Zij springt op en trekt de benedenzomen van haar kleertjes omlaag.
Zijwaartse spastische bewegingen met haar bovenbenen, -
waarschijnlijk schrijnt de string.
Ook hij kreunt zich moeizaam omhoog en stelt vast dat hij met zijn knie door de winkelhaak in zijn broekspijp is gestoten, daar is nu een scheur ontstaan.
Uiteraard acteert hij dat hij niet heeft gezien wat hem nu eenmaal niet is ontgaan en doet ook zij of ze niet heeft gemerkt waar zijn ogen waren, korter dan seconden, al kunnen in seconden werelden ontploffen.
'Shit hee! Wij doen niets anders dan op elkaar klappen.'
'Het spijt me. Sorry. Nu heb ik ook jou pijn gedaan. Wat ben ik toch een, hoe kan ik het goed maken, ongedaan maken (dat kan natuurlijk niet), wat kan ik.'
De woordenmagister vindt geen woorden. Wat stelt hij nu eigenlijk helemaal voor, hij die loopt te piekeren over eigenlijk. Kijk hem daar staan, zijn ontreddering en schaamte, knie als een obsceen uitstulpsel in de pantalon van zijn kleermakerspak, hij staat te stomen van zweet, dat van zijn gezicht en vingers lekt.
'U bent helemaal nat. Of u met al uw kleren aan bent gaan zwemmen.'
De laatste overlevende van de Titanic, compleet met het panfluitmotief uit de film. Door de branding uitgebraakt, vindt de drenkeling zichzelf terug in gloeiend hete onbewoondheid, onbegroeidheid, een tot achter de eeuwigheid zich uitstrekkend strand van krijtpoeder en glas-geglinster waar zijn voetsporen in achterblijven, maar eerst moet zijn veter geknoopt.
Dus knielt hij. Op die blote knie. En al trekt hij er niet eens krachtig aan, de veter breekt, en in zijn knie boort zich een glassplinter, nu zitten er ook nog bloedvegen aan zijn knie, vingers, kleren. Hoe zou u willen worden herinnerd, meneer Hammer?
'Ik breng u terug naar de boot.' Leentje hijst hem overeind.
'Nee kind, sorry, dankje, ik red me wel, ik red me al tachtig jaar, je bent lief.'
'U kunt zo niet blijven rondlopen. U moet zich aan boord wat opknappen.'
'Ik ga niet terug naar die schuit. Ik ga naar huis.'
Hij neemt haar gezichtje in zich op. De verliefdheid van al die jaren, geuren uit eeuwenoude bladerkronen, nooit weg geweest, nu verhevigd, nu verdefinitiefd. Hij maakt een dia van haar, vóór in zijn gedachten, waar ze nooit meer kan vervagen, zie je dan niet dat ik van je houd. Tegelijkertijd denkt hij, beseft hij, betrapt hij zich erop dat hij wel degelijk denkt aan wat zij tussen haar benen koestert en hij heeft aanschouwd toen de wereld ontplofte. Daar heeft hij ook een dia van gemaakt. Hier! moet u het onthouden, meneer.
Vermoedt zij waar zijn gedachten zijn, maakt haar dat misschien verlegen? Zij heeft het karakter niet voor zulke verlegenheid. Ze staat haar benen te bewegen als een trekpop, het koordje van haar ondergoedje zit nog steeds niet lekker.
Ze moet nu echt weg, het filmgezelschap achterna, ze heeft een afspraak, hij moet haar niet kwalijk nemen.
'Natuurlijk niet, Leentje, laatje door mij verder van niets weerhouden.'
'Pearlene heet ik.'
'Welja, lieverd, sorry.'
Lieverd. Zo heeft hij haar nooit genoemd, nooit gedurfd, niet hardop in ieder geval.
Hij merkt op dat haar ogen steeds anders van kleur zijn. Daar zal hij verder tot zijn dood over blijven mijmeren, dromend of klaarwakker, in berustingverlangend naar dingen die nooit worden vervuld. Hij ziet aan haar, haar stralende ogen, dat ze gelukkig is. Afspraak met wie, met die Rich, een andere welgeschapen jonge vrijer? Waar? In Napoleons geboortebed? Zou de oude Hammer niet toch voor één dag, de helft van een dag, een paar uur weer achttien willen zijn, zijn pik recht zo die gaat als een scheg door de golven? Van de povere dingen die hem nog resten is deze het verschrikkelijkst: angst, metterjaren verdicht tot een nachtzwart gordijn, wat bevindt zich daarachter? De eik waar de wind in woelde is opgevreten door houtworm en life is but a walking shadow, - onthouden uit het klokkenboek van opa Oldorff.
Dit is de laatste keer dat hij haar heeft ontmoet, dit is voor het laatst dat hij haar nog mag zien, zoals ze weg-huppelt, vrolijk, de zon in. Dat zware verdriet is in hem gebleven, er steekt een bandjir op en nergens land in zicht. Die spanning in zijn strottenhoofd weer, als hij die niet krachtig weet weg te slikken, zullen de waters naar zijn ogen stijgen, stel je voor. Nooit meer sedert die dag, zijn moeder, het bombardementsgedaver in de keuken.
In de stralende deurlijst kijkt ze nog even over haar schouder. Steekt haar handje op. Waaiert met haar vingers terwijl ze weer voor zich kijkt, verdervlindert, verdwijnt als een visioen in haar glazen bol.
'Bye bye.'
Dit hoeft hij niet te onthouden omdat hij het al eerder heeft onthouden.
Er warrelt stof waar ze loopt en heeft gelopen.
Dat is de materie waar herinneringen uit bestaan.