38
Phil dook onder het lint door, ontweek de wachtende media en liep weg bij de plaats delict. Zijn Audi stond aan de overkant van de weg geparkeerd.
Marina ging met haar eigen auto terug naar het bureau. Maar goed ook, dacht hij. Hij had zich niet bij haar op zijn gemak gevoeld. En het was een rotgevoel geweest om zijn gevoelens verborgen te houden voor haar. Het punt was dat hij nog steeds niet precies wist wát hij eigenlijk voelde. Alleen maar dat het niet best was.
Toen hij bij zijn auto aankwam, hoorde hij dat iemand zijn naam riep. Hij draaide zich om en zag Don Brennan over de brug naar hem toe komen.
‘Daar ben je,’ zei Don.
‘Don.’ Phil liep bij de auto weg en ontmoette zijn adoptievader op de brug. Door het gebrek aan actie, lijken of bloed waren de toeschouwers uitgedund. ‘Wat brengt jou hierheen?’
Don haalde zijn schouders op, glimlachte en probeerde nonchalant over te komen. ‘Ach, je weet wel. Een eindje wandelen. Beetje beweging.’
‘En toen kwam je hier terecht.’
Weer een glimlach. ‘Ik kan niet wegblijven, hè?’
Phil keek naar de man die hij als zijn vader beschouwde. Hij was in de zestig, maar bleef aan zijn conditie werken. Hij was niet ten prooi gevallen aan het uitdijende middel en de gesprongen neusadertjes van zoveel oudere agenten; degenen die zich geen raad wisten met het gebrek aan focus en zingeving zodra ze hun pensioen ontvingen en de opwinding van het werk ineens wegviel. Don deed aan tennis en badminton en had nog altijd een dikke bos haar, hoewel het nu wit was. Hij kleedde zich nog steeds goed. Geen beige windjacks en pantalons met elastiek in de taille voor hem. Hij droeg een geruit overhemd, een tweedjasje en een spijkerbroek.
Don keek naar het huis en naar de witte tent. ‘Alles komt bij me terug,’ zei hij, glimlachend met alleen zijn mondhoeken.
Phil wachtte. Hij betwijfelde of dit een toevallige ontmoeting was.
Don keek Phil weer aan. ‘Hoe gaat het onderzoek?’
‘We zijn pas net begonnen. Je weet hoe het is.’ Hij wilde eraan toevoegen of was, maar bedacht zich. Don hoefde daar echt niet weer aan herinnerd te worden.
Don knikte. ‘Jochie in een kooi, toch? Wat je zei?’
‘Klopt.’
‘Wat, daarbeneden? In dat huis?’ Don keek weer naar de plaats delict.
‘Klopt, ja,’ zei Phil, die zijn blik volgde.
‘Heb je al aanwijzingen? Sporen?’
‘Nog niet. We zijn pas net begonnen, zoals ik al zei.’ Phil draaide zich weer naar Don om. ‘Ben je hier echt toevallig, Don?’
Don keek naar de stenen balustrade van de brug, naar zijn eigen handen, en toen weer naar Phil. ‘Ik dacht alleen… je weet wel. Jij zegt altijd dat ik terug zou moeten komen, me zou moeten aansluiten bij het coldcaseteam, dat soort dingen…’
‘Ja, daar hebben we het al eens over gehad.’
‘Weet ik. En ik heb steeds nee gezegd. Maar…’ Zijn blik schoot weer naar de plaats delict. Phil kon merken dat hij eigenlijk wilde blijven kijken, maar Don keek hem weer aan. ‘Nou, ik zat te denken. Je had het erover dat jullie zo onderbemand zijn. Door kostenbesparingen en zo.’
‘Ja.’ Phil zag wel waar dit naartoe ging.
‘Ik dacht eigenlijk…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Je zult wel alle hulp kunnen gebruiken die je krijgen kan.’
‘Wil je aan deze zaak werken? Met mij? Als lid van het team? Is dat wat je bedoelt?’
Weer een schouderophalen. ‘Als je me wilt hebben.’
‘En wat zou je dan precies willen doen?’
‘Je weet wel. Archiveren. Kantoorwerk. Een beetje de boodschappenjongen spelen.’ Hij wendde zijn blik weer af. Phil kon zijn ogen niet zien. ‘In de dossiers snuffelen, de archieven, kijken of dit soort dingen al eerder zijn gebeurd. Eventuele overeenkomsten zoeken…’
Hij keek Phil niet aan, dus Phil kon zijn gezichtsuitdrukking niet peilen.
‘Denk je dat het zo is?’ vroeg Phil. ‘Doet dit je ergens aan denken?’
‘Weet ik niet. Ik zou eens kunnen kijken.’ Hij tikte tegen zijn hoofd en keek eindelijk Phil weer aan. ‘Die ouwe hersens van me weer eens aan het werk zetten.’
Phil wist niet wat hij moest zeggen. Dons lichaamtaal wees er duidelijk op dat hij nog een andere reden had, maar Phil wist dat als hij ernaar zou vragen, Don het gewoon zou ontkennen. Maar toch, iets aan deze zaak zorgde ervoor dat Phil niet helder kon nadenken. Het zou misschien wel fijn zijn als hij iemand naast zich had die hij kon vertrouwen, iemand op wie hij kon rekenen.
‘Weet je wel zeker dat je ertegen kunt om met mij samen te werken?’
Don lachte kort. ‘Waarom niet? Ik heb je alles geleerd wat je weet.’
Phil glimlachte. ‘Oké. Ik praat wel even met Glass, kijken wat hij zegt.’
Don fronste zijn voorhoofd. ‘Glass? Brian Glass?’
‘Inderdaad. Ken je hem?’
‘Van jaren geleden. Hij was diender toen ik bij de recherche zat.’ Hij knikte, en de herinneringen speelden zich als oude films achter zijn ogen af. Weer krulden zijn lippen om in een glimlach. Geen blije glimlach, dacht Phil. ‘Ja, ik ken hem nog. Ik denk alleen niet dat hij mij nog kent.’
‘We zullen zien. Ik bel hem wel.’
Phil zette zich af van de balustrade en keek Don aan. ‘Ik moet gaan. Marina komt straks langs om Josephina op te halen, oké?’
Hij liep terug naar zijn auto. Met een hoofd als een slecht afgestemde radio.