Eva is kunsthistorica, woont in Chantilly, waar ze een galerie
heeft. Meer weet Hammer niet van haar.
De telefoonoproep, waarvoor Mittra hem uit de sneeuw had willen roepen, was van Eva, 'om hem gelukkig nieuwjaar te wensen'. Zo had de Iraanse in haar verhakkelde taaltje met de dictie van een kind dat juist leert praten, Hammers dochter meteen kunnen vertellen dat de professor ter aarde was gestort, niet meer overeind kwam en er oncomfortabel bij lag. Hierop was Eva onmiddellijk in haar auto gestapt, zodat ze al aan het begin van de avond met al haar drukte, het gezicht achter een vlies van zweet, aan het voeteneind van zijn ziekenhuisbed stond. In de custardbleke aristocratische oude heer in dat bed, omringd door beeldschermen die zijn ademhaling, hartslag, bloeddruk registreerden, begeleid door zachte ruis- en fluitgeluiden, herkende ze niet meteen haar verwekker.
Gedurende de maanden dat hij in het ziekenhuis bleef, plastic slangen aan al zijn lichaamsdelen, kunstmatig gevoed en beademd, kwam ze wanneer het haar uitkwam met een stapel glossy periodieken bij hem zitten, de pagina's sloeg ze met luidruchtige meppen voorbij, hierna begon ze rusteloos heen en weer te drentelen, kamer uit de gang op, kamer weer in, naar het bed, naar het raam, terug naar het bed, terug de lange gang op, waar in het doodse licht niets dan dilettantenrotzooi aan de muren hing, in dit hele ziekenhuis niet één interessant schilderij.
Bij aankomst zowel als bij het afscheid kuste ze zijn wang of voorhoofd, hem zo onder haar borstgewicht plettend dat hij het er benauwd van kreeg, - men kon dit vaststellen op de monitors, waar in het regelmatige cur-venpatroon opeens op- en neerwaarts uitschietende pieken vielen waar te nemen. Soms opende ze een van zijn ogen: 'Kan je me zien, pappie?'Ja, het kwam voor dat hij haar even kon zien, in wazig clair-obscur, in korrelige mist, waarna hij dankbaar was als ze het ooglid weer over zijn netvlies terugvouwde. In ieder geval kon hij haar altijd ruiken als ze in de buurt was: een niet precies te definiëren, toch opdringerige vrouwengeur, ongeveer zoals kippen ruiken als ze zijn natgeregend.
Ze had haar intrek genomen in zijn huis, waar ze samen met de hoofddoekvrouw was gaan rondrauzen in kamers, kasten, kisten, laden en dozen, zodat hij bij thuiskomst, half juni, niets meer op de vertrouwde plaatsen terugvond, zelfs niet zijn vulpennen, die altijd in het gelid als van orgelpijpen rechts naast het van vlekken doortrokken vloeiblad op zijn schrijftafel lagen. Ook dat vloeiblad: weg. Men had het tafeloppervlak, waarin wat brandplekjes van zijn sigaartje waren achtergebleven, geschuurd, geboend en gewreven, zijn werkkamer met uitzicht op de achtertuin, opnieuw in zomerse bloei, was doortrokken van de geest van reinigingsmiddelen en boenwas en er hing zuiver licht omdat ook de ramen, voor het eerst in jaren, bleken te zijn gewassen. Mittra, wie het altijd verboden was geweest zijn schrijfkamer te betreden, laat staan er iets aan te raken, kwam zich fluisterend, in tranen, excuseren voor haar medeplichtigheid aan opruiming en reiniging: het gebeurde onder pressie en haar felste protesten, wilt u dat alstublieft van mij geloven, professor, anders zou zijn dochter haar hebben ontslagen en wat moest ze dan beginnen, gelet op haar ongewisse bestaan in dit land, waar ze illegaal, want zonder geldige papieren... Ze huilde zo, dat de hoofddoek in haar nek gleed en hij voor het eerst in al die jaren dat ze bij hem over de vloer kwam haar blauwigzwarte, strak naar achter getrokken haar te zien kreeg, ze heeft dus haar op haar hoofd, hij stelde het vast alsof het hem verraste. Dat haar, alzo decreteert de Koran, mag geen vreemde man ooit zien, maar hij zag het nu, als iets overspeligs, als de islamorganisatie daar lucht van krijgt wordt ze ook nog gestenigd.
In een rolstoel met zuurstoffles door het huis manoeuvrerend, zich opwindend, zijn dochter even fu-riant verwensend als de toestand van invaliditeit waaraan hij voorlopig was overgeleverd, moest hij toezien, lijdzaam, zwijgend, zich verbijtend, hoe Eva eigengereid overal in huis papieren ordende, ze op verschillende stapels legde, welke vervolgens naar verschillende dozen werden overgebracht. De werkster tastte deze op tot afzonderlijke bouwwerken, bestemd voor afzonderlijke instanties, archieven, bibliotheken, musea en kringloopwinkels. In tientallen jaren tot chaossen verworden hoeveelheden documenten van allerlei aard, die hem nu weer onder ogen werden gehouden, zodat hij zijn hele leven in stukken en brokken te herlezen kreeg, - alsof hij zijn hele bestaan moest overdoen.
Dit duurde twintig of nog meer dagen, wat neerkwam op: delen van dagen, want voortdurend dommelde hij weg, kin op zijn borst, topzwaar voorover, zekere keer het evenwicht zo verstorend dat de rolstoel onder en achter hem wegschoot en hij op zijn knieën, schouders, hoofd tegen de vloer sloeg.
Eva met de stem, het stemgeluid van wie haar had gebaard, - opeens viel ze uit: 'Ik vroeg je iets, pa.'
'Hm?'
Hij had zich weer de gewoonte aangewend, daterend uit zijn tijd met Helga, om wat er werd gezegd als nietgehoord in de atmosfeer te laten verijlen. Ook buiten het huwelijk, aan de universiteit, in de politiek, waar het eindeloze gezwets, het oeverloze gezanik nooit verstomde, had hij er baat van ondervonden.
'Hm? Wat zeg je, Helga?'
'Je luistert niet eens. En ik ben niet Helga,
doe niet zo achterlijk, pa. Mammie is als rook door de schoorsteen
geblazen en haar as is weggewaaid. Dat weet je best, al wasje er
niet bij.'