Stad uit, het binnenland in, geen idee in welke richting, langs de zee, die een vlakte van vloeibaar koper is, zo staat de zon erop te blaken. Witte, gekleurde, bonte zeilen tot op de einder, overal strand, dat zich sikkelvormig uitstrekt, overal branding, meeuwen, rode rotsen, verpletterend licht waarin, zegt Eva, Matisse zijn schilderdoek kwam neerzetten. Hammer doet Corsica.

Hij krijgt weer lucht, de wind komt strakker aanzetten uit zee, waarboven wolken spartelend uiteendrijven, zich ophopend tot nieuwe gebergten van licht, surfzeilen zweven horizontaal over de golven, vogels kantelen ondersteboven en Hammers haar wappert.

Zijn armen rond de leest van het meisje, zijn wang tegen de knopen van haar ruggenstreng, hoort hij bij het langswentelen van de landschappen en zeegezichten het gefluit in zijn oren in verschillende modulaties.

Leentje is een steile landweg ingeslagen, van de kust vandaan, voorthobbelend voelt hij de greep om haar taille afnemen, alsof hij opeens weer bewusteloos raakt, moe tot in zijn merg, verdwaasd van de vaart die alle gebeurtenissen en gedachten hebben genomen sedert hij met zijn speciaal voor de gelegenheid aangeschafte rol-koffer zijn barmhartig stille huis werd uit gedreven. Hij houdt zijn ogen wijd geopend, maar voelt zich wegdwa-len als in rode narcose. Waar is hij nu weer. Op een heuvel, Leentje weet op de hele wereld waar ze heen moet. Eerst woeste struiken, zo te zien verkoold geweest bij een bosbrand, maar het groen worstelt zich er weer doorheen. Dan verlaten wijnvelden, mogelijk zijn de arbeiders, al dan niet verkleed als Napoleonsoldaat, naar de dorpen waar de vlaggetjes waaien. Met een hand op haar rug en een twijg in haar hand, waarmee zij een ezel op de schoften tikt, loopt een zingende vrouw op de weg, ze zwaait, Bonghjornu, de ezel draagt een witte rieten hoed met een rood lint eromheen, er zijn gaten in de brede rand geknipt, waar de oren van het dier doorheen steken. Hammer ziet de gestalten van de olijfbomen die nu voorbijschrijden, waardig, oud, vol knoesten, wratten, bochels, soms gescheurd door de bliksem, en hij herkent zichzelf erin, alleen zal hij de eeuwen niet trotseren zoals deze majesteiten, evenmin als zijn geschriften, hij was als een rieten hoed in de bries, zijn oeuvre verdwijnt zoals het gefluit dat langs en in zijn oren suist.

Leentje trekt zijn armen strakker om zich heen. Ze praat, onverstaanbaar voor hem, maar hij hoort het aan geluiden in haar rug. Als hij zijn hoofd opricht, ziet hij dat ze een handtelefoontje bedient, vandaar dat de Vespa opeens zo slingert. Met wie praat ze, wat zegt ze. Alleen de klank van haar stem bereikt hem, ze moet schreeuwen om aan de andere kant van de verbinding verstaanbaar te zijn. Flarden: 'Are they already there?' 'Yesyesyes, I am along the way.' Hij beluistert het slaperig, zoals in het ziekenhuis de stemmen rond zijn bed tot hem bleven doordringen al was hij van de wereld weg, - stemmen, woorden, zinsfragmenten.

Achter op de Vespa zit hij ziek te worden, zwetend in zijn klamme plunje waar de wind zich in vastgrijpt. Er gaan rillingen door zijn lichaam, die tegelijkertijd warm zijn als Corsica en ijzig koud als de diepvriesruimte in het mortuarium. Zijn natte hoofd lijkt inderdaad bekneld te zitten in een tangachtig instrument, - dat zijn de in zijn slapen groevende veren van zijn brilletje. Houdt hij die bril op in zijn kist of niet, we doen zoals jij het wil, pappie, maar we moeten het wel weten, ook in verband met een eventueel dodenmasker, van iemand als jij met zo'n belangrijk leven wordt natuurlijk een dodenmasker gemaakt, moet dat met of zonder bril. Zet er je voet op en wat dan van die bril overblijft, dat was mijn leven. Hoe kan je dat nu zeggen, pa.

Wat wil Hammer mee in zijn houten koffer?

Sluit hem een lok van Leentjes haar in zijn linkerhand, die zij heeft bestudeerd en waarmee hij nu haar warme buik nog aanraakt, - samen met zijn schrijfhand, ook daarvan mogen na zijn dood geen gipsafgietsels worden gemaakt, bedekt hij het geheime kleinood in het middelpunt van haar lichaam.

Wat schreeuwt ze toch in dat angelsaksische abracadabra tegen de lucht, tegen iemand, tegen wie. Het is moeilijk bellen met de helm op, ze klemt het blauw-en-gele telefoontje tussen het staal en haar oor, het spreekgedeelte tegen haar wang. Omdat het ding zo niet blijft zitten, heeft ze er toch haar hand bij nodig, wat de scooter van de ene wegkant naar de andere zwiert. Vaart minderen of stoppen zal wel niet noodzakelijk zijn, daar zij beschikt over de acht orakelse krachten uit de universa der magie.

Hammer is niet ongerust, rillend voelt hij zich zelfs op een kinderlijke manier vredig, - moedertje zit op de rand van zijn bed, dat meeveert met haar bewegingen zoals nu het zadel. Ze vertelt een verhaal waar zijn fantasie plaatjes bij produceert, haar hand tegen zijn koortsige voorhoofd, alles komt goed. Het gaat over een mooie vrouw die wanneer de zon schijnt onzichtbaar wordt. Fantaseer daar maar plaatjes bij. Juultje kan dat. Hij zal zijn hele leven te maken hebben met onzichtbare vrouwen, daar bedoelt hij niet de gefantaseerde vrouwsfiguren in zijn romans en verhalen mee. Vrouwen vervluchtigen.