61
Helion wiekte me terug naar het kamp. Regelrecht naar Rhys’ oorlogstent.
Mijn metgezel zag bleek, en zijn huid, gevechtskleding en haren zaten vol bloed en vuil.
Ik deed mijn mond open, maar wist niet zeker of ik wilde vragen hoe de veldslag was verlopen of dat ik wilde vertellen wat er was gebeurd.
Rhys stak zwijgend zijn armen naar me uit en drukte me tegen zijn borst.
En toen ik zijn geur rook, zijn warmte en zijn sterke lichaam voelde… begon ik weer te huilen.
Ik wist niet wie er nog meer in de tent waren en wie de strijd hadden overleefd, maar ze vertrokken allemaal.
Nog lang nadat ze waren vertrokken hield mijn metgezel me zachtjes wiegend vast, en liet hij mij uithuilen.
Nadat mijn tranen waren opgedroogd en hij het zwarte bloed van de Suriel van mijn handen en gezicht had gewassen, vertelde hij me pas wat er was gebeurd.
Een seconde later was ik de tent al uit, en banjerde ik om uitgeputte soldaten heen door de modder. Rhys volgde me op de voet, maar zei niets toen ik een andere tent binnen ging en het tafereel voor me in me opnam.
Mor en Azriel stonden bij het veldbed en sloegen met argusogen elke beweging gade van de genezer die ernaast zat.
Zij hield haar gloeiende handen boven Cassian.
Toen begreep ik het, begreep ik de stilte waarover Cassian het ooit tegen me had gehad.
Met die stilte in mijn hoofd keek ik naar zijn met modder besmeurde, van pijn vertrokken gezicht – van pijn vertrokken, ook al was hij bewusteloos. Ik luisterde naar zijn moeizame, rochelende ademhaling.
Ik staarde naar de snee die van zijn navel tot aan zijn borstbeen liep. Het opengereten vlees. Het bloed, dat nu nog maar een dun stroompje was.
Ik wankelde en Rhys pakte me meteen vast onder mijn ellebogen.
De genezer draaide zich niet naar me om, maar werkte in opperste concentratie door met haar handen waaruit een wit licht straalde. In dat licht groeiden de randen van de wond langzaam, heel langzaam, dichter naar elkaar toe.
Als het nu zo erg was…
‘Hoe?’ vroeg ik schor. Rhys had me zojuist drie dingen verteld: we hadden gewonnen, maar ook maar nét; Tarquin had opnieuw besloten wat er met de overlevenden zou worden gedaan; en Cassian was zwaargewond geraakt.
‘Waar was jij?’ was het enige wat Mor aan me vroeg. Ze was kletsnat, en zat vol bloed- en moddervegen. Net als Azriel. Gelukkig hadden ze, afgezien van wat schrammen en sneetjes, geen zichtbare verwondingen.
Ik schudde mijn hoofd. Toen Rhys me vasthield, had ik hem in mijn hoofd toegelaten. Ik had hem alles laten zien, en hem alles uitgelegd over Ianthe, de Suriel en de Weefster. Ik had hem gezegd wat de Suriel me had verteld. Rhys had een afwezige blik in zijn ogen gekregen en ik wist dat Amren naar ons op weg was met het Boek. Om Nesta te helpen met het opsporen van de Ketel – of het in elk geval te proberen. Hij kon het aan Mor uitleggen.
Hij was er pas achter gekomen dat ik weg was toen de strijd werd gestaakt en hij in de gaten kreeg dat Mor had meegevochten. En dat ik niet meer in het kamp was. Vlak bij Elains tent ontving hij het bericht van Helion dat hij me had gevonden, met behulp van zijn gave die het hem mogelijk maakte om dat soort dingen te voelen. En dat hij me zou terugbrengen. Vage, korte details.
‘Is hij… Zal hij…’ Ik kon mijn zin niet afmaken. De woorden ontglipten me, waren net zo onbereikbaar geworden als de sterren.
‘Nee,’ zei de genezer zonder me aan te kijken. ‘Maar hij zal zich de komende dagen wel flink beroerd voelen.’
Het was haar inmiddels gelukt om de randen van de wond bij elkaar te krijgen en ze groeiden nu langzaam weer aan elkaar vast.
Bij de aanblik van dat rauwe vlees welde er een golf van gal op in mijn keel.
‘Hoe?’ vroeg ik opnieuw.
‘Hij wilde niet op ons wachten,’ zei Mor toonloos. ‘Hij bleef maar aanvallen en moest de frontlinie steeds opnieuw hervormen. Een van hun aanvoerders ging de strijd met hem aan. Hij weigerde weg te lopen. Tegen de tijd dat Az hem bereikte, was hij al zwaargewond.’
Azriels gezicht stond ijzig, maar zijn hazelnootkleurige ogen staarden onafgebroken naar de dichtgroeiende wond.
Mor vroeg weer: ‘Waar ben jij geweest?’
‘Als jullie ruzie gaan maken,’ zei de genezer scherp, ‘doe dat dan buiten de tent. Mijn patiënt hoeft dit niet te horen.’
Niemand van ons verroerde zich.
Rhys streek met een hand over mijn arm. ‘Het staat je als altijd vrij om te gaan en staan waar je wilt. Maar wat Mor volgens mij bedoelt is… laat de volgende keer even een bericht achter.’
De woorden klonken luchtig, maar in zijn ogen zag ik paniek. Niet de autoritaire angst die Tamlin ooit had overheerst, maar oprechte bezorgdheid, omdat hij niet wist waar ik was en of ik hulp nodig had. Zoals ik ook zou willen weten waar hij was, of hij hulp nodig had, of hij was verdwenen toen de vijand ons omsingelde. ‘Het spijt me,’ zei ik, zowel tegen hem als tegen de anderen.
Mor weigerde me aan te kijken.
‘Dat hoef je niet te zeggen,’ antwoordde Rhys, en hij vlijde een hand tegen mijn wang. ‘Je besloot iets te ondernemen en hebt daardoor waardevolle informatie voor ons in handen gekregen. Maar…’ Zijn duim aaide over mijn jukbeen. ‘We hebben geluk gehad,’ zei hij zacht. ‘We zijn Hybern een stap voor gebleven, zijn uit zijn handen gebleven. Ook al was vandaag… was vandaag geen goede dag op het slagveld. Maar de cynicus in mij vraagt zich toch af of ons geluk niet begint op te raken. En ik heb liever niet dat jij daar het slachtoffer van wordt.’
Ze vonden me kennelijk allemaal jong en roekeloos.
Nee, zei Rhys via onze band, en het drong tot me door dat ik mijn schilden had laten zakken. Geloof me, als je ook maar de helft wist van de stomme streken die Cassian en Mor hebben uitgehaald, dan zou je wel snappen dat we dat nooit zullen denken. Ik wilde alleen maar… Laat de volgende keer alsjeblieft een bericht achter. Of vertel me waar je naartoe gaat.
Zou je me hebben laten gaan als ik dat had gedaan?
Het is geen kwestie van jou láten gaan. Hij legde zijn hand onder mijn kin om me aan te kijken, en Mor en Azriel wendden hun blikken af. Jij bent onafhankelijk en neemt jouw eigen beslissingen. Maar we zijn elkaars metgezellen – ik ben die van jou en jij die van mij. Het gaat er niet om dat we elkaar vrijlaten om bepaalde dingen te doen, alsof we de ander opleggen wat hij of zij moet doen. Maar misschien… misschien was ik dan met je meegegaan. Omwille van mijn eigen gemoedsrust, zodat ik wist dat je veilig was.
Jij had het nogal druk met iets anders.
Een flits van een glimlach. Als jij erop had gestaan om naar het midden van het land te gaan, dan had ik al mijn bezigheden meteen laten vallen.
Ik verwachtte dat hij me nu een standje zou geven, omdat ik niet had gewacht tot ze klaar waren, om alles eigenlijk, maar in plaats daarvan keek hij me met een scheef hoofd aan. ‘Ik ben benieuwd of de Weefster het je nu vergeeft,’ merkte hij peinzend op.
Zelfs de genezer reageerde verschrikt op de naam, op zijn opmerking.
Er trok een kille huivering langs mijn ruggengraat. ‘Dat wil ik niet weten.’
Rhys lachte zacht. ‘Laten we dat dan maar niet uitzoeken.’
Hij keek weer naar Cassian en zijn blijdschap verdween. De wond was nu helemaal dicht.
Wat er met de Suriel is gebeurd, was niet jouw schuld.
Cassians oogleden bewogen trillend en ik liet mijn adem ontsnappen.
Dat weet ik.
Ik had zijn dood al op mijn steeds langer wordende lijst gezet van dingen waarvoor ik Hybern binnenkort zou laten boeten.
We stonden een paar minuten zwijgend bij elkaar. Ik vroeg niet waar Nesta was. Mor negeerde me min of meer. En Rhys…
Rhys ging op het voeteneind van Cassians bed zitten. De generaal deed eindelijk zijn ogen open en kreunde van de pijn.
‘Dat krijg je er nou van als je voor een zwaard gaat staan,’ zei de genezer bestraffend. Ze verzamelde haar spullen en keek hem fronsend aan. ‘Je moet vanavond en morgen rusten. Ik weet dat het geen zin heeft om er nog een dag aan vast te plakken, maar probeer alsjeblieft om de komende tijd niet weer voor een zwaard te springen.’
Cassian keek haar verdwaasd knipperend aan. Na een korte buiging voor Rhys en mij verliet ze de tent.
‘Hoe erg was het?’ vroeg hij met schorre stem.
‘Hoe erg was je verwonding of hoe erg hebben we op onze falie gekregen?’ vroeg Rhys kalm.
Cassian knipperde nog een keer. Langzaam. Alsof het verdovingsmiddel dat hij toegediend had gekregen, nog niet helemaal was uitgewerkt.
‘Het antwoord op de tweede vraag luidt dat we het hebben gered. Keir heeft zware verliezen geleden, maar… we hebben gewonnen. Maar dan ook maar nét,’ ging Rhys verder. Mor en Azriel deden een stapje achteruit bij het horen van de scherpe klank in de stem van mijn metgezel. ‘En het antwoord op de eerste vraag…’ Rhys ontblootte zijn tanden. ‘Waag het niet om ooit nog zo’n stomme stunt uit te halen.’
De wazige blik verliet Cassians ogen zodra hij de dreigende opmerking en de woede in Rhys’ stem hoorde, en hij probeerde om rechtop te gaan zitten. Hij siste van de pijn en tuurde nijdig naar de knalrode streep die over zijn borst liep.
‘Je darmen puilden eruit, achterlijke idioot die je er bent,’ snauwde Rhys hem toe. ‘Az heeft ze weer naar binnen gepropt en je dichtgehouden.’
De handen van de schaduwzanger waren inderdaad bedekt met een dikke laag bloed – Cassians bloed. En zijn gezicht stond… ijzig van woede.
‘Ik ben soldaat,’ zei Cassian toonloos. ‘Dat is nu eenmaal een risico van het vak.’
‘Ik had je bevolen om te wachten,’ gromde Rhys. ‘Maar jij weigerde mijn bevel op te volgen.’
Ik keek van Mor naar Azriel, een geluidloze vraag of we moesten blijven. Ze staarden echter ingespannen naar Rhys en Cassian en hadden niets in de gaten.
‘De frontlinie werd uit elkaar geslagen,’ antwoordde Cassian nors. ‘Dat bevel van jou sloeg nergens op.’
Rhys plaatste zijn handen aan weerszijden van Cassians benen en beet hem recht in zijn gezicht toe: ‘Ik ben jouw Edelheer. Je hebt mijn bevelen op te volgen, of ze je nu aanstaan of niet.’
Ditmaal ging Cassian wél rechtop zitten, vloekend vanwege de pijn in zijn lijf. ‘Heb het lef niet om op je strepen te gaan staan, omdat je kwaad bent…’
‘Die stunt van je op het slagveld heeft je bijna het leven gekost.’ Hoewel Rhys hem de woorden toesnauwde, lag er ook nu weer een paniekerige blik in zijn ogen. Dezelfde paniek die ook in zijn stem doorklonk. ‘Ik ben niet kwaad. Ik ben wóést.’
‘O, dus jij mag wél kwaad worden over de keuzes die wij maken om jou te beschermen, maar wij mogen niet woest op jou zijn vanwege die onzinnige opofferingsgezindheid van jou?’
Rhys staarde hem zwijgend aan. Cassian keek gewoon terug.
‘Je had wel dood kunnen zijn,’ was het enige wat Rhys met rauwe stem zei.
‘Dat kan ik van jou ook zeggen.’
Weer een korte stilte, een moment waarin de woede omsloeg.
Rhys zei zacht: ‘Na Hybern… ik kan er niet meer tegen.’
Om hem gewond te zien. Om wie dan ook van ons gewond te zien.
Rhys’ manier van praten en Cassian die zich met een van pijn vertrokken gezicht voorover boog om hem bij zijn schouder te grijpen…
Ik beende met grote stappen de tent uit om hen in alle rust te laten praten. Azriel en Mor kwamen achter me aan.
Ik tuurde met half toegeknepen ogen naar het waterige licht, het laatste licht voordat het echt donker werd. Toen mijn ogen eraan gewend waren… zag ik Nesta met een lege wateremmer tussen haar voeten bij de dichtstbijzijnde tent staan. Haar haren zaten nog steeds in een vochtige, warrige knot opgebonden op haar met modderspetters besmeurde hoofd. Ze sloeg ons grimmig gade toen we uit de tent tevoorschijn kwamen.
‘Het gaat goed met hem. De wond is genezen en hij is bij kennis,’ zei ik haastig.
Nesta’s schouders ontspanden zich een beetje.
Ze had me de moeite bespaard om naar haar op zoek te moeten gaan en haar te vragen om de Ketel op te sporen. Dat kon ik maar beter meteen doen nu we nog wat privacy hadden. Voordat Amren arriveerde.
Maar Mor zei koeltjes: ‘Moet jij die emmer niet bijvullen?’
Nesta verstijfde en nam Mor van top tot teen op. Mor liet zich echter niet intimideren.
Uiteindelijk tilde Nesta de emmer op en liep ze soppend verder door de modder die tot aan haar knieën opspatte.
Ik draaide me om en zag Azriel naar de tent van de legeraanvoerders lopen, maar Mor…
Mor was razend. Ze staarde me echt razend van woede aan. ‘Ze heeft tegen niemand gezegd dat je was vertrokken.’
Aha, vandaar haar woede. ‘Je kunt veel over Nesta zeggen, maar loyaal is ze wel.’
Mor zei zonder te glimlachen: ‘Je hebt tegen me gelogen.’
Ze stormde naar haar eigen tent en na die laatste opmerking van haar had ik geen keus… Ik móést wel achter haar aan.
De ruimte werd grotendeels in beslag genomen door haar bed en een bureautje dat vol lag met wapens en plattegronden. ‘Ik heb niet tegen je gelogen,’ zei ik met een pijnlijk vertrokken gezicht. ‘Ik… ik heb je alleen niet verteld wat ik van plan was.’
Ze staarde me met open mond aan. ‘Je hebt me aangespoord om jou alleen te laten, omdat jij in het kámp veilig zou zijn.’
‘Het spijt me,’ zei ik.
‘O ja? Je meent het!’ Ze wapperde zo wild met haar armen dat de modder in het rond vloog.
Ik wist niet wat ik met mijn eigen armen aan moest en durfde haar niet aan te kijken. Ik had haar al eerder kwaad gezien, maar nog nooit… nog nooit op mij. Ik had nooit een vriendin gehad om ruzie mee te maken, een vriendin die zoveel om me gaf.
‘Ik weet al wat je wilt gaan zeggen, welke smoezen je gaat aanvoeren als reden dat ik niet met jou mee kon,’ snauwde Mor. ‘Maar dat is geen excuus om tegen me te liegen. Als je het me had uitgelegd, had ik je heus wel laten gaan; als je me had vertróúwd, had ik je heus wel laten gaan. Of misschien had ik geprobeerd om je dat stompzinnige plan uit het hoofd te praten dat je bijna het leven heeft gekost. Ze zijn naar jou op zoek. Jij hebt hooguit een glimp opgevangen van waartoe Hybern in staat is, waar zij plezier aan beleven. En de koning zal werkelijk alles doen om jou aan zijn wil te onderwerpen.’
Ik wist niet wat ik hierop moest antwoorden, dus ik zei alleen maar: ‘We hadden deze informatie nodig.’
‘Ja, natuurlijk hadden we deze informatie nodig. Maar heb jij enig idee hoe het aanvoelde om Rhys recht aan te kijken en hem te vertellen dat ik niet wist waar jij was? Om zelf te beseffen dat jij was verdwenen en mij vermoedelijk voor de gek had gehouden om dat mogelijk te maken?’ Ze wreef over haar groezelige gezicht, en smeerde daarmee het bloed en vuil alleen maar verder uit. ‘Ik dacht dat jij verstandiger was. Dat jij dat nooit zou doen.’
Haar woorden riepen een vuur in mijn ogen op dat helemaal tot aan mijn ruggengraat brandde. ‘Hier hoef ik niet naar te luisteren.’
Ik draaide me om en wilde al weglopen, maar Mor vloog op me af en greep me vast bij mijn arm. ‘Jawel, dat moet je dus wel. Rhys mag je dan glimlachend hebben vergeven, maar je bent ons ook verantwoording verschuldigd. Jij bent mijn Edelvrouwe. Heb jij enig idee wat het betekent als jij de suggestie wekt dat je ons niet genoeg vertrouwt om je door ons te laten helpen? Dat je er niet op vertrouwt dat we jouw wensen zullen respecteren als je iets in je eentje wilt doen? Of wat het voor ons betekent als je tegen ons liegt?’
‘O, wou je het over liegen hebben?’ Ik wist niet eens wat ik zei. Ik wenste nu dat ik Ianthe zelf had gedood, al was het alleen maar om de razende woede kwijt te raken die langs mijn botten kronkelde. ‘Laten we het dan maar eens hebben over het feit dat jij letterlijk elke dag tegen jezelf en tegen ons liegt.’
Ze bleef roerloos en zwijgend staan, maar haar greep op mijn arm verslapte niet. ‘Je het geen flauw idee waar je het over hebt.’
‘Waarom heb je nooit toenadering gezocht tot Azriel, Mor? Waarom heb je Helion in je bed uitgenodigd? Het was wel duidelijk dat je er niet van hebt genoten – dat kon ik de dag erna aan je zien. Dus voordat je mij ervan beschuldigt dat ik een leugenaar ben, zou ik, als ik jou was, eerst maar eens heel goed naar mezelf kijken…’
‘Zo is het wel genoeg.’
‘O ja? Vind je het soms niet leuk als iemand je erop aanspreekt? Als iemand je aanspreekt op de keuzes die jij maakt? Nou, ik dus ook niet.’
Mor liet mijn arm los. ‘Maak dat je wegkomt.’
‘Best.’
Ik vertrok en keek niet één keer achterom. Ik vroeg me af of ze mijn hart kon horen bonzen bij elke stap die ik door het modderige kamp zette.
Na twintig stappen dook Amren voor me op met een in doeken gewikkeld pakket in haar armen. ‘Elke keer dat jullie mij thuis achterlaten, raakt er wel íémand zwaargewond.’