Negenentwintig
Na het weekend moet een geheel herstelde Caesar weer naar school. Hij mist oma, die inmiddels vertrokken is, en ziet ertegenop om weer de wijde wereld in te moeten. Het resultaat: tranen. Na tien minuten probeer ik hem te laten ophouden.
“Maar ze doenen alles om mij te huilen.”
“Wie doen dat, lieverd?” vraag ik geschrokken, bang dat hij gepest wordt op school.
“Iedereen in my body”, antwoordt hij. “In heel my body willen ze dat ik huil.”
Ik smelt en overweeg onmiddellijk deze briljante miniman de rest van de dag in mijn gezelschap te laten vertoeven. Wat zeg ik? De rest van de week, voor mijn part. Aanmoedigend en trots zwaai ik het busje na waar hij manmoedig toch instapt. We moeten wel gewoon realistisch blijven.
De rest van de ochtend breng ik met good old Carmen door. Sinds kort gaat ze naar een schooltje. Twee dagen per week, één straat achter ons huis. Altijd maar mama en Maria om haar heen leek me wat te saai worden voor haar. Ze vindt het er geweldig. Het is ook een heel schattig schooltje, er zitten alleen maar Mexicaanse kindjes en ze krijgt er tussen de middag warm te eten. Wat willen moeder en dochter nog meer?
Ze is zo lief en grappig. Het meest geniet ze van wandelen – vind ik ook heel leuk – dus we gaan elke dag ergens anders heen. De zon op onze gezichten, vrolijke mensen om ons heen; beter kun je je het niet wensen.
Carmen krijgt al echt een tropenhuidje, ze is gebronsd van haar Mexicaanse buitenleven. In de vouwtjes tussen haar armpjes en handjes zit een snoezig wit streepje waar het zonlicht niet kan komen.
We gaan ook vaak zwemmen. Dat vindt ze fantastisch. Ze begrijpt het hele principe al en kent totaal geen angst. Ik zet haar gewoon op de kant van het zwembad. Als ik vervolgens in het Spaans tot drie tel doet ze haar oogjes en mondje dicht en dan laat ze zich in het water vallen. Geweldig.
In het weekend zwemt ze met el señor, die heel trots is op zijn stoere vrouwtje.
Als Carmen gaat slapen, rijd ik naar de school van Caesar. Zenuwachtig zit ik aan de rand van het voetbalveld. Ze doen een oefening. Vier jongetjes rollen om beurten een bal over de middenlijn en de anderen rennen er een voor een op af en schieten op het doel.
Steeds als Caesar aan de beurt is, stop ik met praten en kijk ik hoe het gaat. Als de bal maar goed komt aanrollen. Want hij speelt met links. En daar houdt prof Jésus volgens mij geen rekening mee. Ik wil zo graag dat het hem lukt om hard te schoppen.
Hij kijkt mij blij aan, met een opgewonden blik in zijn ogen. Verwachtingsvol ook. Dan begint hij te rennen. De bal komt hard aangerold. Is al voorbij zijn linkse been als Caesar moet schoppen. Hij schiet met rechts.
De bal schuift over het veld en haalt het doel. De keeper kan ‘m makkelijk tegenhouden. Caesar loopt terug naar zijn plekje achter in de rij. Hij kijkt mij even aan. Ik steek mijn duim op.
De keer daarop heeft hij meer succes. Hij schiet op het juiste moment met het juiste been. Goal. Ik spring overeind en roep hard in het Nederlands: “Goeie, beer!” Coach Jésus kijkt mij afkeurend aan.
Caesar vindt hem ‘te streng van de wereld’. Ik ook. Intimiderend, zelfs.
Hij is niet alleen streng naar leerlingen, maar ook naar hun moeders.
Moeders moeten stil zijn en hem niet storen bij zijn training. Het liefst heeft hij dat ze überhaupt het schoolhek niet binnenkomen als zijn les nog bezig is.
Daarbij is hij nogal zunig met complimenten. En aangezien Caesar niet een enorme ster is op het veld, heb ik het idee dat hij wel wat aanmoediging kan gebruiken. De coach roept zijn team bij elkaar. De les is afgelopen. Gelukkig hebben we weer een training overleefd.
Ook de Art-les van Ange is voorbij. Ange is het vriendinnetje van Caesar en zit bij hem in het schoolbusje. Ze woont bij ons in de straat. Er zijn nog meer overeenkomsten: Ange is Nederlands. Haar moeder Ellen werkt op de ambassade.
Ellen was laatst op school om wat informatie over de busdienst in te winnen. Ik stond te wachten omdat ik ook wat moest regelen. De buscoördinatrice, tevens schoolverpleegster, miss Pia, vertelde dat de dochter van Ellen in hetzelfde busje als Caesar zou komen. We spraken elkaar aan in half Spaans, half Engels.
De vraag ‘Where do you come from?’ kwam al snel aan bod.
“The Netherlands” was aan beide kanten het antwoord.
Heel apart. Ellen is de eerste Nederlandse die ik in het wild ontmoette.
Sindsdien gaat Ange op maandag na het buitenschoolse programma altijd met Caesar mee naar huis. Het schoolbusje rijdt dan niet, maar de Euzewagen kent minder rigide tijden. Meestal gaan we wat leuks doen.
Vandaag gaan we picknicken. Caesar begint voortvarend van alles in een tasje te pakken. Danoontjes, froot loops, pakjes drinken, chips en chocoladekoekjes. En een kleedje, natuurlijk. Ook gaan er twee knuffelbeertjes mee.
Eenmaal in het park begint Caesar alles uit te stallen en open te maken.
Ik probeer dat nog met een halfslachtig eerst opeten, dan pas het volgende open in de kiem te smoren, maar daar wordt verder geen gehoor aan gegeven. Binnen twee minuten is alles geproefd en rennen ze er met hun beertjes vandoor, mij midden in het park op het lullige kleedje achterlatend.
Ik ben van huis uit niet zo’n picknickster en voel me ook niet enorm één met de natuur; dus ik heb gewoon niet veel te zoeken op het gras. Plus ik moet de kiddo’s in dit gevaarlijke Mexico City in de gaten houden. Dus snel de picknickboel maar weer inpakken en de achtervolging inzetten.
Het illustere duo is inmiddels bij een gedeeltelijk droogstaande fontein aanbeland. Ange heeft haar beer al te water gelaten. Caesar roept juichend dat hij hetzelfde gaat doen.
“Nee, dat doe je niet,” zeg ik semidreigend.
Met een grote boog vliegt ‘tijger’ de fontein in.
Het grote opvisfestijn kan beginnen. Op zoek naar een lange stok om de beren aan de kant te krijgen. Op beide fronten weten we te scoren, dus stok en beren op kant.
Daarna wordt het door iedereen onder de zeven jaar grappig gevonden om de beren over de grond te slepen, in bomen te gooien en voetballend voort te bewegen omdat ze daar zo lekker vies van worden.
Wat mij betreft is het picknickavontuur zo’n beetje over en ik neem ze mee richting huis. We passeren opnieuw een fontein. Voordat ik mijn mond open kan doen om enig dreigement te uiten, hoor ik een plons.
En nog een keer.
De beer van Caesar is makkelijk te redden. Die van Ange is wat verder afgedreven. Ik vul mijn lege colaflesje steeds met water en gooi dat richting het beertje, zodat het vanzelf naar de kant zal drijven. Na een kwartier levert dat niet het gewenste resultaat op. Daarbij vind ik mijn positie – half liggend op de rand van een fontein die zich op een drukke verkeersrotonde bevindt – niet erg comfortabel.
“Mag ik erin, mam?”
Zucht.
“Oké, Caesar, ga maar.”
Blij gaat Caesar te water. Schoenen nat. Broek nat. Hij vindt het geweldig.
De hele weg naar huis worden de natte beren door de lucht gezwiept. Als we bijna thuis zijn, neemt Caesar even pauze van zijn kinderactiviteiten.
“Mam, bedankt dat ik al die stomme dingen mocht doen en jij niet boos werd.”
“Leuk is dat hè, beer, om soms gewoon vieze dingen te doen.”
“Ja, ik vind dat het leukst van de wereld. Vond jij dat vroeger ook leuk toen jij klein was?”
“Ja, lieverd. Dat vond mama ook heel leuk.”
Als bonus mag ‘tijger’ bij Caesar in bad. Dat had ik vroeger ook wel leuk gevonden. Met mijn knuffelbeer in de jacuzzi.
“Mama, vandaag wilt ik het over Luis Daniel en Ange hebben,” zegt Caesar als ik bij hem op de badrand ga zitten.
“Oké, beer, brand los,” zeg ik.
“Nou, het zit zo. Ik wilt dat Ange en Luis Daniel bij mij komen logeren. Eerst Luis Daniel en dan Ange. Twee noches.”
“Leuk idee, is goed, beer. Denk je dat ze dat al durven?”
“Jah,” spreekt Caesar onbekommerd, “waarom niet?” en haalt zijn schoudertjes op.
“Nou, ze zijn allebei twee jaar jonger dan jij.”
“Ja, maar Luis Daniel hebt al viehier,” zegt Caesar op zijn Mexicaanse zangmanier. “En jij kant hem cuidaren”, vervolgt hij.
“Ja, ik zal hem zeker troosten als hij verdrietig is. Zou jij al ergens durven logeren?”
“Nee, ik gaat niet logeren. Ze komen hier logeren.”
“Ja, dat snap ik. Maar zou jij ook bij iemand anders durven logeren?”
“Ja, hoor. Ik durft dat gerust.”
“Stoer, hoor.”
“En mam, Luis Daniel is niet verdrietig. Want zijn vader kant hem cuidaren”.
“Hoe dat zo, beer?”
“Nou, zijn vader komt ook logeren.”
“O?”
“Ja, kijk, dan kunnen papa en jij gewoon in jullie bed.”
“Gelukkig.”
“En ik en Luis Daniel in mijn bed. En dan die papa bij Carmen op de kamer. Ik legt wel een handdoek neer.”
“Wat een goed idee, lieverd. We gaan erover nadenken.”
Caesar wast tijger met Spider-Man-shampoo. Als tijger is uitgespoeld neemt de conversatie een andere wending.
“Nicolas slaat mij steeds, mama.”
“Dat mag niet, beer.”
“Nee, maar ik slaat niet terug. Ik zegt ‘use your words’.”
“Goed zo.”
“Maar hij heb maar three lives. Als hij mij pijn doet, ganen er lives af. Als hij nul lives hebt, is het game over en magt hij niet meer met mij spelen,” zegt Caesar ferm.
“Dat vind ik een heel slim systeem, beer.”
“Nicolas doet het ook niet echt om mij pijn te doen, hoor. Hij wilt gewoon spelen,” spreekt Caesar vergoelijkend.
Ik laat hem verder praten.
“Maar na three lives zegt ik dat hij niet meer mag spelen.”
Caesar denkt even na.
“Ik vind Nicolas wél heel leuk. Daarom krijgt hij elke dag weer three lives”.♦