2

 

 

 

 

 

 

Ik had de afgelopen weken amper iets over Jurian gehoord, had de wederopgestane menselijke commandant niet meer gezien sinds die nacht in Hybern.

Jurian was herboren door middel van de Ketel, door gebruik te maken van zijn walgelijke overblijfselen die Amarantha vijfhonderd jaar lang als trofee had bewaard. Zijn ziel zat gevangen in zijn eigen magisch geconserveerde oog, volledig bij bewustzijn. Hij was gek; hij was al gek geworden lang voordat de koning van Hybern hem tot leven had gewekt om de mensenkoninginnen aan zich te onderwerpen.

Tamlin en Lucien moesten het weten. Ze moesten die glans in Jurians ogen hebben gezien.

Maar… ze leken het niet zo erg te vinden dat de koning van Hybern in het bezit van de Ketel was, en dat die in staat was deze wereld in tweeën te splijten. Te beginnen met de muur – het enige wat nog tussen de zich verzamelende moorddadige Fae-legers en het kwetsbare, menselijke land in stond.

Nee, van die dreiging leken Lucien en Tamlin ’s nachts zeker niet wakker te liggen. Of van het feit dat ze die monsters in hun huis hadden uitgenodigd.

Bij mijn terugkomst had Tamlin me beloofd dat ik betrokken zou worden bij de planning, bij alle vergaderingen. En hij kwam zijn belofte na toen hij uitlegde dat Jurian zou komen samen met twee andere bevelhebbers uit Hybern, en dat ik erbij mocht zijn. Ze wilden inderdaad de muur verkennen, om te zien wat de perfecte plek was om hem te splijten zodra de Ketel weer op krachten was gekomen.

Die was kennelijk uitgeput nadat hij mijn zussen in Fae had veranderd.

Mijn opgetogenheid daarover duurde niet lang.

Mijn eerste taak: erachter zien te komen waar ze wilden toeslaan en hoe lang het zou duren voordat de Ketel weer op volle capaciteit was. En dan die informatie naar Rhysand en de anderen smokkelen.

De volgende dag besteedde ik extra veel zorg aan mijn kleding, nadat ik de avond daarvoor een diner had moeten uitzitten in aanwezigheid van een schuldbewuste Ianthe die zich enorm uitsloofde om mij en Lucien te paaien. Daarna had ik onrustig geslapen. De priesteres wilde kennelijk wachten tot de bevelhebbers uit Hybern zich geïnstalleerd hadden voordat ze haar opwachting maakte. Ze had iets gekird over zeker willen weten dat ze de kans kregen om ons te leren kennen voordat zij hen zou lastigvallen, maar één blik op Lucien leerde me dat hij en ik het dit keer eens waren: ze wilde waarschijnlijk een spectaculaire entree maken.

Het maakte niet veel uit voor mij – voor mijn plannen.

Plannen die ik de volgende ochtend wegstuurde via het metgezelverbond, woorden en beelden die door een donkere gang tuimelden.

Ik durfde het risico niet te nemen de band te vaak te gebruiken. Ik had nog maar één keer met Rhysand gecommuniceerd sinds mijn aankomst. Slechts één keer, in de uren nadat ik mijn oude slaapkamer in was gelopen en de doorns had gezien die de kamer in bezit hadden genomen.

Het was als schreeuwen over een grote afstand, of alsof je onder water praatte. Ik ben veilig, alles goed, had ik afgevuurd via de band. Ik vertel je binnenkort wat ik weet. Ik had gewacht terwijl de woorden zich in het donker voortbewogen. Toen had ik gevraagd: Leven ze nog? Gewond?

Ik kon me niet herinneren dat de band tussen ons zo slecht te verstaan was, ook niet toen ik op dit landgoed woonde en hij hem had gebruikt om te zien of ik nog leefde, om zich ervan te verzekeren dat ik niet door wanhoop was verzwolgen.

Rhysands antwoord was een minuut later gekomen. Ik hou van je. Ze leven. Ze zijn aan het genezen.

Dat was het. Alsof dat alles was wat hij voor elkaar kreeg.

Ik was teruggegaan naar mijn nieuwe vertrekken, had de deur op slot gedaan en een muur van harde lucht om de ruimte opgetrokken om te voorkomen dat de geur van mijn stille tranen zou ontsnappen terwijl ik ineengedoken in een hoekje van de badkamer zat.

Ooit had ik in dezelfde houding gezeten terwijl ik naar de sterren keek tijdens de lange, sombere uren van de nacht. Nu bekeek ik de wolkeloze blauwe lucht door het open raam, luisterde naar de vogels die naar elkaar zongen, en wilde het wel uitbrullen.

Ik had geen details over Cassian en Azriel durven vragen, of over mijn zussen. Ik was doodsbang om te horen hoe erg het was geweest, en wat ik zou doen als ze niet voorspoedig genazen. Wat ik deze mensen dan zou aandoen.

Genezen. Leven en genezen. Daar herinnerde ik mezelf elke dag aan.

Ook al hoorde ik nog steeds hun kreten, rook ik hun bloed.

Maar meer vroeg ik niet. Ik durfde na die eerste keer het risico niet meer te nemen om de band te gebruiken.

Ik wist niet of iemand dat soort dingen kon afluisteren, de stille boodschappen tussen metgezellen. Het metgezelverbond kon geroken worden en ik speelde er al zo’n gevaarlijk spel mee.

Iedereen geloofde dat het verbroken was, dat de geur van Rhys nog bleef hangen omdat hij me had gedwongen, omdat hij die geur bij me had achtergelaten. Ze geloofden dat zijn geur na verloop van tijd, door de afstand, zou vervagen. Weken of maanden, waarschijnlijk. En als de geur niet vervaagde, als hij bij me bleef… dan zou ik moeten toeslaan, met of zonder de informatie die ik nodig had.

Vanwege de mogelijkheid dat zijn geur door het communiceren via de band krachtig bleef, moest ik hem zo min mogelijk gebruiken. Maar als ik niet met Rhys sprak, zijn vrolijkheid en listigheid niet hoorde… Ik zou hem weer horen, hield ik mezelf steeds opnieuw voor. Ik zou dat spottende lachje weer zien.

En ik dacht er weer aan hoe gepijnigd dat gezicht had gestaan de laatste keer dat ik het zag. Ik dacht aan Rhys, bedekt met het bloed van Azriel en Cassian, toen Jurian en de twee bevelhebbers uit Hybern de volgende dag op het grind van de oprijlaan wiekten.

Jurian had dezelfde lichte leren gevechtskleding aan. De stormachtige lentewind blies zijn bruine haar in zijn gezicht. Hij zag ons staan op de witte marmeren trap die het huis in leidde, en zijn mond vertrok in die typische scheve, zelfingenomen glimlach van hem.

Ik dwong ijs in mijn aderen, de kou van een hof waar ik nog nooit voet had gezet. Ik gebruikte de gave van de meester van dat hof voor mezelf en zette brandende woede om in ijzige kalmte terwijl Jurian nonchalant op ons af wandelde, met een hand op het gevest van zijn zwaard.

Maar het waren de twee bevelhebbers – een man en een vrouw – die ervoor zorgden dat de angst me om het hart sloeg.

Ze zagen eruit als Hoge Fae, hun huid had dezelfde blozende tint en hun haar was net zo inktzwart als dat van hun koning. Maar mijn blik bleef steken bij hun lege, gevoelloze gezichten. Een gebrek aan emotie, gestaald door duizenden jaren van wreedheid.

Tamlin en Lucien verstijfden toen Jurian onder aan de brede trap bleef staan. De menselijke commandant grijnsde. ‘Je ziet er beter uit dan de laatste keer dat ik je zag.’

Langzaam keek ik hem aan. En ik zei niets.

Jurian snoof en gebaarde dat de twee bevelhebbers naar voren moesten komen. ‘Mag ik jullie voorstellen: Hunne Koninklijke Hoogheden prins Dagdan en prinses Brannagh, neef en nicht van de koning van Hybern.’

Een tweeling – misschien ook met elkaar verbonden in kracht en via een mentale band.

Tamlin leek zich te herinneren dat dit nu zijn bondgenoten waren en beende de trap af. Lucien volgde hem.

Hij had ons verraden. Hij had Prythian verraden – voor mij. Om mij terug te krijgen. Rook kronkelde omhoog in mijn mond. Ik dwong de vrieskou om hem weer te vullen.

Tamlin knikte naar de prins en prinses. ‘Welkom in mijn huis. We hebben kamers in gereedheid gebracht.’

‘Mijn broer en ik zullen samen in één kamer verblijven,’ zei de prinses. Haar stem was verraderlijk licht, bijna meisjesachtig. Maar het volslagen gebrek aan gevoel, de autoriteit die erin doorklonk, was allesbehalve dat.

Ik kon de snerende opmerking die bij Lucien opborrelde bijna voelen. Maar ik liep de trap af en zei, helemaal als de vrouw des huizes zoals deze mensen, en Tamlin, ooit verwacht hadden dat ik maar wat graag zou zijn: ‘Dat kunnen we makkelijk aanpassen.’

Luciens metalen oog zoemde en richtte zich op mij, maar ik hield mijn gezicht onbewogen terwijl ik een reverence voor ze maakte. Voor mijn vijand. Wie van mijn vrienden zou tegenover hen op het slagveld komen te staan?

Zouden Cassian en Azriel ooit genoeg hersteld zijn om te vechten, of ook maar een zwaard op te tillen? Ik stond mezelf niet toe daarbij stil te staan, hoe Cassian had geschreeuwd toen zijn vleugels aan flarden werden gescheurd.

Prinses Brannagh bekeek me kritisch: de jurk met de kleur van rozen, het haar dat Alis had gekruld en boven op mijn hoofd in een krans had gevlochten, bleekroze parels in mijn oren.

Een ongevaarlijke, prachtige verpakking, ideaal voor een Edelheer om te bestijgen wanneer hij maar wilde.

Brannagh tuitte haar lippen toen ze naar haar broer keek. De prins dacht hetzelfde, te oordelen naar zijn spottende lachje.

Tamlin gromde zacht, waarschuwend. ‘Als jullie klaar zijn met staren naar haar, kunnen we het misschien over zaken hebben.’

Jurian grinnikte hees en beende de trap op zonder dat iemand hem daartoe had uitgenodigd. ‘Ze zijn nieuwsgierig.’

Lucien verstijfde bij de onbeschaamdheid van het gebaar, de woorden.

‘Het gebeurt niet elke eeuw dat het betwiste bezit van een vrouw een oorlog ontketent. Vooral een vrouw met zulke… talenten.’

Ik draaide me om en liep achter hem aan de trap op. ‘Als jij de moeite had gedaan om oorlog te voeren over Miryam, zou ze je misschien niet in de steek hebben gelaten voor prins Drakon.’

Het leek alsof er een rimpeling door Jurian heen ging. Tamlin en Lucien verstijfden achter me, niet wetend of ze onze woordenwisseling in de gaten moesten houden of de twee koninklijke gasten uit Hybern naar binnen moesten begeleiden. Na mijn uitleg dat Azriel en zijn netwerk van spionnen goed getraind waren, hadden we alle onnodige bedienden de laan uit gestuurd, beducht voor spionerende oren en ogen. Alleen de betrouwbaarste waren achtergebleven.

Uiteraard was ik vergeten te zeggen dat ik wist dat Azriel zijn spionnen weken geleden al had teruggetrokken, omdat de informatie het niet waard was om hun leven voor op het spel te zetten. Of dat ik er zelf baat bij had dat ik door minder mensen in de gaten werd gehouden.

Jurian bleef boven aan de trap staan, zijn gezicht een wreed, dodelijk masker, terwijl ik de laatste stappen naar hem toe zette. ‘Pas op wat je zegt, meisje.’

Ik glimlachte en haastte me langs hem heen. ‘Want anders? Gooi je me dan in de Ketel?’

Ik liep door de dubbele voordeur en bewoog me voorzichtig om de tafel heen die in het midden van de entreehal stond, waar een torenhoge vaas met bloemen zich naar de kristallen kroonluchter uitstrekte.

Daar, misschien een meter ervandaan, had ik me al die maanden geleden opgerold tot een bal van doodsangst en wanhoop. Precies daar in het midden van de hal had Mor me opgepakt en me dit huis uit gedragen, de vrijheid tegemoet.

‘Dit is de eerste regel van dit bezoek,’ zei ik over mijn schouder tegen Jurian terwijl ik naar de eetzaal liep waar de lunch op ons wachtte. ‘Bedreig me niet in mijn eigen huis.’

Een ogenblik later wist ik dat mijn uitdagende houding had gewerkt.

Niet bij Jurian, die met een boos gezicht aan tafel ging zitten. Maar wel bij Tamlin, die met een knokkel over mijn wang streek toen hij langs me liep, zich er niet van bewust hoe zorgvuldig ik die woorden had gekozen, dat ik Jurian expres had geprovoceerd zodat hij mij de kans op een presenteerblaadje zou geven.

Dat was mijn eerste stap: Tamlin laten geloven, echt geloven, dat ik van hem hield en van deze plek en iedereen die er woonde.

Zodat hij niets zou vermoeden wanneer ik ze tegen elkaar opzette.

 

Prins Dagdan gaf toe aan elke wens en elk bevel van zijn tweelingzus. Alsof hij het zwaard was dat ze gebruikte om door de wereld te snijden.

Hij schonk drinken voor haar in, waar hij eerst aan rook. Hij selecteerde de lekkerste stukjes vlees van de schalen en schikte ze netjes op haar bord. Hij liet haar altijd antwoord geven en er was nooit een spoor van twijfel in zijn ogen als hij naar haar keek.

Eén ziel in twee lichamen. En door de manier waarop ze elkaar vaak aankeken in een woordeloos gesprek, vroeg ik me af of ze misschien… misschien net zoals ik waren. Daemati.

Mijn mentale schilden waren als een muur van zwarte diamant sinds ik hier was aangekomen. Maar toen we zaten te eten, en de periodes van stilte langer duurden dan de conversatie, betrapte ik me erop dat ik ze steeds opnieuw naging.

‘Morgen gaan we op weg naar de muur,’ zei Brannagh tegen Tamlin. Het was meer een bevel dan een verzoek. ‘Jurian zal ons begeleiden. We hebben schildwachten nodig die weten op welke plekken de gaten in de muur zitten.’

Het idee dat zij zo dicht bij menselijk land zouden zijn… Maar mijn zussen waren er niet. Nee, mijn zussen waren ergens in het uitgestrekte gebied van mijn eigen hof, beschermd door mijn vrienden. Maar mijn vader zou over een maand of twee terugkomen van zijn zakenreis naar het continent. Ik had nog steeds niet bedacht hoe ik het hem zou vertellen.

‘Lucien en ik kunnen jullie begeleiden,’ bood ik aan.

Tamlin draaide zich snel naar me om. Ik wachtte op een weigering, een berisping.

Maar het leek erop dat de Edelheer inderdaad zijn lesje had geleerd, het inderdaad wilde ‘proberen’, want hij gebaarde naar Lucien. ‘Mijn gezant kent de muur net zo goed als welke schildwacht dan ook.’

Jij laat ze dit doen; jij staat hun bewust toe om die muur neer te halen en de mensen aan de andere kant aan te vallen. De woorden raakten sissend verstrikt in mijn mond.

Maar ik dwong mezelf langzaam, zij het lichtelijk geïrriteerd, naar Tamlin te knikken. Hij wist dat ik er nooit blij mee zou zijn – het meisje van wie hij dacht dat ze naar hem was teruggekeerd zou altijd haar sterfelijke geboorteland willen beschermen. Maar hij dacht dat ik het accepteerde voor hem, voor ons. Dat Hybern zich niet tegoed zou doen aan de mensen zodra die muur werd neergehaald. Dat we ze gewoon in ons gebied zouden opnemen.

‘We vertrekken na het ontbijt,’ zei ik tegen de prinses. En tegen Tamlin: ‘We nemen ook een paar schildwachten mee.’

Zijn schouders ontspanden. Ik vroeg me af of hij had gehoord hoe ik Velaris had verdedigd. Dat ik de Regenboog had beschermd tegen een legioen beesten zoals de Attor. Dat ik de Attor had afgeslacht, bruut en wreed, om wat hij mij en de mijnen had aangedaan.

Jurian nam Lucien op met de openhartigheid van een krijger. ‘Ik heb me altijd afgevraagd wie dat oog heeft gemaakt nadat zij het had uitgesneden.’

We spraken hier niet over Amarantha. We hadden haar aanwezigheid in dit huis nooit toegestaan. En het had me verstikt in de maanden dat ik hier na Onder de Berg had gewoond. Het maakte me elke dag kapot om die angsten en die pijn diep weg te moeten stoppen.

Heel even zette ik wie ik was geweest af tegen wie ik nu werd verondersteld te zijn. Iemand die langzaam genas en weer veranderde in het meisje dat Tamlin had gevoed, onderdak had geboden en had liefgehad voordat Amarantha mijn nek had gebroken na drie maanden van martelingen.

Ik schoof heen en weer op mijn stoel. Bestudeerde de tafel.

Lucien vuurde alleen maar een harde blik op Jurian af terwijl de twee koninklijke hoogheden uit Hybern met onbewogen gezicht toekeken. ‘Ik heb een oude vriendin in het Ochtendhof. Zij is goed in knutselen – het vermengen van magie en machinerie. Tamlin heeft haar het voor me laten maken, met gevaar voor haar eigen leven.’

Een hatelijke glimlach van Jurian. ‘Heeft jouw kleine metgezel een rivale?’

‘Jij hoeft je niet druk te maken om mijn metgezel.’

Jurian haalde zijn schouders op. ‘Jij ook niet, aangezien ze waarschijnlijk inmiddels al door het halve Illyrische leger gepakt is.’

Ik wist zeker dat alleen eeuwen van training Lucien ervan weerhielden om over de tafel te springen en Jurian te wurgen.

Maar het was Tamlins grom die de glazen deed rinkelen. ‘Jij zult je gedragen zoals het een gast betaamt, Jurian, of je kunt in de stallen gaan slapen bij de andere beesten.’

Jurian nam rustig een slok van zijn wijn. ‘Waarom zou ik gestraft moeten worden voor het spreken van de waarheid? Jullie deden niet mee aan de Oorlog, toen mijn troepen zich aansloten bij die Illyrische woestelingen.’ Een zijdelingse blik op de Hybernische hoogheden. ‘Ik veronderstel dat jullie tweeën het genoegen hadden om tegen ze te vechten.’

‘We hebben de vleugels van hun generaals en heren bewaard als trofee,’ zei Dagdan met een lachje.

Ik had er al mijn concentratie voor nodig om niet naar Tamlin te kijken. Om niet te vragen waar de twee paar vleugels waren die zijn vader als trofee had bewaard nadat hij Rhysands moeder en zus had afgeslacht.

Vastgeprikt in de studeerkamer, had Rhys gezegd.

Maar ik had ze niet gevonden toen ik ernaar op zoek was gegaan na mijn terugkeer. Op een regenachtige dag had ik gedaan alsof ik uit pure verveling het huis wilde verkennen. Ook in de kelder was niets. Geen hutkoffers of kisten of afgesloten kamers waar die vleugels in konden zitten.

De twee happen gebraden lamsvlees die ik naar binnen had gekregen speelden op. Maar elk teken van afschuw was tenminste een eerlijke reactie op wat de Hybernische prins had beweerd.

Jurian glimlachte naar me terwijl hij zijn vlees in kleine stukjes sneed. ‘Je weet dat we samen hebben gevochten, toch? Ik en jouw Edelheer. We hielden stand tegen de Loyalisten, vochten zij aan zij totdat we tot onze schenen in het bloed stonden.’

‘Hij is haar Edelheer niet,’ zei Tamlin angstaanjagend zacht.

Jurian zei alleen maar poeslief tegen me: ‘Hij moet je hebben verteld waar hij Miryam en Drakon heeft verborgen.’

‘Ze zijn dood,’ zei ik botweg.

‘De Ketel vertelt iets anders.’

Een koude angst zette zich vast in mijn binnenste. Hij had het al eerder geprobeerd – om Miryam voor zichzelf tot leven te wekken. En had ontdekt dat ze niet onder de doden was.

‘Mij is verteld dat ze dood zijn,’ zei ik weer en ik probeerde verveeld, ongeduldig te klinken. Ik nam een hap van mijn lamsvlees, zo smakeloos vergeleken met de rijkdom aan specerijen in Velaris. ‘Ik denk dat je wel iets beters te doen hebt, Jurian, dan obsessief bezig zijn met de geliefde die je de bons heeft gegeven.’

In zijn ogen glansden vijf eeuwen krankzinnigheid fel op terwijl hij een stukje vlees aan zijn vork prikte. ‘Ze zeggen dat jij seks had met Rhysand voordat je je eigen geliefde ook maar de bons had gegeven.’

‘Zo is het genóég,’ gromde Tamlin.

Maar toen voelde ik het. Het tikje tegen mijn geest. Ik zag wat de stille prins en prinses van plan waren, helder en duidelijk: ons op de kast jagen, ons afleiden, terwijl zij onze geest binnenglipten.

Die van mij was afgeschermd. Maar die van Lucien… van Tamlin…

Ik strekte mijn duistere kracht uit, wierp hem uit als een net. En ik vond twee glibberige tentakels die naar de geest van Tamlin en Lucien grepen, alsof het speren waren die van de andere kant van de tafel werden gegooid.

Ik sloeg toe. Dagdan en Brannagh schoten achteruit in hun stoel alsof ik een fysieke klap had uitgedeeld, terwijl hun kracht tegen een barrière van zwarte diamant aan sloeg die nu rondom de geest van Tamlin en Lucien was opgetrokken.

Hun donkere ogen schoten naar mij toe. Ik hield hun blik vast.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Tamlin, en ik realiseerde me hoe stil het was geworden.

Ik deed heel overdreven alsof ik verward mijn voorhoofd fronste. ‘Niks.’ Ik glimlachte lief naar de prins en prinses. ‘Hunne Hoogheden zullen wel moe zijn na zo’n lange reis.’

Voor de zekerheid deed ik een aanval op hun geest, en trof een muur van wit bot aan. Ze krompen in elkaar toen ik met zwarte klauwen langs hun mentale schild schraapte en diepe groeven trok.

Het waarschuwingsschot brak me op en ik kreeg kloppende hoofdpijn rond mijn slapen. Maar ik viel gewoon weer aan op mijn eten en negeerde Jurians knipoog.

De rest van de maaltijd zei niemand meer wat.

 

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml