Heuvel op een plein.
Daar is, als men goed kijkt, een holte tussen rotsen te ontdekken, bordje erbij: Grotte Napoléon.
Toen hij nog een ventje was en Nabulione di Buona-parte heette, vluchtte de volkerenslachter hier weg in het ingewand van zijn geboortestadje om er, naar het heet, te dromen, te filosoferen, boeken te lezen, - onrustig, ingekeerd, zijn kop met het sluike zwarte haar krabbend, waar het borrelde van voorgevoelens over grote daden en onsterfelijkheid.
Het zal wel.
In de spelonk liggen vertrapte bierblikjes, flessen-scherven, papieren bekertjes, in een ervan een injectiespuit, etens- en andere resten, - de jeugd van eeuwen later heeft er ook tekeningen van voortplantingsorganen en gore teksten in achtergelaten.
Hammer in zijn witte pak, terwijl hij met zijn hoed wanhopig probeert zich koelte toe te waaien, de hitte door zijn schoenzolen heen dringt, de zon zijn schedeldak deukt, ziet het met toegeknepen mond zonder echt te kijken.
Benauwend lawaai op het plein, zoals op het hele eiland, overal om hem heen, zelfs in de lucht, waaruit vogels krijsend neerduiken tussen de toeristen om gemorste hapjes van de straat te pikken. Ademhalingsmoeilijkheden vanwege de brandende atmosfeer, pijn in zijn borst, alsof iets ter hoogte van de hartstreek vlammen uitblaast, men ziet zijn broekspijpen trillen, hij zou ergens moeten kunnen gaan zitten, maar alle terrassen zijn overbevolkt. Hij had in zijn airco scheepskajuit moeten blijven, hij had thuis moeten blijven volgens het adagium van Descartes. Bij zijn orchideeën. Zijn bed in de serre.
Boven op de kunstmatige heuvel staat een immense Napoleon over Ajaccio uit te kijken vanuit de schaduw van zijn driekante hoed. Hij draagt de oorlogsjas waarmee hij ook te zien is op schilderijen in het Louvre en elders, - hij als vechtruiter op zijn witte hengst, omwalmd door rookslierten uit de kanonnen, die jas opengewaaid in romantische plooien rijst hij ongehavend en blozend gezond uit boven gemutileerde lijken, waar zijn paard overheen stapt. Tevoorschijn gekropen uit een rotsspleet die men kan zien als de vagina van Madame Mère Laetitia, de mater regum die vijf vorsten baarde, klom de rakker deze marmeren bult op en versteende er tot groen standbeeld met plakkaten vogeldrek over zijn gestalte. Er leiden twee lange, steile trappen omhoog naar zijn voeten, - laten we ons niet voorstellen dat hij daar weer dreunend over omlaag zou komen, zoals de bewegende steenkolos uit Don Giovanni, op de treden mensen vermorzelend, zoals hij al deed toen hij nog geen beeld was. Tussen de trappen in ligt een hellende tegelvlakte als een loper of lijkkleed voor de despoot uitgerold: daarop staan de namen van al zijn moorddadige overwinningen, zoals ze ook zijn te lezen en afgebeeld op de veeldelige serviezen in de toeristenwinkels, uitgestald tussen Napoleonbustes en -dodenmaskers, vaandels, agenda's, sleutelhangers, ansichtkaarten, - maar een doosje sigaartjes van het door Hammer geprefereerde merk in die winkels: neen.
Beneden aan de trappen, links en rechts, een arduinen adelaar met gespreide vlerken uit de Caesartraditie, waar later Hitler ook zo gek op was. Tegen het voetstuk van een van deze vogels staat hij te leunen met zijn hoofdpijn als elektrische schokken en zijn teruggekomen misselijkheid.
Hij houdt zich statig alsof ook hij een beeld is, een dat golven zweet trotseert, de druppels en stralen gutsen langs zijn dunne lijf, en doorweken zijn kleren, hij ruikt naar verturvende planten.
Zijn van speeksel en transpiratie doortrokken pochet is onderweg uit zijn hand gevallen en hij heeft het tot een prop geknepen vod op straat laten liggen toen hij er een hond zijn voorpoot op zag zetten, het besnuffelend als een larvenlekkernij van McDonald's. Daarna is die hond hem een poos blijven volgen, tong uit zijn muil, rood als het lint rond Hammers hoed, zodat zijne excellentie die tong aanvankelijk voor zijn pochet aanzag, alsof de hond het doekje achter hem aan droeg, - als een hinderlijke herinnering, dacht hij, zoëen die je je leven lang niet kwijtraakt, zelfs niet in coma, zoals hij heeft ervaren, en die mettertijd kan metastaseren tot een gezwel in je hersens dat je hele denken aanvreet. Wordt hij door dergelijke herinneringen gekweld? Wie niet.
In zijn studententijd: de hoogleraar volkenrecht Bossaert, bijgenaamd de hond. Vertelt u mij eens, meneer de literator, sprak de hond met zijn rode bakkebaarden die als strepen gestold bloed langs zijn fieltentronie dropen. Bent u niet met mij van mening dat de ernst en gestrengheid der jurisprudentie onmogelijk in overeenstemming zijn te brengen met door u aan de dag gelegde frivoliteiten als gedichtjes- en romannetjesschrijverij? De kop van Bossaert vloeit samen met die van een andere hond, beter daar nu helemaal niet aan te denken, het beest lag op zijn huiskamertafel als voor een anatomische les en was er de aanleiding van dat hij congé nam van de rechtbank, hij herinnert zich de karikaturen nog. Rot op, hond.
Hij droogt zijn gezicht met zijn mouwen, zijn hoofd achterover tegen het steen, er kleeft stof tegen zijn brillenglazen. Zo misselijk dat hij denkt te moeten braken, maar er valt niets te braken, want zijn maag is leeg op wat slokjes water na. Hij eet niet uit afschuw van de mensen in de boordrestaurants en aan de voedselbalies op alle dekken. Om te kunnen braken is bovendien adem nodig, terwijl hij amper lucht krijgt onder de wind die als een vuurwagen hoog over het stadje boldert, zonder beneden iets aan te raken maar er de zuurstof uit lijkt weg te zuigen.
Al die horden elkaar verdringende lijven. Al dat lawaai als geblaf van honderd honden.
Nooit begrepen waarom mensen zich en masse verplaatsen om landen, steden, gebouwen, monumenten te zien die ze thuis ook kunnen zien in reisboeken en -folders en op hun televisies en computers, daarin en daarop doorgaans beter, in ieder geval rustiger dan in de realiteit. Waarom willen mensen ver van huis in temperatuur van 42 graden smelten als kaarsen, nadat ze tijdens hun gezellige cruisetrip al zijn verslenst van stress, drukte, ergernis en leegte. Zijn verbazing hierover is al lang verwrongen tot minachting voor zijn soortgenoten, die hij als vage lichtspoken voorbij ziet drentelen met hun on-dresseerbare hangkinderen, die de grot in willen, maar dat mag niet, iemand heeft er zitten schijten, er hangt een bol vliegen boven het achterblijfsel, waarin het fragment van een schoenzoolafdruk is geplet.
Vrachtauto's met schallende luidsprekers. Er worden ijzeren palen, planken, klop-, boor-, andere machines, werktuigen, gereedschappen aangevoerd en afgeladen, waarmee werklieden aan de gang gaan in de stampende hitte zonder schaduwen. Er worden podia en publiekstribunes opgetrokken: er zijn historische optochten, muziekuitvoeringen, nagespeelde veldslagen op til, hij heeft erover gelezen op mededelingenborden op de kades en boulevards, de potentaat is jarig, morgen, overmorgen, een dezer dagen. De middenstand zet kramen buiten met Corsicaanse eetspecialiteiten, het plein komt vol vlaggen, slingers en lampions te hangen, felle kleuren, maar die verbleken in het krankzinnige licht dat alle kleuren absorbeert.
Hij begint door zijn knieën te zakken, langzaam
en zonder dat hij het wil, het gebeurt zoals het hem overkomt, zijn
benen vouwen zich onder hem samen als de scharnierende ledematen
van een marionet. Met zijn rug langs het voetstuk schuift hij
omlaag tot zijn stuit de grond raakt. Door dit bot, waar de ene
pijn uit is weggetrokken, slaat nu een andere: hij brandt zijn
zitgedeelte aan het gloeiende plaveisel.