Hij logeert achter hutdeur 81, anagram van 18. Het getal op de deur is dat van zijn huidige leeftijd, - wat Eva zo moet hebben gearrangeerd om hem het gemakkelijk te laten onthouden. Onthoudt hij dan zo vanzelfsprekend makkelijk dat hij 81 is?

Deur moet worden geopend met een chipkaart, aanwezig in het bovenzakje van zijn colbert, achter de pochet. Onhandig klungelend slaagt hij er nog steeds niet in het ding zo te hanteren en gebruiken dat de deur uit het slot springt, hij moet beroep blijven doen op stewards, schoonmaakpersoneel, toevallige passanten, die het hem voor de zoveelste keer moeten voordoen. Wat is er mis met een sleutel, al eeuwen het aangewezen voorwerp om er een deur mee te openen en sluiten. Zolang hij al op deze schuit verblijft, maakt hij zich zorgen over de consternatie die mogelijk ontstaat als hij bij het verlaten van zijn kajuit de deur achter zich zou dichttrekken, waar hij de kaart niet bij nodig heeft, en vervolgens zou vaststellen dat hij, verstrooid, het stukje plastic in het vertrek heeft achtergelaten.

Hij had thuis moeten blijven.

Pearlene helpt hem, doet de deur wijd voor hem open, steekt de kaart terug in zijn jasje.

Zolang ook als hij al ronddobbert, zegt hij 'Dank u', als een robot, de hele dag door, tegen behulpzame personen die hem vanwege zijn ontredderde geschutter waarschijnlijk zielig vinden, of niet goed snik, al beseft hij dat hij deze indruk zelf uitademt. Veel meer dan 'Dank u', 'Dank je', even frequent als 'Sorry', is er op deze boot nog niet uit zijn mond vernomen, hij zou niet weten met wie van de mede-opvarenden hij een gesprek zou willen voeren, al ging het over chipkaarten. Vandaar allicht zijn explosie van gebabbel vol terzijdes tegen Pearlene nadat ze, opwervelend uit de diepte, tegen hem was aan gewaaid. Alsof hij na dagenlang zwijgen zelf verbaasd was dat hij nog iets anders kon zeggen, überhaupt nog kon spreken. Speeldoos die langgeleden te strak is opgedraaid en geen kik meer heeft gegeven, - toevallig loopt iemand ertegenaan en daar klinkt voor het eerst na bergen van tijd het geluid weer dat iedereen al was vergeten.

'Dankje, Leentje. Dankje. Ik dank je.'

'Wie is Leentje? Heet ik zo?'

Ze begeleidt hem naar het zwarthouten bed, tijdens zijn afwezigheid verschoond en opgemaakt, bovenlaken en dunne deken teruggeslagen, - hij kan zo te kooi. Ze haakt haar arm pas uit de zijne als ze naast elkaar op de sprei met de golfjes, visjes, ankertjes, zeesterretjes, kleuterkleurtjes zitten en hij, uitademend, 'aaah' verzucht van de weldadige zachtheid aan zijn stuit. Het is koel in de gerieflijke vijfsterrenruimte, zijn misselijkheid neemt af. Hij bevrijdt zich van zijn stropdas en werpt hem voorgoed van zich af, begint de bovenste knoopjes van zijn overhemd los te maken en is verlegen als hij zegt: 'Ik zou willen liggen, als je het niet erg vindt.'

'Nee, natuurlijk vind ik dat niet erg.'

In de strak om haar fragiele figuur sluitende jeans, de benen licht uiteen, staat ze voor hem. Buigt zich naar hem over om het colbertjasje van zijn schouders en armen te stropen, waarbij hij de frisheid van haar lichaam opsnuift. Onuitgesproken van lichaamsvormen, heeft haar verschijning iets stoers of statigs gekregen, - al is ze hetzelfde meisje gebleven van al die jaren wanneer hij in de verte staarde en haar vanuit zijn herinnering smachtend aanbad, de ouwe versleten slof.

Hij sluit zijn ogen tegen zijn eigen gretigheid van kijken, dwars door zijn moeheid heen. Ze is op maar enkele centimeters van zijn gezicht en de gedachten die door zijn schedel bliksemen, zijn andere dan die hem in het ziekenhuis met schaamte, woede, walging vervulden als het potige verpleegwijf in krakend wit aan zijn ruïneuze lijf in de weer ging met haar washand.

'Wat doe jij op deze boot', vraagt hij, als Pearlene hem met zachte handen tegen zijn schouders, die aanvoelen als hout, achterover in het kussen drukt.

'Haha! Dat wilt u niet weten, professor. Ligt u goed zo?' Ze trekt zijn schoenveters los.

Het is ook hetzelfde lachje gebleven, en dezelfde stemklank. En de absorberende ogen in het teer getekende gezichtje als uit het atelier van de firma Cranach, misschien door Lucas de Oude zelf. En het korte donkere haar, alleen nu in een beetje andere coupe. En alles. En ook de treurigheid, die in hem binnenslaat, de sintelklomp die door zijn denken breekt. Niets te hopen, noch te verwachten, noch tegen beter weten in te ondernemen, bouwval die hij is, in de steek gelaten door de tijd.

'Integendeel,' zegt hij, 'ik wil het graag weten.'

Ze vertelt: 'Op deze boot ben ik een soortement meisje van plezier. Gewoon, een baantje, om iets te doen te hebben en om van huis te zijn, betaalt vorstelijk, dit is al mijn derde trip, er valt veel te lachen. Ik behoor tot het vermaakpersoneel: de liedjeszangers jongleurs en goochelaars, pianisten, trompetters, rappers, quizmasters. Dagelijks treden we op, soms twee keer per dag, in zo'n gezelligheidszaal op dek vijf voor het zich uit verveling bolvretende en klemzuipende publiek, dat tussen de bedrijven door spontaan oprijst om de polonaise te hossen. Nee hoor, als u dat soms denkt, ik maak geen deel uit van de blote dansmeiden met veren in hun achterste.'

Ze zet zijn schoenen onder het bed aan het voeteneind, zijn colbert hangt ze over de leuning van de troon-gelijke zetel, bij de tafel waar hij aan het werk is, hij heeft er uitzicht door een rond raam.

'En u?' 'U schrijft nog steeds', constateert ze bij een terloopse blik over het met bekriebeld papier overdekte tafelblad. 'En nog steeds met de hand.' Dit zegt ze erachteraan met een intonatie die een glimlach over de kloven en pigmentvlekken in zijn gezicht legt.

Zij weet het dus nog. Anders hij wel.

'Wil ik het kussen nog even lekker opschudden?'

Nee, dat hoeft niet, hij beweegt zijn hoofd heen en weer, ogen nog steeds gesloten, bril in zijn hand op zijn borst. Naderhand heeft hij er spijt van de glazen niet op zijn gezicht te hebben gelaten, zijn ogen niet wijd open te hebben gehouden om naar haar te kijken, haar met zijn blikken op te zuigen, zijn ogen aan haar te verzadigen in plaats van blind rond te tasten in het zwart binnen zijn hoofd, waar hij alleen haar stem hoort.

'Dank je wel, je bent liefje bent een engel', zegt hij.

'Dat klopt, een engel zonder veren aan mijn schouders en ook niet ergens anders dus.'

Zijn gerimpelde, ingevallen keel. In de kleurloze huid liggen de pezen als slappe snaren, - die brengen een geluidje voort, waarvan wij aannemen dat het een lachje is.

'Maar wat is jouw rol of functie in het bonte revuegezelschap?'

Hij voelt dat ze weer op het bed komt zitten en waar hij is in zijn donkerte hoort hij haar declameren: 'Ik ben, tara!, Pearlene de clairvoyante. Pearlene, tara!, de chiromante.'