1

 

 

 

 

Feyre

 

Het schilderij was een leugen.

Een stralende, mooie leugen, vol bleekroze bloesems en vet aangezette zonnestralen.

Ik was er gisteren aan begonnen, een zinloze studie van de rozentuin die net zichtbaar was door de open ramen van het atelier. Tussen de wirwar van doorns en satijnachtige bladeren door kon je het fellere groen van de heuvels in de verte zien glooien.

Onophoudelijke, eeuwige lente.

Als ik dit kijkje in het hof had geschilderd zoals mijn onderbuik me ingaf, zouden het verscheurende doorns zijn geweest, bloemen die het zonlicht wegnamen voor alle kleinere planten, en glooiende heuvels die rood gevlekt waren.

Maar elke penseelstreek op het grote doek was berekenend; elke klodder en veeg van de in elkaar overlopende kleuren waren bedoeld om niet alleen de idyllische lente weer te geven, maar ook een zonnige instelling. Niet ál te gelukkig, maar wel eindelijk aan het genezen van de verschrikkingen waar ik steeds iets meer over vertelde.

De afgelopen weken had ik mijn houding net zo zorgvuldig gecreëerd als dit schilderij. Als ik ervoor had gekozen om mezelf te laten zien zoals ik dat echt zou willen, zou ik waarschijnlijk zijn uitgerust met verscheurende klauwen en handen die mijn huidige gezelschap zouden wurgen. Ik zou de vergulde zalen rood bevlekt hebben achtergelaten.

Maar dat kon nog niet.

Nog niet, hield ik mezelf bij elke penseelstreek voor, bij elke beweging die ik de afgelopen weken had gemaakt. Onmiddellijke vergelding diende geen enkel doel, behalve het botvieren van mijn eigen razende woede.

Ook al hoorde ik elke keer als ik met hen praatte het snikken van Elain terwijl ze met geweld in de Ketel werd gestopt. Ook al zag ik elke keer als ik naar hen keek Nesta met haar vinger priemen naar de koning van Hybern in een dodelijke belofte. Ook al werden mijn neusgaten elke keer als ik hen rook weer gevuld met de scherpe geur van Cassians bloed dat een plas vormde op de donkere stenen van dat kasteel van botten.

Het penseel knapte tussen mijn vingers.

Ik had het doormidden gebroken, de lichte steel was onherstelbaar beschadigd.

Terwijl ik een verwensing mompelde wierp ik snel een blik op de ramen, de deuren. Er keken hier te veel ogen toe om het risico te nemen het in de prullenbak te gooien.

Ik spreidde mijn geest als een net om me heen en kamde de omgeving uit op anderen die dichtbij genoeg waren om getuige te zijn, om te spioneren. Ik vond niemand.

Ik stak mijn handen voor me uit, met in elke handpalm een helft van het penseel.

Even liet ik mezelf voorbij de betovering kijken die de tatoeage op mijn rechterhand en -onderarm verborg. De merktekens van mijn ware hart. Mijn ware titel.

Edelvrouwe van het Nachthof.

Met een snelle gedachte ging het gebroken penseel in vlammen op. Ik brandde me niet aan het vuur, ook al verslond het hout en kwast en verf.

Toen er alleen nog rook en as over waren, nodigde ik een windvlaag naar binnen die het uit mijn handen blies, de open ramen uit.

Voor de zekerheid riep ik een briesje uit de tuin op om door de kamer te kronkelen. Het veegde de laatste rookslierten weg en vulde de ruimte met de muffe, verstikkende geur van rozen.

Als mijn taak hier volbracht was, zou ik dit landhuis misschien ook tot de grond toe afbranden. Te beginnen met die rozen.

Twee naderende wezens tikten tegen de achterkant van mijn geest en ik pakte snel een ander penseel, stak het in de dichtstbijzijnde klodder verf en liet de onzichtbare, donkere vallen zakken die ik overal in deze kamer had opgericht om me te waarschuwen als ik bezoek kreeg.

Ik werkte aan de manier waarop het zonlicht de delicate nerven in een rozenblaadje verlichtte en probeerde er juist niet aan te denken dat ik de zon ooit hetzelfde had zien doen met Illyrische vleugels op het moment dat de deuren opengingen.

Ik deed mijn best om te doen alsof ik opging in mijn werk. Ik trok mijn schouders een beetje op en hield mijn hoofd scheef. En ik deed nog beter mijn best om langzaam achterom te kijken, alsof ik me echt moest inspannen om me los te scheuren van het schilderij.

Maar de echte inspanning was mijn mond in een glimlach te dwingen. Te zorgen dat die mijn ogen bereikte – die de ware aard van een glimlach altijd verraadden. Ik had het in de spiegel geoefend. Steeds opnieuw.

Dus mijn ogen rimpelden moeiteloos terwijl ik onderdanig maar blij naar Tamlin glimlachte.

En naar Lucien.

‘Sorry dat we je storen,’ zei Tamlin, en hij liet zijn ogen over mijn gezicht gaan om te zien of er een spoor was van de schaduwen waar ik me af en toe bewust aan ten prooi liet vallen, die ik gebruikte om hem op een afstand te houden als de zon achter de heuvels zakte. ‘Maar ik dacht dat je je misschien wel zou willen klaarmaken voor de bijeenkomst.’

Ik dwong mezelf om te slikken. Het penseel te laten zakken. Het nerveuze, onzekere meisje te zijn dat ik lang geleden was geweest. ‘Is… Heb je het er met Ianthe over gehad? Komt ze echt?’

Ik had haar nog niet gezien. De hogepriesteres die mijn zussen aan Hybern had verraden, die óns aan Hybern had verraden.

En ook al hadden Rhysands wazige, snelle berichten via het metgezelverbond iets van mijn angst en paniek weggenomen… Zij was er verantwoordelijk voor. Voor wat er weken geleden was gebeurd.

Het was Lucien die antwoord gaf terwijl hij mijn schilderij bestudeerde alsof dat het bewijs was waarvan ik wist dat hij ernaar zocht. ‘Ja. Ze… ze had haar redenen. Ze is bereid om die aan je uit te leggen.’

Misschien zou ze dan ook uitleggen waarom ze niet kon afblijven van de mannen die ze begeerde, wie dan ook, of ze dat nu wilden of niet. Waarom ze dat bij Rhys en Lucien had gedaan.

Ik vroeg me af wat Lucien er echt van dacht. En van het feit dat het slachtoffer van haar vriendschap met Hybern uiteindelijk zíjn metgezel was geworden. Elain.

We hadden het maar één keer over Elain gehad, de dag nadat ik was teruggekomen.

Wat Jurian ook liet doorschemeren over hoe mijn zussen door Rhysand behandeld zullen worden, had ik tegen hem gezegd, en hoe het Nachthof ook is, ze zullen Elain of Nesta niet op die manier pijn doen – nog niet. Rhysand heeft creatievere manieren om ze te beschadigen.

Lucien leek het nog steeds niet te geloven.

Maar ja, ik had ook geïmpliceerd, tijdens zogenaamde oplevingen van mijn geheugen, dat ikzelf misschien niet met zo veel creativiteit of hoffelijkheid was behandeld.

Dat ze dat zo gretig aannamen, dat ze dachten dat Rhysand ooit iemand zou dwingen… Die belediging voegde ik toe aan de lange, lange lijst van dingen die ik hun betaald wilde zetten.

Ik legde het penseel neer en deed de met verf bevlekte schort af. Voorzichtig legde ik hem op de kruk waar ik twee uur lang op had gezeten.

‘Ik zal me gaan verkleden,’ mompelde ik en ik gooide mijn losse vlecht over een schouder.

Tamlin knikte. Hij bestudeerde nauwkeurig mijn bewegingen terwijl ik op hen afliep. ‘Het schilderij is prachtig.’

‘Het is nog lang niet af,’ zei ik. Nu speelde ik het meisje dat lof en complimenten altijd schuwde, dat nooit wilde opvallen. ‘Het is nog een rommeltje.’

Om eerlijk te zijn was het een van mijn beste werken tot nu toe, ook al was ik de enige die zag hoe zielloos het eigenlijk was.

‘Dat zijn we denk ik allemaal,’ zei Tamlin met een voorzichtige glimlach.

Ik bedwong de aandrang om hem een spottende blik toe te werpen en beantwoordde zijn glimlach. Toen ik langs hem heen liep, streek ik met een hand over zijn schouder.

Lucien stond bij mijn nieuwe slaapkamer te wachten toen ik tien minuten later weer tevoorschijn kwam.

Het had twee dagen geduurd voordat ik niet meer naar de oude slaapkamer ging – voordat ik rechts afsloeg boven aan de trap en niet links. Maar ik had niets te zoeken in die oude slaapkamer.

Ik had er één keer gekeken, de dag nadat ik terug was gekomen. Kapotte meubels; gescheurd beddengoed; overal kleren, alsof hij me had gezocht in de grote kledingkast. Niemand, zo leek het, had naar binnen gemogen om de troep op te ruimen.

Maar het waren de ranken – de doorns – die de kamer onbewoonbaar maakten. Mijn oude slaapkamer was ermee overwoekerd. Ze kronkelden over de muren, verstrengelden zich tussen het puin. Alsof ze van het latwerk onder de ramen af waren gekropen, alsof er honderd jaar voorbij waren gegaan in plaats van een paar maanden.

Die slaapkamer was nu een graftombe.

Ik pakte de zachte roze rok van mijn gaasachtige jurk met één hand vast en trok de slaapkamerdeur achter me dicht. Lucien stond tegen de deur tegenover de mijne geleund.

Zijn kamer.

Ongetwijfeld had hij het zelf geregeld dat ik nu tegenover hem sliep. Ongetwijfeld was zijn metalen oog voortdurend op mijn kamer gericht, zelfs als hij sliep.

‘Het verbaast me dat je zo kalm bent, gezien je beloftes in Hybern,’ zei Lucien bij wijze van begroeting.

De belofte die ik had gedaan om de mensenkoninginnen, de koning van Hybern, Jurian en Ianthe te doden om wat ze mijn zussen hadden aangedaan. En mijn vrienden.

‘Jij zei zelf dat Ianthe haar redenen had. Ook al ben ik woedend, ik kan toch naar haar luisteren.’

Ik had Lucien niet verteld wat ik wist over haar ware aard. Dat zou betekenen dat ik moest uitleggen dat Rhys haar uit zijn eigen huis had gezet, dat Rhys dat had gedaan om zichzelf en de leden van zijn hof te beschermen. En dat zou te veel vragen oproepen, te veel zorgvuldig bedachte leugens ondermijnen die hem en zijn hof – míjn hof – beschermden.

Maar ik vroeg me af of het, na Velaris, nog nodig was. Onze vijanden wisten van de stad, wisten dat het een goede, vredige plek was. En ze hadden hem bij de eerste de beste gelegenheid geprobeerd te verwoesten.

Het schuldgevoel over het feit dat Velaris was aangevallen nadat Rhys het bestaan ervan had onthuld aan de mensenkoninginnen zou mijn metgezel voor de rest van ons onsterfelijke leven achtervolgen.

‘Ze gaat een verhaal ophangen dat jij graag wilt horen,’ waarschuwde Lucien.

Ik haalde mijn schouders op en liep verder door de gang, die op het tapijt na leeg was. ‘Dat kan ik zelf wel bepalen. Maar het klinkt alsof je al hebt besloten om haar niet te geloven.’

Hij ging naast me lopen. ‘Ze heeft hier twee onschuldige vrouwen bij betrokken.’

‘Ze wilde ervoor zorgen dat het bondgenootschap met Hybern in stand bleef.’

Lucien hield me tegen met een hand om mijn elleboog.

Ik liet het toe, want als ik het níét toeliet, als ik zou wieken zoals ik maanden geleden in het bos had gedaan, of een Illyrische afweermanoeuvre zou gebruiken om hem te vloeren, zou mijn bedrog uitkomen. ‘Je bent te slim om dat te denken.’

Ik bekeek de grote, gebruinde hand die hij om mijn elleboog had geslagen. Toen keek ik in een roodbruin oog en in een zoemend, gouden oog.

Lucien zei zachtjes: ‘Waar houdt hij haar verborgen?’

Ik wist wie hij bedoelde.

Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Rhysand heeft wel honderd plekken waar ze kunnen zijn, maar ik betwijfel of hij een daarvan zou gebruiken om Elain te verbergen, aangezien hij weet dat ik ze ken.’

‘Vertel het me toch. Noem ze allemaal op.’

‘Je bent er geweest zodra je een voet in zijn territorium zet.’

‘Ik heb het overleefd toen ik jou vond.’

‘Je kon niet zien dat ik in zijn macht was. Je liet toe dat hij me weer meenam.’ Leugens, leugens, leugens.

Maar de pijn en het schuldgevoel die ik verwachtte waren er niet. Lucien liet me langzaam los. ‘Ik moet haar vinden.’

‘Je kent Elain niet eens. Het metgezelverbond is gewoon een lichamelijke reactie die de overhand krijgt over je gezonde verstand.’

‘Is dat wat het met jou en Rhys heeft gedaan?’

Een rustige, gevaarlijke vraag. Maar ik liet angst in mijn ogen komen, ik liet herinneringen aan de Weefster, de Bothouwer, de Middengardworm naar boven komen zodat mijn geur doordrenkt raakte van die oude angst. ‘Daar wil ik het niet over hebben,’ zei ik met schorre, trillende stem.

Er sloeg een klok op de begane grond. Ik zond een stil dankgebed op naar de Moeder en begon sneller te lopen. ‘We komen te laat.’

Lucien knikte. Maar ik voelde zijn ogen in mijn rug, gefixeerd op mijn ruggengraat, toen ik de trap afliep. Om Ianthe te ontmoeten.

En eindelijk te besluiten hoe ik haar in stukken ging scheuren.

 

De hogepriesteres zag er precies zo uit als ik me herinnerde, zowel in de herinneringen die Rhys me had laten zien als in mijn eigen dagdromen waarin ik de klauwen die onder mijn nagels verborgen zaten, gebruikte om haar ogen uit te steken, haar tong uit te rukken en haar keel open te rijten.

Mijn woede was een levend iets geworden in mijn borstkas, een weergalmende hartslag waar ik mee opstond en mee naar bed ging. Ik bracht die woede tot bedaren terwijl ik naar Ianthe staarde aan de overkant van de klassieke eettafel, met Tamlin en Lucien aan weerskanten naast me.

Ze droeg nog steeds de lichte kap en de zilveren diadeem met zijn doorschijnende blauwe steen.

Net een Sifon; de edelsteen in het midden deed me denken aan de Sifons van Azriel en Cassian. En ik vroeg me af of de steen, net als de Sifons van de Illyrische krijgers, ruwe magie op de een of andere manier omvormde tot iets verfijnders, iets dodelijkers. Ze deed hem nooit af, maar ik had Ianthe ook nooit méér magie zien oproepen dan het aansteken van een bol Fae-licht in een kamer.

De hogepriesteres sloeg haar groenblauwe ogen neer naar de donkere houten tafel en de kap wierp schaduwen op haar volmaakte gezicht. ‘Ik wil graag beginnen met te zeggen hoezeer het me spijt. Ik heb gehandeld uit een verlangen om… om jou datgene te geven waarvan ik dacht dat je er misschien naar verlangde maar het niet uit durfde te spreken, terwijl ik ook onze bondgenoten in Hybern tevreden wilde houden door loyaal aan ze te blijven.’

Mooie, giftige leugens. Maar om achter haar ware motief te komen… Ik wachtte al weken op deze ontmoeting. Was al weken aan het doen alsof ik herstelde, alsof ik ‘genas’ van de verschrikkingen die Rhysand me had aangedaan en die ik had overleefd.

‘Waarom zou ik ernaar verlangen om mijn zussen dat te laten ondergaan?’ De woorden kwamen trillend, koud van mijn lippen.

Ianthe keek op en liet haar ogen over mijn onzekere, ietwat afstandelijke gezicht gaan. ‘Zodat je altijd bij ze zou kunnen zijn. En als Lucien al eerder had ontdekt dat Elain zijn metgezel was, was het… verschrikkelijk geweest om te weten dat hij maar een paar decennia zou hebben.’

Bij het horen van Elains naam op haar lippen kwam er een grommend geluid omhoog in mijn keel. Maar ik onderdrukte het en zette het masker van gepijnigde kalmte op, het nieuwste in mijn arsenaal.

Lucien antwoordde: ‘Als je verwacht dat we je dankbaar zijn, kun je nog lang wachten, Ianthe.’

Tamlin wierp hem een waarschuwende blik toe, zowel om zijn woorden als om de toon. Misschien zou Lucien Ianthe doden voordat ik de kans had, voor de doodsangst die zij zijn metgezel had laten uitstaan op die dag.

‘Nee,’ zei Ianthe zacht, met haar ogen opengesperd, een volmaakt toonbeeld van spijt en schuldgevoel. ‘Nee, ik verwacht helemaal geen dankbaarheid. Of vergeving. Maar wel begrip… Dit is ook mijn huis.’ Ze stak een slanke hand op, bedekt met zilveren ringen en armbanden, en maakte een gebaar dat de kamer, het landhuis omvatte. ‘We hebben allemaal bondgenootschappen moeten aangaan waarvan we nooit hadden gedacht dat we ze zouden sluiten. Misschien weerzinwekkende bondgenootschappen, dat wel, maar… De kracht van Hybern is te groot om tegen te houden. We kunnen hem nu alleen maar uitzitten, als een storm.’ Een blik op Tamlin. ‘We hebben zo hard gewerkt om ons voor te bereiden op de onvermijdelijke komst van Hybern, al die maanden. Ik heb een ernstige vergissing begaan en ik zal altijd spijt hebben van de pijn die ik heb veroorzaakt, maar laten we samen dit goede werk voortzetten. Laten we een manier vinden om ervoor te zorgen dat ons land en onze mensen het overleven.’

‘Ten koste van hoeveel anderen?’ wilde Lucien weten.

Weer die waarschuwende blik van Tamlin. Maar Lucien negeerde hem.

‘Wat ik in Hybern heb gezien,’ zei Lucien. Hij klemde de armleuningen van zijn stoel zo hard vast dat het hout kraakte. ‘Alle beloftes van vrede en immuniteit die hij heeft gedaan…’ Hij zweeg, alsof hij ineens besefte dat Ianthe dit heel goed aan de koning zou kunnen doorvertellen. Hij liet de stoel los, strekte zijn vingers en legde zijn handen weer op de leuningen. ‘We moeten voorzichtig zijn.’

‘Dat zijn we ook,’ beloofde Tamlin. ‘Maar we hebben al ingestemd met bepaalde voorwaarden. Offers. Als we nu uiteenvallen… Ook al is Hybern onze bondgenoot, we moeten een gesloten front vormen. Met elkaar.’

Hij vertrouwde haar nog steeds. Hij dacht nog steeds dat Ianthe gewoon een verkeerde beslissing had genomen. Had geen idee wat er loerde onder die schoonheid, de kleding en de devote rituelen. Maar aan de andere kant weerhield diezelfde blindheid hem ervan zich te realiseren wat zich onder mijn huid schuilhield.

Ianthe boog haar hoofd weer. ‘Ik zal mijn best doen om mijn vrienden waardig te zijn.’

Lucien leek zich heel erg te moeten inhouden om zijn ogen niet ten hemel te slaan.

Maar Tamlin zei: ‘Dat zullen we allemaal proberen.’

Dat was zijn nieuwe lievelingswoord: ‘proberen’.

Ik slikte, zo hard dat hij het wel moest horen, en knikte langzaam terwijl ik mijn ogen op Ianthe gericht hield. ‘Doe zoiets nooit meer.’

Het bevel van een dwaas – en iets wat ze van mij verwachtte, te oordelen naar de snelheid waarmee ze knikte. Lucien leunde achterover in zijn stoel en onthield zich van commentaar.

‘Maar Lucien heeft gelijk,’ flapte ik er uit, een en al bezorgdheid. ‘Hoe zit het met de mensen in dit hof tijdens dit conflict?’ Ik fronste naar Tamlin. ‘Ze zijn verschrikkelijk behandeld door Amarantha, ik weet niet of ze het kunnen verdragen om naast Hybern te leven. Ze hebben al genoeg geleden.’

Tamlins kaken verstrakten. ‘Hybern heeft toegezegd dat onze mensen niet gestoord of lastiggevallen zullen worden.’ Onze mensen. Ik keek hem bijna kwaad aan – maar knikte weer begripvol. ‘Het maakte deel uit van onze… afspraak.’ Toen hij heel Prythian verraadde, en alles wat hij zelf aan fatsoen en goedheid in zich had, om mij terug te halen. ‘Onze mensen zullen veilig zijn als Hybern komt. Maar ik heb wel laten weten dat families zich moeten… verplaatsen naar het oostelijk deel van het gebied. Voorlopig.’

Goed. Hij had in elk geval nagedacht over die potentiële verliezen; in elk geval gaf hij nog zoveel om zijn volk en begreep hij wat voor zieke spelletjes de koning van Hybern graag speelde, dat hij het een kon zweren terwijl hij iets heel anders bedoelde. Als Tamlin degenen die het meeste gevaar liepen tijdens dit conflict al liet verplaatsen… Dat maakte mijn werk hier veel gemakkelijker. Naar het oosten dus – een stukje informatie dat ik zorgvuldig opsloeg. Als het oosten veilig was, dan was het westen… Hybern zou inderdaad uit die richting komen. Daar aankomen.

Tamlin liet een zucht ontsnappen. ‘Dat brengt me bij de andere reden voor deze bijeenkomst.’

Ik zette me schrap en oefende op een uitdrukking van nietszeggende nieuwsgierigheid terwijl hij verklaarde: ‘De eerste delegatie uit Hybern komt morgen aan.’ Luciens goudkleurige huid verbleekte. Tamlin voegde eraan toe: ‘Jurian zal hier rond het middaguur zijn.’

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml