo bekijkt wel, ja.”

“Lucita had hem op de calle zien liggen. Blijft hij daar nu liggen?”

“Nee,” antwoord ik.

“Want anders hebben andere mensen bang, toch?” gaat Caesar door.

“Misschien. Maar iemand die doodgaat, laten ze nooit zomaar op straat liggen,” zeg ik.

“Waar gaat die dan heen? O ja, ze gaan hem graven, hè mama?”

“Ja, tijdens een begrafenis,” zeg ik.

“Wat is dat? Een grafenis?” wil Caesar weten.

“Dat is een soort fiesta en dan komt iedereen die dat jongetje lief vindt afscheid nemen,” improviseer ik.

“Een verdrietig feestje dus,” maakt Caesar ervan.

“Ja, een verdrietig feestje.”

“En ist ie dan bloot, mama?” stuurt Caesar het gesprek naar een van zijn favoriete onderwerpen.

“Nee, zijn mama doet hem z’n mooiste kleertjes aan.”

“Maar waarom, hij is toch dood?”

“Ja, maar hij moet er toch mooi uitzien?”

“En zien ze dan ook z’n pompies?” wil Caesar weten.

“Ja, dan zien ze ook zijn billen.”

“En kan je ook in bad doodgaan, mama?”

“Ja, dat kan.”

“Ja, dan gaat je onder water, hè?”

“Ja.”

“En dan ziet iedereen je blootje.”

“Klopt.”

Ook hierom noemt el señor hem de mini-Eus. Wat een wauwelaar.

Martha, de muchacha, opent het hek. Ange komt in een roze pyjamaatje aangerend. Ze snottert nog een beetje, maar lijkt aan de beterende hand.

Ik complimenteer haar direct met haar schitterende kapsel. Een instructie van Ellen, die ik maar al te graag en absoluut gemeend opvolg. Na weer een uren durende wasen kamsessie op zondag, waren dochter en zeker ook moeder er klaar mee. Ellen besloot eigenhandig de schaar in Anges haardos te zetten. Haar kopje is nu bedekt met een kort krullend vachtje. Het staat haar geweldig.

Ange en Ellen wonen in een prachtig oud Mexicaans huis. Omringd door een erg leuke tuin, bovendien. (Waar Caesar en Ange met een bezemsteel de lemon tree aan het mishandelen zijn. Carmen scharrelt eronderdoor om de buit te verzamelen.) Helaas voor Ellen blijkt er twee huizen verder een nogal luidruchtige discotheek te zitten. Vooral op haar vrije zaterdagavond gaat het daar nogal tekeer. Tot zondagochtend.

Natuurlijk zijn er ook in Mexico regels met betrekking tot geluidsoverlast. Ellen ging dan ook op hoge poten verhaal halen. Ze kwam niet verder dan de boosaardig kijkende uit de kluiten gewassen bodyguard. Dit heerschap, dat haar wijdbeens de weg versperde, begreep niet waar ze het over had.

“Muziek? Hier? Op zaterdagavond? Nee, hoor.”

The message was clear.

Verder baalt Ellen van het woon-werkverkeer. Ze zit vaak urenlang in de auto. De naam van de woonwijk Santé Fe, waar de Nederlandse ambassade is gehuisvest, in combinatie met Ellen en Ange is dan ook al gevallen. Nu ik heb verteld dat wij ergens dit jaar terugkeren naar Nederland, ziet ze dat als een motivatie haar geliefde Polanco te verruilen voor nieuwbouwconglomeraat Santa Fe. En het prettige is dat ik, als ik op mijn beurt twijfel aan ons besluit om naar Nederland terug te keren, kan denken: Ange en Ellen zijn straks toch weg, dat haalt wel wat glans af van deze woonomgeving. Kortom: iedereen blij.