3
Faith rende zo hard ze kon. Tussen de bomen door, het bos in. Ze kneep haar ogen samen tegen het plotselinge daglicht, spoorde zichzelf aan en rende uit alle macht. De grond voelde hard en oneffen onder haar blote voeten en haar hart bonsde tegen haar ribben. Ze molenwiekte woest met haar armen terwijl haar adem in hijgende, pijnlijke teugen naar binnen en naar buiten gierde. Alles om vaart te maken, harder te rennen.
Weg te komen bij hém.
Te ontsnappen aan hém.
Ze rende verder. Ze wist niet waar ze heen ging, bleef nergens staan om na te denken. Eerst deze kant op, dan die. Overal waar een open plek tussen de bomen was, een ruimte die groot genoeg was om zich doorheen te persen, daar ging ze naartoe. Alleen maar om zo ver mogelijk weg te komen bij…
Hem.
Ze haalde haar voeten open aan takken en stenen, en de pijn trok bij elke harde stap op de bosbodem weer door haar voetzolen omhoog. Takken en klimplanten sloegen prikkend in haar gezicht. Braamtakken en doorns sneden in haar huid, probeerden haar af te remmen, tegen te houden. Haar op te eisen voor het bos. Ze negeerde ze, ontworstelde zich eraan. Hield zich voor dat ze niets voelde. Geen pijn, geen vermoeidheid. Daar had ze later wel tijd voor. Als ze maar eenmaal verder weg was van…
Faith kwam op een open plek aan en hield in. Ze zette haar handen op haar bovenbenen, boog zich met haar hoofd omlaag voorover en zoog grote happen lucht naar binnen. Het had geen zin. Ze deed haar best, maar haar lichaam kon dit niet aan. Haar longen brandden, gloeiden, maar ze waren niet groot genoeg om de hoeveelheid zuurstof op te nemen die ze nodig had. Ze vervloekte zichzelf omdat haar conditie zo slecht was. Omdat ze rookte en dronk en niets aan sport deed.
Er ging een smekende mantra door haar hoofd: Alsjeblieftgodlaatmehierwegkomen… alsjeblieftalsjeblieft… alsjeblieft… ikbeloof… alsjeblieft… ikbeloofikbeloof… allesmaarlaat… menietmeniet… alsjeblieft…
Met haar ogen stijf dichtgeknepen concentreerde ze zich.
Alsjeblieftalsjeblieftalsjeblieft…
Voor haar geestesoog zag ze Ben. Haar zoon. Hij glimlachte naar haar.
Als een beeld uit een andere wereld. Donna zou op hem passen terwijl zij aan het werk was.
En hoe was ze van daaruit hier terechtgekomen? Hoe was ze in deze situatie beland? Hoe? Ze wist het wel. Ze dacht dat ze slim was geweest. Ze had in New Town gestaan, op haar gebruikelijke plek. Had het er laten uitzien als tippelen, als werk. Wetend dat het allesbehalve dat was. Ze had zich enigszins beschermd gevoeld door de gedachte dat ze ergens op een bewakingscamera te zien moest zijn.
En toen de rit. Faith was het gewend om bij mannen in de auto te stappen. Ze kende de risico’s. Maar dankzij haar verzekeringspolis dacht ze niet dat er deze keer veel risico bestond. Niet voor haar, in ieder geval. Want Donna zou weten wat ze moest doen. Faith kon op Donna rekenen.
Maar hij was naar de stadsgrenzen gereden en blijven rijden. Ze had hem gevraagd waarheen, en hij had het haar verteld. Naar een rustige plek. Ergens waar ze konden praten. Waar hij kon krijgen wat hij wilde, en zij kon krijgen wat zij wilde.
Ja, tuurlijk, had ze gedacht. Dat heb ik vaker gehoord.
Maar zo was het niet gegaan. Helemaal niet.
Hij had haar inderdaad naar een rustige plek gebracht. En toen… niets. Totdat ze bijkwam. Op die plek. Die verschrikkelijke plek. Als iets uit een griezelfilm. Koud. En donker. En…
O god. De botten. Ze herinnerde zich de botten. En op dat moment wist ze waar hij haar mee naartoe had genomen.
Terug. Naar huis.
En zij had het laten gebeuren. Ze was zo kwaad op zichzelf omdat ze zo’n stomme, simpele fout had gemaakt, dat haar woede haar de energie gaf om een ontsnappingspoging te wagen. En het was gelukt. Ze was niet achterlijk. Ze wist wat hij had gedaan. Eén blik op die plek vertelde haar alles wat ze weten moest. Als ze bleef, zou ze geen toekomst hebben.
Dus was ze gevlucht. Ze was niet blijven staan om achterom te kijken of te controleren waar ze was. Ze had niet eens opgemerkt dat ze naakt was. Ze was gewoon gaan rennen. Het bos in, naar buiten. Tegen die tijd was het alweer dag. Ze was daar de hele nacht geweest.
Faith rechtte haar rug. Luisterde. Probeerde nog iets anders te horen dan haar eigen zwoegende ademhaling. Enig teken van haar achtervolger.
Niets.
Ze ontspande zich wat. En kreeg meer lucht. Ze werd een beetje optimistischer. Nu begon haar lichaam pijn te doen. Ze begon zich weer normaal te voelen.
Toen hoorde ze het. Het knappen van droge takken. Voetstappen. Zware voetstappen. Hij gaf er niet om of ze hem hoorde of niet; hij wist dat hij haar zou vinden. Ze kon hier niet blijven staan. Ze moest verder. Ze keek om zich heen, bepaalde snel waar het geluid vandaan kwam, draaide zich om en ging de andere kant op.
Haar voeten bonsden hard op de grond, de pijn begon weer. Haar lichaam gloeide van een folterende pijn en ze voelde zich slechter na de korte pauze, niet beter.
En verder. Rennen, rennen, rennen. Met pompende armen, stampende voeten. Zonder te stoppen. Zonder achterom te kijken. Verder, almaar verder. Ze zag haar zoon voor haar geestesoog. Ze rende naar hem toe.
En toen… andere geluiden. Maar vóór haar, niet achter haar.
Ze hield wat in, kwam bijna tot stilstand. Luisterde opnieuw, probeerde de geluiden thuis te brengen, hoewel ze haast werden overstemd door haar zwoegende, gierende gehijg.
Toen wist ze wat ze hoorde, en ze glimlachte. Verkeer. Ze was dicht bij een weg. Glimlachend rende ze des te harder.
Toen: weer een geluid. Deze keer achter haar. Ze riskeerde een blik over haar schouder. En daar was hij.
Faith had niet verwacht dat hij zo snel zou zijn, zo groot als hij was. Maar hij stormde op haar af en sloeg takken uit de weg alsof ze niets voorstelden. Zoals Vinnie Jones in de X-Men-film die ze samen met haar zoon had gezien.
‘O nee, o god…’
Ze rende nog harder. Weg bij hem. Naar de verkeersgeluiden toe. De bosbodem begon geleidelijk af te lopen over een helling naar de weg beneden. Faith rende eraf. Er stonden hier veel bramen en doornstruiken. Ze trokken aan haar, wilden haar tegenhouden. Ze negeerde ze, sloot zich af voor de pijn in haar armen en benen als doorns erin bleven haken. Sommige takken waren hardnekkig, weigerden mee te geven. Ze bleef rennen, hoewel een paar takken haar huid scheurden en bloederige wonden veroorzaakten. Ze had geen tijd om er aandacht aan te schenken. Alleen om te ontsnappen. Ontsnappen…
De weg kwam in zicht. De auto’s scheurden langs. Ze kon ze zien. En over een paar seconden zou ze ze ook kunnen aanraken. Ze rende nog sneller.
Maar toen, net toen ze op het punt stond de doornstruiken achter zich te laten, was hij bij haar.
Ze gilde, probeerde zich los te rukken. Voelde zijn hete adem in haar nek. Zijn sterke, vlezige, zweterige handen op haar schouders. Vingers als dikke metalen bouten die in haar huid groeven. Ze gilde nog eens. Omdat ze wist dat ze het qua kracht tegen hem zou afleggen, begon ze als een paling te kronkelen en draaien om bij hem weg te komen. Een trucje dat ze jaren geleden had geleerd, dat ze toepaste als een klant te vrijpostig werd. En ze kende nog een andere beweging. Wurmend en draaiend in zijn armen wist ze haar hiel omhoog te brengen en recht in zijn kruis te planten. Hij was dan misschien groot en sterk, dacht ze, maar dat zou hij beslist wel voelen.
En dat deed hij. Hij gromde en zijn greep verslapte een klein beetje. Meer had Faith niet nodig. Ze stootte met haar lichaam tegen hem aan, duwde hem uit zijn evenwicht, waardoor hij zijn greep op haar verloor, en rende verder. Naar de weg.
Ze kwam bij de rand van de weg aan en keek nog een keer achterom. Hij kwam achter haar aan. Ze stond zichzelf een triomfantelijk glimlachje toe. Ze was ontkomen. Ontsnapt. Ja, ze –
Zag de Volkswagen Passat niet die de bocht om kwam, recht op haar af.
Te snel om nog te stoppen of uit te wijken.
Hij schepte haar, haar lichaam klapte op de voorruit en versplinterde die. Ze schoof over het dak van de auto en belandde op het wegdek erachter, waarbij haar bekken verbrijzeld werd en de onderkant van haar lichaam verdraaid raakte ten opzichte van de bovenkant. De volgende auto, een bmw 4x4, probeerde uit te wijken en miste haar bovenlichaam, maar had minder geluk bij haar benen. De dikke banden pletten ze terwijl de bestuurder op de rem trapte.
Faith had geen idee wat er was gebeurd. Geen tijd om na te denken. Het enige wat ze zag was daglicht, de lucht boven haar, ver weg maar toch dichtbij. Toen zag ze het glimlachende gezicht van haar zoon weer. Als een beeld uit een andere wereld.
En een paar seconden later was het dat ook.