36
Donna sloot met een knal de deur achter zich. Het klonk luid. Definitief.
Ze keek naar Ben, die naast haar stond. De kleine jongen droeg al zijn beste kleren en had zijn nieuwe – of althans nieuw voor hem – jas aan, tot onder zijn kin dicht geritst. Hij keek naar haar op, niet-begrijpend maar vol vertrouwen. Er trok een rilling van moedergevoel door Donna heen. Het was één ding om voor zichzelf te zorgen, maar nu moest ze ook met hem rekening houden.
‘Alles goed?’ vroeg ze aan hem.
Hij knikte.
‘Weet je nog wat je moet doen?’
Hij knikte opnieuw. ‘Wat jij doet,’ zei hij. ‘Wat jij zegt dat ik moet doen.’
Ze wist een grimmige glimlach te produceren, hopend dat ze hem er niet bang mee maakte. ‘Goed zo. Kom mee.’
Ze had een reistas volgepropt met zo veel mogelijk spullen. Ze sjorde hem op haar schouder, hield hem met één hand op zijn plek en pakte Bens hand in de andere. Toen keek ze naar de auto. Hij stond er nog steeds, met de twee mannen voorin, die deden alsof ze niet naar haar keken.
Donna begon te lopen, weg bij de deur en over Barrack Street. Het begon donker te worden. Het grijs in de lucht verdiepte zich en de lantaarns wierpen oranje lichtvlekken op straat.
Toen ze langs de auto liepen, keek Donna door de voorruit naar de twee mannen. Ze waren allebei groot, droegen allebei een pak. Net zoals Faith had gezegd.
Ze slikte moeizaam, gaf Ben het teken en begon te rennen.
Even gebeurde er niets, maar toen hoorde ze autoportieren opengaan en weer dichtslaan. Rennende voetstappen achter haar. Ze kwamen eraan.
Met Bens hand stevig omklemd rende Donna de straat uit en een hoek om. Hier stonden geen huizen. Het was een wandelpad, een doorsteek naar een andere straat. Aan de ene kant groeiden struiken tegen een draadhek, aan de andere kant stond de hoge muur van een garage, vol graffiti.
Ze rende het pad af, met de tas stevig tegen zich aan gedrukt, blij dat ze gympen droeg. Ben rende zo hard mogelijk en probeerde haar bij te houden. Ze kwamen bij een hoek aan, gingen die om. Bleven staan.
Dit was een langer pad met struiken aan weerskanten, afval van fastfood, plastic flessen, gebroken glas dat fonkelde als ruwe diamanten in het zwakke licht van ver uit elkaar geplaatste straatlantaarns. Het was er verlaten.
‘Ga achter me staan. Snel.’
Ben gehoorzaamde en hield Donna’s been stevig vast.
‘Je moet me niet vasthouden, maar gewoon daar staan.’
Hij liet zijn handen zakken en deed wat hem gezegd werd.
Donna wachtte met haar rug tegen het hek, terwijl haar borst zwoegde van inspanning. Als ze dit overleefde, hield ze zich voor, zou ze nooit meer roken. Of in ieder geval minderen.
Het enige wat ze hoorde was haar eigen ademhaling.
Ze voelde in haar jaszak, maakte een inventaris op met haar vingers. Alles was er nog. Mooi. Ze pakte een busje, nam het stevig in haar hand.
Toen hoorde ze het, boven haar eigen raspende ademhaling uit: het stampen van voeten op asfalt. Ze bereidde zich voor, wetend dat ze hiervoor maar één kans zou krijgen, dat dit niet fout mocht gaan.
De eerste kwam aan. Ze nam niet eens de tijd om naar hem te kijken, te zien of ze hem herkende. Ze stak haar pepperspray uit en spoot hem recht in zijn ogen.
Het duurde een paar seconden voor hij besefte wat er was gebeurd, maar zodra de schok wegebde en de pijn toesloeg, gooide hij zijn hoofd in zijn nek en klauwde naar zijn ogen. Hij zakte op zijn knieën, met zijn hoofd gebogen, hijgend en schreeuwend.
Toen kwam de andere aan. Ze draaide zich naar hem om, klaar om hem dezelfde behandeling te geven. Maar hij was haar te vlug af. Hij had snel de situatie ingeschat en besloten dat hem niet hetzelfde zou overkomen. Hij keek haar recht aan, met boze ogen. Zijn vuist schoot naar voren en het busje vloog uit haar hand.
Hij kwam naar haar toe.
Hij glimlachte. Hij had haar.
Dacht hij.
Terwijl haar hart zo tekeerging dat ze bang was dat haar borstkas zou ontploffen, reikte ze in haar zak naar plan b. Haalde het tevoorschijn.
Het keukenmes.
Ze omklemde het stevig. Ze voelde het gewicht ervan in haar hand, zag het licht glinsteren op het lange, scherpe, zware lemmet. Ze aarzelde niet maar stak het naar voren, haalde naar hem uit. Zo hard en zo snel ze kon.
Hij bleef geschokt staan, roerloos. Keek omlaag naar zijn borst. Er begon bloed door zijn witte overhemd te sijpelen, van zijn linkerschouder naar de bovenkant van zijn riem. Hij keek haar met een verbaasde blik aan.
Donna was ook geschokt door wat ze zag. Ze kon niet geheel bevatten dat ze dat echt had gedaan, dat zij er verantwoordelijk voor was. Maar ze herstelde zich snel en zag dat ze hem alleen maar had opgehouden, niet tegengehouden. Ze stak nog een keer.
Nu begon het bloed sneller te pompen, en het witte textiel werd nat en donkerrood.
Donna keek naar het mes, naar de man tegenover haar. Hij begon naar voren te vallen, belandde op zijn knie, met zijn hand tegen zijn buik gedrukt. Hij keek naar haar. De glimlach was een vage herinnering. Ongeloof had plaatsgemaakt voor shock, en dat ging nu over in doodsangst. Angst in zijn ogen.
En Donna voelde een enorme kracht. Ze wist nu hoe het moest voelen om een man te zijn. Om dat gevoel van zeggenschap te hebben, die macht. Het was een nieuw gevoel voor haar. En ze vond het heerlijk.
Ze keek weer naar het mes. Ze wilde hem nog eens steken, blijven steken tot er niets meer van hem over was dan repen bloed en vlees. Hem verantwoording laten afleggen. Hem laten boeten voor de jaren van pijn en mishandeling die ze had doorstaan onder de handen van mannen.
Het mes schoot nog eens op hem af. Hij kromp ineen.
Ze stopte. Herinnerde zichzelf eraan dat ze dit deed met een reden, met een bepaald doel. ‘Geef me je autosleutel. Nu!’ Ze schreeuwde het, doordat de adrenaline kracht gaf aan haar stem.
Hij pakte de sleutel en gooide hem op de grond.
‘Raap hem op, Ben.’ Ze keek achterom naar de kleine jongen.
Hij stond met zijn handen voor zijn gezicht geslagen te beven.
‘Het zijn slechte mannen, Ben,’ spoorde ze hem aan. ‘Ze willen ons pijn doen. We moeten dit doen. Snel.’
Hij bewoog zich niet. Kon zich niet bewegen.
‘O, in godsnaam.’ Ze bukte zelf om de sleutel op te rapen. ‘En nu je portemonnee. Alleen het geld.’
Ze kwamen geen van beiden in beweging; ze bleven kreunend liggen.
‘Nu!’ Ze zwaaide nog een keer met het mes. Dat werkte.
Ze groeven allebei in hun zak en smeten hun portemonnees op de grond. Ze bukte, haalde het geld eruit. Ze keek er niet naar terwijl ze het in haar zak stopte, maar zo te voelen was het een paar honderd pond.
‘En nu jullie telefoons.’
Ze deden het. Donna pakte ze op en gooide ze over de heg.
‘Zo,’ zei ze tegen Ben. ‘We gaan.’
Ze pakte zijn hand en trok hem mee; het was net alsof ze een klein brok graniet meesleepte. Ze renden terug via dezelfde route als op de heenweg. De auto stond er nog. Donna rende ernaartoe, gooide de reistas op de achterbank en zei tegen Ben dat hij op de passagiersstoel moest gaan zitten. Hij deed het, met verdoofde bewegingen.
Donna stapte achter het stuur. Reed zo hard mogelijk weg.