Aan het raam: Corsica onder tot storm aangewakkerde wind.
Daar stuift vlokkerigheid doorheen als herfstbladeren, terwijl de temperatuursgesteldheid hoogzomers is en de zon zich niet laat wegblazen. Wat wervelt daar in het rond, tot ver in zee, waar wel vijf brandingen achter elkaar aan steigeren, materie die alles met een donkergrijze deken onderstopt, het uitzicht veranderend in dat van levenloze dorheid.
Naar wij begrijpen is dit de oude wereld als desolate stofwoestenij uit het boeiende filmscenario.
De in schilfers neerdalende, door de joelende wind opgejaagde neerslag wordt door de twee kanonnen met plofexplosies de lucht in gestuwd. Beide geschutstukken zijn bemand met rekwisiteurs die de grauwe substantie naar de wolken schieten, terwijl ze er zelf al mee zijn beplakt of ze door huidaandoeningen zijn aangevreten. Ook daar gaat de telefoon. Ophouden maar jongens, er is zo niet te werken.
Rich, inderdaad, staat midden op het terrein in de gsm te roepen, armzwaaiend in snokkende kleren, het petje steekt uit zijn broekzak, en niet wetend in welke richting hij zich moet draaien tegen de wind en de rond-stormende asflinters, die hem, zoals het hele panorama, bedekken als in de dagen van Pompeji. Strand, zee, rotsen, bomen, decors, rennende mensen, alles, ook het middeleeuwse fregat op de golven, ook de golven, is bestoven, ingekapseld, ondergeduffeld door kleverige aanslag, die lijkt op een vacht van lood, wat de schrijver bekend is uit angstvisioenen, maar Hammer weet zeker dat hij de realiteit aanschouwt, al bezit hij de zekerheid ook als zulke visioenen zich aan hem voordoen. Lood waar de zon op staat te stralen, dat is te vergelijken met liefde die wil verwarmen wat er koud onder blijft. Hij denkt aan zijn geliefde, niest, niest nog eens. Is Leentje in dit landschap ook gemetamorfoseerd tot een zwarte doemgedaante alsof ze is verkoold en scheurt de storm haar lichaam in stukken, die hij van onder het puin met zijn handen moet opgraven? Er kolkt verdriet in hem bij deze gedachte, het besef van finale verlatenheid dat hij kent van toen de straat erbij lag zoals nu deze filmset.
Het doffe lachgeluid van alien Sedofsk achter zijn rubberen masker klinkt sarcastisch. Het zonlicht spat op zijn zilveren lichaam, alsof hij met halo's en aureolen is omhangen, zodat Hammer met zijn gehalveerde blik een moment gelooft dat er een geestverschijning naast hem staat, samengesteld uit louter licht. Hij schrikt, verstrooid, verbaasd, verrast. Weliswaar functioneren zijn hersens en bestaat hij dus, maar waar bestaat hij. In een zonovergoten weeldeparadijs waar alles heeft staan geuren en bloeien dat is gebombardeerd met as, zoals illusies onder decepties, terwijl het iets in zijn gezelschap niet van hier is maar afkomstig uit de contreien van UDFY-38135539, waar men giraffehorentjes draagt en rinkelt.
'Ich bin's', zegt de acteur, geruststellend als de dood. Komt deze zilverbeslagen gedaante naar de turfplaneet met vredelievende bedoelingen of met de taser? Zou de film die dit decor voorschrijft niet eerder in de Sahel kunnen worden opgenomen? Herr Sedofsk wil aan zijn hoofd krabben, maar realiseert zich dat zijn jeuk onbereikbaar is geworden tussen de horentjes.
In de Sahel is geen water, merkt hij op, miss Kidman moet over water in beeld komen, niet op een kameel of op de fiets, dit zegt de visagist, en het schip van Nicole daarginds komt uit een nautisch-historische instelling onder staatsbeheer in Genua, dat verbiedt dat het verder wegzeilt dan zij met hun verrekijkers kunnen blijven waarnemen, dus het mag niet naar Afrika, voegt Ugolina toe.
Daar zal die instelling in Genua gelukkig mee zijn: - het schip hangt te deinen in het smerige water, romp, masten, zeilen beflard met zwarte confetti, die ook aan land alles ritselend overwoekert als termieten. Het had niet mogen waaien, al helemaal niet had de wind tot stormkracht moeten aanflakkeren, waardoor het stof als door een centrifuge werd rondgejaagd, het stof had vóór de opnamen zachtjes moeten zijn neergedaald en de aanblik van roerloze verlatenheid moeten opleveren, naargeestig verstild en verstorven in al die miljarden lichtjaren, de bomen versteend, de zee zonder beweging als een zwarte vloer, de zon schijnt nog wel maar verspreidt sedert de eeuwigheden zijn ingetreden een almaar modderiger geworden antilicht, daartoe zet men speciale lenzen voor de camera.
Verlatenheid is eenzaamheid in eindeloos
meervoud. Zoals het uitzicht nu bestaat uit grauwe leegte waar wind
doorheen giert, zo verlaten beseft men altijd te zijn, gevoegd bij
het zekere weten dat daar geen verandering in zal komen. In de
steek gelaten, zoals dit panorama suggereert te zijn, zo is
hijzelf, mijmert hij, zonder dramatiek, die is er allang van af, en
zonder zelf-compassie, die hij ook niet meer tot zich toelaat, het
is niet meer dan een objectieve vaststelling. Hij is niet van was,
dus nooit gesmolten. Hij is integendeel van ijzer, dat niet is gaan
roesten van zijn tranen, want die slikt hij door bij het ophalen
van zijn neusinhoud.