Veertig

Daar zitten ze. Het illustere organisatieduo Carla en Nicole. Achter een tafel kaartjes te verkopen voor the graduation party van Caesar en zijn generatiegenoten. Als ik in totaal vijfentwintighonderd pesos betaal, krijg ik ook een pyjama en een capuchontrui met alle namen van zijn jaar erop. Verkocht. Ik probeer de maat zo in te schatten dat Caesar zijn trui na de zomer aan kan op zijn nieuwe school, in de hoop dat die hem zelfvertrouwen zal schenken. Verder zijn de dames meerdere events tegelijkertijd aan het organiseren.

“Eugeen, je afscheidsfeest is op 2 juli,” krijg ik te horen. Dat is meteen ook alles wat ik heb in te brengen.

Okay, I’ll be there”, geef ik me over.

Vervolgens race ik door naar de volgende onderwijsinstelling. Het is namelijk Moederdag op Carmens schooltje. Maria kwam vorige week met de mededeling dat ik vandaag om half-tien verwacht werd. Ze stak niet onder stoelen of banken dat ik er gewoon naartoe moest.

Zelf heb ik vanuit het schooltje geen enkele informatie ontvangen, maar geef onmiddellijk gehoor aan Maria’s opdracht, want ik doe er alles aan om mijn imago bij haar wat op te krikken. In paniek omdat tot me doordringt hoe ‘sloverig’ mijn leven in Nederland weer gaat worden, ben ik schaamteloos aan het genieten van deze laatste periode. Ik lig dus opeens ‘s ochtends om negen uur nog in bed, in plaats van Caesar uit te zwaaien en Carmen naar school te brengen.

Bij het schoolhek aangekomen, zie ik vooral veel moeders. Veel onbekende moeders ook. Veel onbekende moeders met camera’s bovendien.

Zal ik? Snel ren ik naar huis om mijn Koffietijd-cameraatje op te pikken.

Als ik terugkom, zijn net de hekken opengegaan. Glimlachend groet ik de directrice. Ik loop richting de lange, gedekte tafels. Ik ken niemand. Dit herinner ik mij nog van de beginperiode, toen we net in Mexico woonden. Ik heb tig van dit soort events overleefd, dus ik ga maar weer ergens tussen zitten. Ik ben benieuwd wat Carmen voor mij in petto heeft.

In elk geval een heel festijn. Er komen geluidsmensen en andere technisch uitziende figuren, dan wel Mexicanen die een technische indruk willen wekken (een dik lijfje in te krappe overall met een niet al te snuggere gezichtsuitdrukking in hun ogen, die door een gigantic gereedschapskoffer ietwat gecompenseerd moet worden). Vervolgens arriveert er een snelle jongeman, met televisiemake-up en bijpassend kapsel. Niet dat ik nu zo goed weet hoe dat eruitziet, want Omroep Max wilde mij destijds toch niet in de uitzending (kwam op valreep BN’er langs) en de make-up voor Koffietijd verzorg ik zelf. Maar goed, het is jong, wild en het plakt en kleeft aan alle kanten. Het wordt op de voet gevolgd door een televisiecamera.

Rara, wat zou dat zijn? Hokus pokus pilatus pas: een heuse illusionist, wordt ons voorgeschoteld!

De Mexicaanse vrouwen die elkaar allemaal kennen behalve mij, reageren er verrukt op. Het is een beetje een bekende illusionist denk ik.

Stiekem kijk ik op mijn horloge. Hoe lang zal dit hele spektakel gaan duren, en waar blijft Carmen?

Net als ik om maar iets te doen te hebben een slokje neem van het inmiddels onder de felle zon lauw geworden mangosap, word ik door iemand op de schouder getikt. De illusionist staat opeens akelig dichtbij. Hij zegt iets. De camera wordt op mijn glimmende gelaat gericht.

Ik schrik me rot, probeer me snel te herstellen en laat me meevoeren naar het kleine podiumpje. Vanochtend was ik nog de luie huisvrouw, nu ben ik opeens de assistente van een aan ADHD lijdende illusionist.

Hij praat en gebaart wild en ik sta er stiffas heil naast. Ik moet iets doen met zijn lengua. Wat was dat ook alweer? De betekenis ligt op het puntje van mijn tong. O ja, damn.

Terwijl ik een speld door zijn tong steek, denk ik: verdomme, dit is al de zoveelste keer dat ik de verkeerde persoon op het verkeerde moment en de verkeerde plaats ben. Ik vraag me overigens al jaren niet meer af waar dat aan ligt. Ervaring leert dat ‘het moment’ en ‘de locatie’ er meestal ook niet zoveel aan kunnen doen.

Ondertussen zit ik al DRIE uur op het event. Ik weet hoe Mexicanen kunnen uitpakken en vraag me af of ik voor zonsondergang nog thuis zal zijn. Terwijl el señor uren geleden nog dacht dat ik binnen een kwartier wel terug zou zijn zodat we gezellig samen ergens konden gaan ontbijten.

Van die drie uur zit ik er al twee met mijn ogen te knipperen omdat ik mijn oogdruppels ben vergeten. Mijn schouders, die toch best het een en ander gewend zijn, zijn onderhevig aan het rode resultaat van de fel brandende zon. Mijn ogen jeuken als de ziekte. Ik durf niet snel even op en neer naar huis te sjezen om die druppels op te halen. Ik heb het nu al zo lang volgehouden en wil voor geen goud het optreden van Carmen missen.

Eindelijk komt er wat kindervolk naar buiten. Het zijn de grootste kinderen. Verkleed als obers en koks bedienen ze hun moeders. Er kan weer gegeten worden! Omdat niemand mij bedient, neemt het jongetje van mijn buurvrouw dat maar op zich. Ik verorber een warme tamale met bruine bonensaus.

Nadat het ontbijt is verschalkt en alle koksmutsen van ellende zijn ingestort, betreden de op een na grootste kinderen de snoeihete arena. Ze zingen en blokfluiten; leuk, leuk. Hun zwaarlijvige muziekdocent besterft het haast van de hitte in zijn smoking. Dan komen de nog weer wat kleinere kinderen een dansje doen.

Als zij klaar zijn, zit ik op het puntje van mijn stoel. Hè, hè, nu zal Carmen wel komen! Mijn kleine meisje. Wat ze ook doet, ik vind het nu al geweldig. Snel test ik mijn cameraatje nog een keer.

Het duurt best lang. Logisch, voordat die kleintjes allemaal in het gareel zijn. Mensen maken aanstalten om te vertrekken. Dat vind ik nou lullig, iedereen zit al urenlang naar elkaars kinderen te kijken, dan kunnen ze het toch ook wel opbrengen om nog even op de allerkleinsten te wachten? Hoe dan ook, ik zit er klaar voor.

Niettemin wordt de tocht naar de uitgang massaal ingezet. Ik begin te twijfelen. Toch maar even vragen aan de directrice, die de hele dag heeft georganiseerd en als gastvrouw alles in goede banen heeft geleid. Zij kent het programma als geen ander.

“Wanneer komen de baby’s optreden?” vraag ik.

“Baby’s?” beantwoordt ze mijn vraag met een wedervraag.

“Ja, wanneer komt Carmen met haar klasje?” vraag ik door.

“O, haha, nee,” zegt ze lachend. “Het is zonder baby’s.”

Ik ben met stomheid geslagen. Van de weeromstuit bedank ik haar voor het leuke event. Volkomen flabbergasted loop ik naar huis.¬

 

El señor is in staat van ongerustheid.

“Eus, waar was je?” vraagt hij bezorgd.

“O, señor, dit was niet normaal. Het was te erg,” begin ik te vertellen.

“Lieverd, ik vind het echt zielig voor je,” zegt el sehor als ik mijn relaas heb beëindigd. “O, wat ben ik blij dat ik daar niet zat,” voegt hij er nog aan toe.

“Ach, ik heb het gewoon weer volkomen verkeerd begrepen en omdat ik wilde scoren bij Maria ging ik daar de hele ochtend zitten, slaat nergens op,” zeg ik, pissig op mezelf.

“Hier kun jij niks aan doen, Eus,” brengt el señor daar tegen in. “Dit is zo Mexicaans; dat niemand op zo’n moment tegen jou durft te zeggen dat je verkeerd zit. Iedereen weet dat je buitenlands bent, iedereen weet dat je alleen maar een baby hebt op dat schooltje en iedereen wist daar dat de baby’s niet mee gingen doen, kortom: dat je er niks te zoeken had. In Nederland was dit nooit gebeurd. Dan was zo’n vrouw direct naar je toe gekomen en had gezegd: “Wat leuk dat u bent gekomen, maar weet u wel dat het niet voor uw dochter is vandaag?” Dit is weer zo typisch.”

“Ja, typisch geval van klote,” zet ik het van me af.

Ondertussen gaat het leven gewoon verder. Wat in mijn geval inhoudt dat ik de volgende dag mijn verbale talenten in de klas van Caesar tentoon kan stellen. Ik moet in het kader van een landenproject een spreekbeurt houden over Nederland. Ja, hier laten ze dat gewoon door de moeder opknappen. Gelukkig heb ik qua verhaal niks voorbereid, want er luistert geen hond.

Ange, die twee klassen lager zit, is ook van de partij. Caesar fungeert als mijn assistent. Dwars door mijn verhaal heen begint hij zijn oranje voetbalshirt aan te trekken, met vriendjes te lachen over de klompen die ik bij me heb, het cadeautje voor de juf alvast te overhandigen en de meegebrachte stroopwafels uit te delen.

Het is dus een puinhoop, waar ik me al snel geen raad meer mee weet.

Van de zenuwen trek ik het muffe klederdrachtpak van de ambassade maar aan, dat ik van Ellen heb geleend. Ik voel me een eersteklas idioot.

Tja, ik heb het houden van een spreekbeurt nooit leuk gevonden.

Als ik die middag voor de tweede keer het schoolplein betreed om Caesar op te halen, hoor ik achter mij een bekend stemmetje.

“Mama!” roept Caesar, die naar mij toe komt rennen. “Je ziet ur mooi uit, maar je hebt geen tas bij je. Dat is een beetje saai.”

“O,” zeg ik.

“Maar jouw schoenen, mama, zijn echt soeper, perfect beautiful”, zegt Caesar, terwijl hij mij allemaal kushandjes toewerpt.

“Dank je,” zeg ik met opgetrokken wenkbrauwen over zoveel complimenten en drijf het tweetal richting auto.

Op de achterbank richt Caesar het woord tot Ange.

“In Holland hebt ik geen muchacha,” verklaart hij.

“Nee, in Nederland hebben WIJ geen muchacha,” verduidelijk ik.

“Nee, want dat bestaat niet in Nederland,” zegt Caesar alwetend. “In Nederland heb je alleen schoonmoeders,” besluit hij met een zucht.

“Schoonmoeders, ja,” zegt de vierjarige Ange eveneens met een zucht.

Ik glijd bijna onder het stuur van het lachen.

“Schoonmoeders?” vraag ik. “Wat zijn dat dan, Caesar?”

“Die komen schoonmaken,” legt hij uit. “Domme mama, dat weet jij wel.”

“En weet jij wie mijn schoonmoeder is, dan?” vraag ik.

“Ja, oma Joke. En oma Ria is die van papa.”

“Ja,” zegt Ange.

“En als ik met Ange trouwt, dan is Anges mama mijn schoonmoeder.”

“Heel slim, beer,” zeg ik. “Wat komt zij dan doen bij jullie?”

“Zij komt alles schoonmaken.”