55
Phil zette zich schrap en wilde zich omdraaien, wegrennen, ontsnappen. Maar hij wist dat het niet kon. Hij wist dat hij dankzij zijn training – zijn werk – opgewassen zou moeten zijn tegen wat er dan ook op hem afkwam.
Er schoot een bundel lompen de grotopening uit. Het duurde een paar seconden, maar Phil herkende hem. Het was Paul, de zwerver die hij de vorige dag had verhoord.
‘Wacht!’ riep Phil. ‘Ik wil alleen maar praten…’ Hij stapte achteruit, maakte een draai en viel. Het water spatte rondom hem omhoog en de kou trok meteen door tot op zijn huid, als ijskoud ondergoed. Hij keek om zich heen op zoek naar iets – wat dan ook – wat hij kon gebruiken om zich mee te verdedigen. Trok aan een boomwortel die uit de zijkant van de oever stak, maar er zat geen beweging in.
Paul stopte niet.
Phil wist zich weer overeind te werken, maar hij voelde het gewicht van het koude water in zijn doorweekte kleding aan hem trekken. Als de zwerver boven op hem sprong, hem het water in duwde, kon hij misschien niets terugdoen.
‘Alsjeblieft, ik wil alleen maar praten… Alsjeblieft…’ Hij stak zijn handen op om te laten zien dat hij ongewapend was. ‘Alsjeblieft, Paul, alsjeblieft…’
De gedaante kwam tot stilstand.
Phil maakte er gebruik van. ‘Ik ben niet gewapend, en ik ben hier alleen. Er is niemand bij me. Kom op, Paul. Ik doe je niks. Ik wil alleen met je praten.’
Hij hoopte dat het voldoende zou zijn.
Hij keek naar de zwerver, die knipperend met zijn ogen in het zonlicht voor hem stond, verward door Phils aanwezigheid. ‘Wat… doe je hier?’
‘Ik…’ Phil streek met zijn hand door zijn haar, probeerde te besluiten hoe hij dit zou aanpakken. De waarheid. Probeer dat. ‘Nou, Paul, ik ben hier in het hotel bezig.’ Hij gebaarde. ‘Daarachter. Er is een moord gepleegd. En die onderzoek ik.’
Paul keek hem fronsend aan. Phil kon het niet goed bepalen onder al dat vuil en haar, maar het leek erop dat er botsende emoties over zijn gezicht trokken. ‘Moord…’
‘Inderdaad. Een moord.’
Paul begon te knikken. ‘Ja…’
‘Laten we…’ hij wendde geen moment zijn blik van de zwerver af, ‘laten we even gaan zitten, Paul. Dat praat wat gemakkelijker.’
Omdat hij zijn kleren niet nog vuiler of natter wilde maken dan ze al waren, zocht Phil een boomwortel om op te zitten en veegde die af voor hij plaatsnam. Paul liet zich gewoon op de grond zakken.
‘Zo, Paul… twee keer in twee dagen. Wat doe je hier, op zo’n afgelegen plek?’
Paul keek om zich heen en fronste zijn wenkbrauwen alsof hij luisterde, alsof hij wachtte tot de bomen hem antwoorden zouden geven. ‘Ik… De hemel.’
Phil knikte. Daar gaan we weer. ‘De hemel. Hoe bedoel je?’
Paul spreidde zijn armen. ‘Hier. De hemel. Kan ontspannen.’
‘Oké. En hoe ben je hier gekomen?’
Paul keek naar de rivier. ‘Ik ben hierheen gebracht. Over het water.’
‘Je bedoelt dat je over de rivier bent gevaren? In een boot?’
Paul keek Phil aan. Recht in zijn ogen, zonder te knipperen. ‘Je denkt dat ik gek ben, hè?’ Zijn stem klonk kalm, beheerst.
De directheid van die vraag bracht Phil uit zijn evenwicht. ‘Nou, ik…’
Paul schudde zijn hoofd. ‘Je hoeft niet te antwoorden. Ik weet dat je dat denkt. Dat denken ze allemaal. Júllie allemaal. En dat geeft niet.’ Hij knikte. ‘Het geeft niet. Want misschien ben ik dat ook wel.’ Een lachje. Of althans iets wat erop leek. ‘Ik zou het moeten zijn. Alles wat… alles wat… Je weet wel…’
Phil negeerde de kou die door zijn kleren trok en boog zich naar voren. ‘Wat bedoel je?’
Paul keek nog eens om zich heen. ‘De hemel. Deze plek is de hemel. Of dat was het. Totdat…’
‘Totdat wat, Paul?’
Paul richtte zijn aandacht met een ruk weer op Phil. ‘Dat heb ik je verteld. Gisteren.’ Hij keek weer weg.
Phil dacht na. Wat had Paul gezegd? Het was allemaal gebazel geweest. Abstract gebazel. ‘Dat zei je,’ zei Phil. ‘Maar dat is het enige wat je zei. Het was de hemel totdat de slechte mannen kwamen.’
Paul knikte. ‘Klopt. Ja. Klopt. Ja. Klopt. Slecht. Slecht. Ja.’
‘Was dat hier, Paul? Kwamen de slechte mannen hierheen?’
Paul keek nog eens om zich heen, zocht begeleiding van de bomen, knikte langzaam. ‘Ja. Hier. De hemel hier. In de Tuin.’
‘De tuin? De tuin van het hotel?’
‘Het is geen hotel.’
‘Wat is het dan?’
‘De Tuin.’ Hij zei het alsof Phil een stomme vraag had gesteld. ‘Altijd zo geweest. Zal altijd zo blijven.’
‘Oké.’ De Tuin… Er was ook iets met die naam, hoewel Phil er niet helemaal de vinger op kon leggen. Hij besloot een risico te nemen en zijn plan voor zijn verhoor links te laten liggen, zijn training, alles. Hij stelde Paul een directe vraag.
‘Paul, toen ik hier gisteravond kwam, en vandaag weer, voelde ik iets.’
Paul keek hem zijdelings aan, met samengeknepen ogen. Hij zei niets.
Phil ging door. ‘Ik weet niet wat, ik kan het niet echt uitleggen.’
‘Ik denk van wel.’ Pauls stem was veranderd. Hij sprak met een plotselinge helderheid van geest.
Toen Phil dat opmerkte, putte hij er moed uit en ging door. ‘Ik had het gevoel… dat ik hier eerder was geweest. Alsof ik de weg wist.’
‘Ga door.’
‘Maar dat kan niet. Ik ben hier nog nooit van mijn leven geweest. Hoe is dat nou mogelijk?’
‘Misschien ben je hier wel eerder geweest, maar weet je dat niet meer.’
‘Hoe kan ik dat nou niet meer weten?’
Paul boog zich naar voren. Er fonkelde een lichtje in zijn ogen. Een charismatisch lichtje, geen waanzin; duidelijk gezond van geest. Phil vond het geruststellend. Hij keek er ook van op, en dat was mild uitgedrukt. ‘Misschien heb je besloten het te vergeten. Of een deel van je heeft besloten het te vergeten, en het andere deel probeert erdoor te breken.’ Hij ging achteroverzitten.
Phil dacht daarover na. Het klonk logisch. Terwijl hij hier zat, dacht hij, doornat op de oever van een rivier in een bos met een zwerver, klonken zijn woorden logisch.
‘Je moet naar jezelf luisteren,’ ging Paul door. ‘Op jezelf vertrouwen. Het antwoord ligt daar.’
‘Waar?’
Paul boog zich naar voren. Zette zijn wijsvinger op Phils borst en duwde zachtjes. Phil voelde het equivalent van een lichte elektrische schok door zijn lichaam trekken. ‘Daar.’
Paul ging weer achteroverzitten. Hij zweeg.
Phil had het gevoel dat hij op het punt stond iets te vinden. Antwoorden.
‘Ik heb dromen gehad… De kooi in de kelder… in de droom zit ik erin…’
Pauls gezicht betrok. ‘Nee. Nee…’ Een klein stemmetje, en hij schudde zijn hoofd.
Phil zette door. ‘Zijn die… die dromen… zijn die er onderdeel van?’
‘Nee… Niet… Nee… Daar wil ik niet over praten.’
‘Maar…’
‘Navajo. Die zeggen dat dromen een manier zijn om contact te onderhouden. Als je over iemand droomt, onderhoud je contact.’
‘Maar ik ben…’
‘Je droomt over iemand. Niet doen. Je wilt diegene niet ontmoeten. Niet nu. Nooit. Niet meer sinds de Tuin opnieuw is beplant.’ Paul stond op. ‘Ik moet nu gaan.’
Phil stond ook op. ‘Alsjeblieft, niet weggaan. Ik moet… ik moet met je praten. Over de moord in het hotel. Over gisteren.’
‘Ik heb het niet gedaan. Maar ik vind het niet erg dat hij dood is.’ Nog meer geknik. ‘Slechte zaak. Maar ik ben niet slecht.’ Hij liep stroomopwaarts langs de rivier. ‘Ik ga nu. Volg me alsjeblieft niet.’
Phil probeerde achter hem aan te gaan, maar Paul was snel verdwenen tussen de bomen en Phil kwam verstrikt te zitten in de doornige takken van een laaghangende boom. Tegen de tijd dat hij zich had bevrijd, was Paul weg.
Phil keek naar de opening van de grot waar Paul had gezeten. Zag de resten van een kampvuur bij de ingang. Een paar kringeltjes rook rezen er nog van op en er waren vegen op de grond te zien langs de zijkanten, van toen hij er aarde overheen had geschoven om het vuur in te dammen. De grond zag er platgetreden uit, alsof Paul hier vaak kwam.
Phil keek in de grot, maar hij zag alleen maar duisternis.
Omdat hij verder niets vond, en eraan dacht dat Glass de zwerver niet als verdachte beschouwde, draaide Phil zich om. Hij liep terug naar het hotel.
Onder het lopen hoorde hij Pauls woorden door zijn hoofd galmen. Die hadden alles duidelijker moeten maken. Maar Phil voelde zich verwarder dan ooit.