29
Het was een gewone vergaderkamer met airconditioning, gesloten jaloezieën, een rechthoekige tafel met stoelen eromheen. Er stond zelfs een grote kan water op tafel met stapeltjes glazen ernaast. Een gewone vergaderkamer.
Maar geen gewone vergadering.
De Ouderlingen ontmoetten elkaar al jaren. Tientallen jaren. Aanvankelijk in de openlucht, toen beslissingen werden genomen rond een kampvuur. Later hadden ze hun vergaderingen naar binnen verplaatst, waar de geur van pas gezaagd hout hen omringde. Kamers met kale, harde vloeren en muren en functioneel meubilair. Daarna waren ze verhuisd naar warme kamers met houten lambriseringen. Oude, geoliede en gewreven houten tafels. Mooie stoelen. En ceremoniële mantels.
Dat waren de beste jaren geweest.
En toen de jaren ertussen.
En nu dit. Vergaderzalen. Directiekamers. Gewone kamers.
De gezichten waren veranderd, maar de namen bleven dezelfde.
En vier. Altijd vier.
De vijfde was… afwezig. Zoals altijd.
Er waren geen welkomstwoorden geweest, buiten de gebruikelijke beleefdheden. Er was niet bijgepraat, niet gegrapt. Alleen maar stilte. De spanning zoemde door de lucht als een strakke stalen kabel in de harde wind. Het was koud in de kamer, door meer dan alleen de airconditioning.
Een van hen moest beginnen.
‘Ik denk dat ik voor iedereen hier spreek,’ zei de Wetgever, ‘als ik vraag: wat heb je je verdomme in je kop gehaald?’
Het ijs was gebroken, maar het was nog steeds koud in de kamer. Die woorden drukten uit wat de anderen dachten. Ze wilden antwoorden.
‘Alsjeblieft,’ zei de Schout, die zoals gebruikelijk aan het hoofd van de tafel zat, ‘probeer emoties hierbuiten te houden. Dat vertroebelt de zaak alleen maar.’ Hij wendde zich tot degene die werd ondervraagd. ‘Maar de Wetgever heeft wel gelijk. Hier is een antwoord op nodig. Waar dacht je dat je mee bezig was, Missionaris?’
‘Moeten we die stomme namen blijven gebruiken? Kunnen we niet één keer normaal praten?’ De Missionaris schudde zijn hoofd.
‘We hebben ze nodig,’ antwoordde de Schout. ‘Dat weet jij ook.’
‘En ze zijn praktisch,’ zei de Docent. ‘Zo kan iemand die ons afluistert geen bewijs tegen ons verzamelen. Mocht dat een keer voorkomen.’
‘Dus ik vraag het nog eens, Missionaris,’ drong de Wetgever aan, ‘waar dacht je dat je mee bezig was?’
‘Je weet dat we geld nodig hebben als deze deal moet doorgaan,’ antwoordde de Missionaris. ‘En we hebben die deal nodig. Anders zijn we allemaal… Nou, je weet wel. Dus leek het me verstandig om wat oud vastgoed te verkopen. We gebruiken het niet meer, en het is dure grond daar.’
De Wetgever boog zich naar voren. ‘En het is niet bij je opgekomen om ons even op de hoogte te stellen?’
‘Ik dacht niet dat het belangrijk was.’
De andere drie staarden de Missionaris aan.
Hoewel hij het niet gewend was om te smeken, wist de Missionaris er toch een aardige benadering van ten beste te geven. ‘Luister, ik was kilometers ver weg. Ik wilde niet dat de deal zou mislukken; wat moest ik anders? Ik deed wat ik dacht dat het beste was voor ons allemaal. Ik dacht dat ik ervoor bedankt zou worden. Niet dit.’
Ze bleven hem aanstaren.
‘Ik bedoel,’ vervolgde de Missionaris, ‘ik dacht niet dat hij er nog steeds mee bezig zou zijn, hè? Niet meer, niet na al die tijd.’
‘O?’ Dit kwam van de Docent. ‘Ben je zo naïef? Of gewoon dom?’
‘Hoe moest ík dat nou weten?’
‘Dacht je dat hij gewoon zou ophouden? Dat hij ooit zou veranderen? Juist jij zou toch beter moeten weten.’
De Missionaris zuchtte. ‘Het spijt me. Ik dacht… gewoon niet na.’
De Docent boog zich naar voren. ‘De kooi staat daar nog.’
De Missionaris huiverde. ‘Ja. Nou… ik dacht dat hij… er nog wel meer zou hebben.’
‘Die heeft hij ook,’ zei de Wetgever. ‘Reserve-exemplaren.’
‘Waarom kon hij dan niet –’
‘Omdat iedereen zo zijn voorkeuren heeft.’ De Schout sprak met een stem die geen tegenspraak meer duldde. ‘Hij is daarin niet anders. Het is allemaal onderdeel van het ritueel.’
‘Ik dacht niet dat er nog steeds een ritueel was. Ik dacht, je weet wel, met die deal straks en zo, met het oog op de toekomst…’
‘Hiermee komen we niet verder,’ onderbrak de Wetgever hem. ‘We moeten weten wat er nu gebeurt en de schade beperken. We hebben een plan nodig.’
‘Je hebt gelijk,’ zei de Schout. ‘Voortgangsrapport. Suggesties.’
‘Ik zie het zo,’ zei de Wetgever. ‘Er zijn drie afzonderlijke elementen waar we naar moeten kijken. Eén: wat gebeurt er met het politieonderzoek naar de kooi en de jongen? Twee: we moeten zorgen dat niets hiervan invloed heeft op de veilige aankomst van de zending. Drie: we moeten zorgen dat het ritueel doorgaat.’
De Missionaris keek verward. ‘Gaat het ritueel nog steeds door? Na wat er allemaal is gebeurd?’
‘Moet wel,’ antwoordde de Wetgever. ‘Het is te belangrijk. Voor hem. Hij is heel boos om wat er is gebeurd. Heel boos.’
De Missionaris huiverde. ‘Oké. Ja. Kunnen we niet gewoon…’ Hij wist al wat het antwoord zou zijn en liet zijn stem wegsterven.
De Docent sprak niet en staarde hem alleen maar aan.
De Missionaris zuchtte opnieuw. ‘God, wat een puinzooi.’
Toen keek hij met dansende ogen op. ‘Wacht. Moet het die ene zijn? Kan hij geen andere gebruiken?’
‘Wat een stomme vraag.’ De Schout schudde zijn hoofd. ‘Het moet het uitverkoren kind zijn. Het ritueel vereist het.’ Hij boog zich met een heel flauwe glimlach naar voren. ‘Of wil je je idee liever zelf aan hem voorleggen?’
‘Dus we hebben geen keus,’ stelde de Docent vast. ‘We moeten dat kind terughalen.’
‘En,’ voegde de Schout eraan toe, ‘het politieonderzoek moet worden beheerst.’
Alle ogen richtten zich op de Wetgever, die langzaam, vermoeid glimlachte. ‘Dan komt het dus allemaal op mij aan. Al weer.’
‘Gaat die vrouw ons nog problemen opleveren?’ vroeg de Docent.
‘Nee,’ antwoordde de Wetgever. ‘Ze heeft vanochtend een vervelend ongeluk gehad.’
‘Mooi,’ zei de Docent. ‘Dat is dan één zorg minder. Toch?’
‘Het wordt geregeld. Ik denk niet dat er repercussies van komen.’
‘Jezus, wat een zooitje,’ herhaalde de Missionaris.
‘Door jouw toedoen,’ snerpte de Docent.
‘Hiermee komen we nergens,’ zei de Wetgever. ‘We moeten nadenken, plannen maken. Kom op, aandacht erbij, concentreren. Dit is het belangrijkste wat jullie dit jaar doen.’
Ze gingen allemaal achteroverzitten en dachten na. Het enige geluid in de kamer was het zachte geroezemoes van de airconditioning.
Toen, gericht en geconcentreerd, begonnen ze te overleggen.
En uiteindelijk hadden ze hun plan.