Hij komt dan maar overeind uit het scheepsbed met de sprei als een
kinderstrand. Kijkt naar zijn horloge, waarop de wijzerstand hem
ontgaat of die hij meteen vergeet. Hij kijkt ernaar, verstrooid,
nog slaperig, bovendien zonder bril, omdat er in de binnenvallende
zon, die uitglijdt op het goud, een lichtvonk van wegspringt. Wat
interesseert tijd hem nog. Hij is zelf tijd geworden.
Hoe bedoelt hij?
Hij schrijft er het essaytje over dat op de tafel voor het ronde raam ontstaat en waar hij vooralsnog niet tevreden over is. Het is niet helder, het sleept, hij krijgt niet exact op papier wat zijn gedachte is:
Dat hij tot het verleden is gaan behoren, terwijl hij gisteren nog dertig was, toen al gekweld door twijfels en angsten, die mettertijd zijn verhevigd tot die van vandaag, maar gisteren begreep hij de tijd nog waarin hij leefde. Voortstrompelend in ouderdom loopt hij weer of nog steeds met kinderstapjes, zoals ze hem in het ziekenhuis als oude van dagen een babyluier hadden omgefrommeld: - terug naar het begin. Nog verder terug is hij weer in het moederwater waarin hij is ontstaan, in de balzak van zijn vader, in de kalfskotelet of prak andijvie waaruit het sperma is ontstaan dat het ene staartwezentje bevatte dat het tot Julius G.M. Hammer zou brengen. Bejaard geworden, vervreemd in de dagen die hem nog resteren, met bungelende benen op de rand van het bed, zijn voeten tasten naar zijn schoenen, is de tijd de tijd gebleven, er is niets voorbij, de hele periode dat hij heeft geleefd is tot één tijdseenheid samengekneed, - het verleden is het heden, in het heden is hij in het verleden en er is geen toekomst meer, zodat het lijkt of hij is gemetamorfoseerd in tijd, die zich steeds herhaalt of hetzelfde blijft. Het aantal keren dat hij nog zal ademen is te tellen, maar nu het zover is, ziet hij zich voortdurend terug in vroeger, eerder, het voorbije, terwijl hij dan al beseft wat hij pas later te weten zou komen aan inzichten, ervaringen en wijsheid.
Zo bevindt hij zich nu in werkelijkheid, is het de werkelijkheid?, in een scheepsverblijf, waar hij juist door telefoongekrekel is ontwaakt uit een diepe dut, zonder zich te herinneren wat hij misschien heeft gedroomd, terwijl hij in een gelijktijdige werkelijkheid aan tafel tegenover zijn grootvader zit, die al lang niet meer bestaat. Al is hij de acht kruisen voorbij, in dit simultane tafereel is hij ongeveer zestien, op een dag dat hij drie keer heeft gemasturbeerd en het straks onder de donsdeken nog eens zal doen. Dobbert hij nu ergens voor een Middellandse Zeekust midden op de dag, tegelijkertijd is hij in het Zwitserse stadje, waar zijn grootvader, die er schoolmeester is, hem onder de lamp, want het is avond, een boek laat zien over beroemde stadsklokken, - bij het slaan van ieder vol uur paradeert er een stoet werklieden, burgers en notabelen door de gevel. Bij grootvader Oldorff, die een of ander duits spreekt dat ook hijzelf zich heeft moeten eigen maken, woont hij in huis sedert de dood van zijn moeder en de deportatie van zijn vader, van wie niemand weet waar hij is gebleven. Sic vita fugit, zegt opa.
Twee werkelijkheden, op verschillende plaatsen en tijdstippen, in de gelijktijdigheid van een nanoseconde, - over welke werkelijkheid spreken we en is de ene minder eigenlijk dan de andere?
Het gaat Hammer in zijn essaytje om het woord eigenlijk.
Eigenlijk drukt uit wat werkelijk, letterlijk, naar waarheid het geval is en tevens iets dat daarmee in strijd is. Als men beweert dat Hammer oud is, maar eigenlijk zogenaamd nog zo jeugdig, is hij dan volgens de werkelijkheid, zoals het letterlijk naar waarheid het geval is, iets anders dan oud? Uit zijn periodes in de tweede kamer herinnert hij zich de bewindsfiguur die zich vanwege een nalatigheid moest teweerstellen en sprak: Zulks had ik me eigenlijk moeten realiseren. Waarna de oppositie overeind sprong en hem honend toevoegde dat het door hem bedoelde eigenlijk precies zo eigenlijk was als zijn blunder. Na het vreugdegeloei aan het eind van de Negende Symfonie merkt iemand op: Eigenlijk is die Scheetboven helemaal niks. Eigenlijk gebruikt in weerwil van wat onweerlegbaar het geval is: dat bedoelde toondichter een genie is geweest.
Dikwijls suggereert eigenlijk dus een tegenstelling die aan het eigenlijke eigenlijk de strikte betekenis ontneemt: als ondanks het ene het andere het geval is of kan zijn, beide aangeduid met eigenlijk, welke precieze connotatie bezit het woord dan, als het kennelijk niet eenduidig is? Eigenlijk drukt een feit uit, dat door hetzelfde woord gerelativeerd, zelfs ontkend kan worden, terwijl het toch deel van de redenering blijft. En wat betekent het in vragende vorm als: Houd ik eigenlijk van mijn man, mijn vrouw, erwtensoep? Dan betekent het dat er twijfel of dan toch reserve bestaat over de onweerlegbare zekerheid daaromtrent.
Eigenlijk ben ik oneigenlijk, zo redeneert de essayist, als ik dit ben zowel als integendeel dat, en als ik op eenzelfde moment in verschillende eigenlijkheden tegelijk ben: hier en nu alsook op een ander tijdstip in een anderhier. Tegelijk met en ondanks het ene dat het geval is, is het andere het geval, terwijl maar één toestand of omstandigheid de eigenlijke kan zijn.
Wat is, in het enig mogelijke eigenlijk, met hem het geval? Is tijd een eigenlijkheid? Is de dood een eigenlijke toestand?
Beklagenswaardige Hammer. Zie dergelijke materie maar eens onder woorden te brengen op een plezierschip, omklotst door zee, die een soortgelijk mysterie is, en terwijl in de vergrote patrijspoort voor je steeds andere kusten en toeristenhavens oprijzen uit de ene horizon, voorbijdrijven, weer vernevelen in de andere horizon, waarvan je je afvraagt of dat wel een andere horizon is, is horizon niet overal dezelfde horizon?
En waar, verdomme, zijn zijn schoenen.