Vierendertig
De tijd vliegt en we blijven ten volste genieten van ons leven aan deze kant van de wereld. Zo hebben we vrijdag een uiterst genoeglijk diner van zes uur (toch wel een van onze records) met Ray en Faarzein, een Bengaals koppel dat ik nog nooit eerder heb ontmoet. Gelukkig hebben we nog wel enigszins een link: Ray en el señor kennen elkaar zakelijk.
Niemand hoeft dus te denken dat we gewoon bij een wildvreemd ander stel zijn aangeschoven en zes uur lang onze stoel niet meer hebben opgegeven.
Ray en Faarzein hebben allebei een interessante achtergrond, zowel qua religie en afkomst als opleiding en carrière. Ray is als klein jongetje uit miljoenen kansarme Aziatische kinderen geselecteerd om een opleiding aan een Engelse kostschool te volgen. Later studeerde hij af aan Oxford en Harvard. Faarzein komt uit een gegoede Bengaalse familie, studeerde aan de chique Amerikaanse meisjesuniversiteit Smith en kwam Ray in Boston tegen.
Het eerste wat de vader van Faarzein aan Ray vroeg was: “Wie is je vader? Ik ken hem niet.” Dat de man inmiddels zelf een staat van dienst had opgebouwd waar je u tegen kunt zeggen, was geenszins van belang.
Iedereen binnen hetzelfde milieu kent elkaar in Bangladesh. Is dat dus niet het geval, dan maak je kennelijk deel uit van een andere, voor hen onzichtbare sociale klasse.
El señor en ik hebben het met onze disgenoten urenlang over verschillende culturen en achtergronden gehad en de wijze waarop ‘onze’ landen – Bangladesh, de Verenigde Staten, Mexico en Nederland – daarmee omgaan.
Ray en Faarzein, beiden moslim, hebben overigens gek genoeg een nogal verrassende mening over de Nederlandse integratieproblematiek. Nederland heeft het in hun ogen ongelooflijk naïef aangepakt wat dat betreft. De zachte, betuttelende aanpak heeft volgens hen slechts tot ‘stinkende’ wonden geleid, waar niemand, ook de immigranten niet, beter van is geworden.
Apart, want deze mening horen we vaker om ons heen. Je hoeft maar te laten vallen dat je uit Nederland komt (of Europa, want daar geldt het ook voor) en er is weer zo’n betweterige Amerikaan die zegt: “Yeah, you guys have made major mistakes.” Ook onze Mexicaanse vrienden kunnen amper geloven waarom Nederland met het immigratiebeleid bepaalde – in hun ogen minder slimme – keuzes heeft gemaakt. Daar ga je dan, met je zorgvuldig opgebouwde tolerante en sociale imago. Ze zien ons in het buitenland gewoon als een onnozel, zacht ei.
Gelukkig weet iedereen ook wel dat het ideale land niet bestaat. En dat het uitermate prettig is om te leven in een land waar alles tot in de puntjes is geregeld. In het begin zag ik overigens ook veel voordelen van de laisser faire-methode die de Mexicaanse overheid hanteert. Mexicanen zijn ermee vergroeid. Je zou de gemiddelde Mexicaan niet ongelukkiger maken dan door hem hoge premies te laten betalen voor zijn ziektekosten, arbeidsongeschiktheid of pensioen. Hij zou dat als een vorm van beroving ervaren. Hij ziet het allemaal wel als het misgaat; tot die tijd besteedt hij graag zijn geld aan wat hij die dag belangrijk vindt.
Toch weten Mexicanen maar al te goed dat ook hun land niet Het Beloofde is. In Mexico is er een gezegde dat ongeveer als volgt luidt: Mexico is het paradijs op aarde. Het heeft zon, oceanen, woestijn, oerwoud en eeuwenoude cultuur. God maakte echter één grote fout: hij zette er Mexicanen in.
Hoe dan ook, als we na een heel lange avond met Ray en Faarzein aan de koffie zitten, hebben el señor en ik onze nieuwe vrienden ervan weten te overtuigen om van Boston naar Mexico City te verhuizen. Nu wijzelf het besluit hebben genomen om ergens dit jaar te vertrekken, klampen we ons steeds meer aan deze geweldige stad vast.¬
De volgende ochtend zijn de alcoholdampen amper opgetrokken, of ik word met terugwerkende kracht een beetje zenuwachtig van mijn aanbevelingen. Mensen luisteren namelijk soms ook nog naar deze überlyrische teksten. Tien minuten later ontvangen we een bericht.
“Thanks for thegreat evening! We’re house hunting already Ray & Faarzein.”
Woeps. Maar oké, troost ik mijzelf, ik had ook zes uur lang kunnen inzetten op het laten tatoeëren van een Bengaalse tijger op hun rug. Of zoiets.
En nee, dat is helemaal niet zo ver gezocht. Want verder hebben we onlangs Roy ontmoet. Roy heeft veel vrienden, zagen we toen we bij hem binnen waren. Allemaal minstens vijftien jaar jonger dan wij, met hippe, zwarte skinny jeans, neusbelletjes en van die Afrikaanse stammenhoofdenringen in hun oren. Het echtpaar Eus en el señor stak daar akelig keurig bij af. Zij in haar gestreepte blouse, hij in zijn rode poloshirt. Maar we hadden daar wel degelijk iets te zoeken.
Let me explain. Elk jaar schrijf ik el señor een lange brief, die hij op zijn verjaardag eind december ontvangt. De eerste kreeg hij toen we net een paar maanden samen waren. El señor moest in dienst en zou zijn verjaardag op de kazerne doorbrengen. Ik schreef een brief en stopte die samen met een cadeautje in zijn legertas. Zo werd een traditie geboren.
Afgelopen jaar ontving el señor zijn achttiende epistel.
Omdat ik van mening ben dat we in materieel opzicht niet zoveel meer te wensen hebben, en het zonde is om maar weer zomaar met iets duurs aan te komen, deed ik drie cadeausuggesties in de brief, waar el seflor zijn voorkeur over kon uitspreken. Twee hadden met kunst te maken, en de derde eigenlijk ook. Het plan was om een heel klein stukje van mijn lichaam op te offeren in naam der kunst. Eerder grappig dan serieus bedoeld.
El señor was direct geïnteresseerd. En toen we eenmaal ons familielogo hadden ontworpen, was de cirkel rond. Het resultaat is dat er nu op mijn rechterschouderblad én op el señors bovenarm het symbool van ons viermanschap is getatoeëerd. Carmen en Caesar hebben we uiteraard buiten schot gelaten. Al doet Caesar met zijn Spider-Man-plaatje op zijn rechterbovenarm leuk mee.
Roy heeft goed werk geleverd. Tenminste, el señor en ik mogen niet klagen. Toch blijft een tatoeage niet het meest esthetisch verantwoorde piece of art. Mooi is anders. Maar bij kunst gaat het erom wat je er zelf in ziet.
El señor en ik zien hier toekomst in. Dit symbool op postzegelformaat is voor ons van onschatbare waarde.
Roy mag dan heel aardig heel kleine stukjes schrijven, ik schrijf tegenwoordig hele lappen. Want hoe moet dat als we straks terug zijn in Nederland? Leuk, dat geschrijf over jezelf, maar ik moet maken dat ik ook een ander genre aankan.
Op zich zou dat geen probleem moeten zijn. Het schrijven zit mij in de genen. Ik heb zelfs een plankje in onze boekenkast voor de ‘S’ van ‘Van Stratum’ gereserveerd. Er staan al een paar boeken uitgestald. Aan de titels Berna ut Lucerna, Bevolking in Beweging 1750-1920 en Alle mannen hebben een snor! valt af te lezen dat mijn vader – die zich auteur van onder andere de eerste twee titels mag noemen – en ik een ander genre bedrijven.
Verschil moet er zijn. Mijn vader doet heel veel onderzoek en schrijft wetenschappelijke stuff. Ik exploreer de krochten van mijn brein en duikel allerlei wetenswaardigheden op. Ik hoef daarvoor gelukkig niet naar historische archieven, maar doe dat gewoon uit mijn hoofd. Wel zo handig. Dat heb ik immers altijd bij me. Meer dan de helft van het plankje is nog leeg. Ambitie heet dat. Of gewoon uren en uren achter je bureau blijven zitten.
Maar dan moet er wel een andere richting op gegaan worden, heb ik bedacht. Het aspect ‘leven in Mexico City’ heeft nog wel enige relevantie, maar het blijft toch dubieus om onszelf zo centraal te zetten in mijn schrijverij. Nu moet ik bekennen dat ik meer weglaat dan opschrijf, dus sofar so good, maar als we straks net als iedereen gewoon weer in Holland zitten, zie ik in mijn huidige onderwerp geen brood meer. Plus, nu vind ik het wel grappig, ik woon toch heel ver weg, who cares?, maar die vlieger gaat straks ook niet meer op.
Ik besluit dus in het segment ‘thriller’ door te gaan, waar ik al een flink gedeelte van op papier had gezet. Wie A heeft gezegd, moet het ook tot en met Z volhouden, vind ik. Ik schrijf me dus een ongeluk om het hele verhaal nog voordat we binnenkort op vakantie naar Nederland gaan, af te hebben. Ik moet zeggen dat ik het een hele klus vind. Tegen mijn natuur in, neem ik me voor het even wat rustiger aan te doen, wanneer ik het verhaal op de valreep heb weten af te ronden.
Ik houd het precies twee dagen vol. Want – jawel! – ik ben opeens akelig dicht bij mijnfifteen minutes offame. Vandaag kreeg ik een mail van de net naar Nederland teruggekeerde voormalig voorzitster van De Nederlandse Vereniging in Mexico. Zij is benaderd door het programma Koffietijd, dat in een nieuw jasje weer terug gaat keren op de buis. Ze zoeken vrouwen met gezinnen in het buitenland om via homevideo’s verslag te doen van hun leven daar. Mijn naam kwam in haar op. Heel goed. Ik heb haar altijd al een heel leuke en slimme vrouw gevonden.
Ik hap meteen toe en stuur een enthousiaste mail naar de redacteur.
Jasper heet hij. Ik krijg per omgaande antwoord met de vraag naar mijn telefoonnummer. Binnen vijf minuten hangt hij aan de lijn. Het komende half-uur ben ik non-stop aan het woord over mijn interessante leven in Mexico City en mijn geschiktheid voor het programma.
Omdat ik ervan uitga dat de televisiewereld een snelle wereld is, stuur ik op zijn verzoek direct een wervende samenvatting van hetgeen ik aan de telefoon heb verteld. Verder besteed ik uren op verschillende computers in huis om al onze foto’s bijeen te zoeken en de meest voordelige selectie samen te stellen. Jasper gaat er een rapport van maken dat door een vergadering moet (get, wat bureaucratisch) en komt er binnen een week op terug. Ook gaan ze zich buigen over thema’s die behandeld kunnen worden vanuit de verschillende wereldsteden.
Ondertussen is mijn brein ook niet gestopt met malen. Het is begin maart en op 5 april is de eerste uitzending. Een kink in de kabel is onze vakantie van drie weken richting Europa. Half april zullen we pas terugkeren in Mexico en als ik dan nog met filmen moet starten, ben ik veel te laat.
Een logistieke kwestie die vanaf nu elke minuut door mijn hoofd zingt en dringend vraagt om een praktische oplossing. Belangrijkste punt: de productiemaatschappij moet snel beslissen. Maar dat vertrouw ik ze wel toe. Zo’n imperium is vast niet op traagheid en treuzelende besluiten gebaseerd.
Als de week is overschreden en ik nog geen ‘go’ vanuit Talpaland heb ontvangen, begin ik hun besluitvaardigheid te betwijfelen. Ik zal zelf in actie moeten komen. Om de redactie te helpen, stel ik een lijst samen van acht thema’s die interessant zijn om vanuit verschillende delen van de wereld te filmen.
Ik mail mijn ideeën naar Hilversum. Geen reactie.
Omdat ik ze zelf heel geschikt vind, werk ik thema voor thema uit in heuse scripts waarin de volgende vragen beantwoord worden: Wat trek ik aan?
Welke schoenen erbij?
Welke van mijn drie tassen?
Waar ga ik filmen?
Wat ga ik zeggen?
Wie gaat de camera bedienen?
De meeste tijd besteed ik aan het beantwoorden van de eerste drie vragen, en het lastigst is het antwoord op de laatste vraag.
“El señor, kun jij filmen?”
“Ja, denk het wel.”
“Maar heb je er ook tijd voor?”
“Nee, dat niet.”
Deze conversatie moest voor de vorm even gevoerd worden, want ik zie ook wel hoe druk hij is en weet dat mij dagenlang door de hele stad volgen met een camera niet tot de mogelijkheden behoort. Ik bespreek het met vriendin Carla. Die heeft wel een idee. Ze kent via via iemand die een eigen studio heeft en ongetwijfeld een cameraman kan uitlenen.
Goed plan. Dat is hier vrij betaalbaar en dan gebeurt het in elk geval professioneel. Ik heb daar toch geen verstand van. Ik klim in de telefoon en regel een man met camera. Nu is het wachten op een “Actie!”♦