82
Feyre
Rhysand zat op het dak onder de heldere, laaghangende sterren. De tegels voelden nog steeds warm aan onder mijn voeten van de zon.
Hij zat zonder licht en zonder drank op een van de kleine, ijzeren stoelen – alleen hijzelf maar met de sterren en de stad.
Ik kroop op zijn schoot en hij sloeg zijn armen om me heen.
Zo bleven we een tijdlang zwijgend zitten. We waren in de nasleep van de veldslag bijna geen moment met ons tweetjes geweest en waren veel te moe om iets anders te doen dan slapen. Maar die avond… Hij streelde met een hand over mijn bovenbeen, dat bloot was, omdat mijn nachthemd was opgekropen.
Toen hij eindelijk naar me keek, schrok hij even. Maar al snel begon hij bulderend te lachen.
‘Ik had het kunnen weten.’
‘Gekregen van de eigenaresse van de winkel. Als bedankje omdat ik hen van Hybern heb gered. Misschien moet ik dat maar vaker doen als het me gratis lingerie oplevert.’
Ik had namelijk een setje onderkleding van rood kant aan, onder een bijbehorende ochtendjas die zo schandalig doorzichtig was dat alles eronder te zien was.
‘Heeft niemand het je dan al verteld? Je bent stinkend rijk.’
‘Dat ik geld heb, wil niet zeggen dat ik het ook moet uitgeven.’
Hij kneep even in mijn knie. ‘Dat klinkt goed. We kunnen hier wel iemand gebruiken die ons geld beheert. Aangezien ons Hof der Dromen misbruik maakt van mijn belachelijke vrijgevigheid raak ik bergen goud kwijt.’
Ik legde mijn hoofd tegen zijn schouder en er borrelde een lachbui op in mijn keel. ‘Is Amren nog steeds jouw onderbevelhebber?’
‘Onze onderbevelhebber.’
‘Dat spreekt voor zich.’
Rhys tekende loom kringetjes op de blote huid van mijn knie en bovenbeen. ‘Als zij dat wil wél, ja.’
‘Ook nu ze geen bijzondere krachten meer heeft?’
‘Ze is nu een Hoge Fae. Ik ben ervan overtuigd dat ze wel weer een of ander nieuw talent ontdekt om ons mee te terroriseren.’
Ik lachte weer, genietend van zijn hand op mijn huid en de warmte van zijn lichaam om me heen. ‘Ik hoorde jou,’ zei hij zacht. ‘Toen ik… weg was.’
Ik voelde dat ik verstijfde vanwege de sluimerende angst die me de afgelopen nachten wakker had gehouden – die angst zou me vermoedelijk nog lang in zijn greep houden. ‘Wat ik in die minuten voelde,’ zei ik, terwijl hij nu met lange, kalmerende halen over mijn bovenbeen aaide.’ Rhys… dat wil ik nooit meer voelen.’
‘Dan weet je precies hoe ik me Onder de Berg voelde.’
Ik draaide mijn hoofd opzij om hem te kunnen aankijken. ‘Lieg alsjeblieft nooit meer tegen me. Niet over zoiets als dat.’
‘Mag ik over andere dingen dan wél liegen?’
Ik kneep zo hard in zijn arm dat hij begon te lachen en mijn hand wegduwde. ‘Ik kon onze dames toch zeker niet met alle eer van onze redding laten strijken? Een van onze mannen moest een deel van de roem opeisen, anders zouden jullie ons tot het einde der tijden vermorzelen met jullie opschepperijen.’
Ditmaal stompte ik hem tegen zijn arm.
Hij klemde zijn arm om mijn middel en ademde mijn geur in. ‘Ik hoorde jou zelfs in de dood. Daarom keek ik achterom. Daarom heb ik even gewacht.’
Voordat hij verderging naar de plek die ik ooit had geprobeerd te beschrijven voor de Bothouwer.
‘Wanneer de tijd aanbreekt om daarnaartoe te gaan, gaan we samen,’ zei ik zacht.
‘Afgesproken,’ zei hij, en hij kuste me voorzichtig.
Ik prevelde tegen zijn lippen: ‘Afgesproken.’
De huid op mijn linkerarm tintelde en ik voelde er iets warms overeen kruipen. Toen ik omlaagkeek, ontdekte ik een nieuwe tatoeage – een exacte kopie van de tatoeage die daar eerder had gezeten, maar dan zonder de zwarte band van de afspraak die ik met Bryaxis had gemaakt. Hij had deze zo aangepast dat ze er precies omheen paste en naadloos opging in de spiralen en krullen.
‘Ik miste de oude,’ merkte hij onschuldig op.
Op zijn eigen linkerarm kronkelde dezelfde tatoeage. Niet helemaal tot aan zijn vingers, zoals die van mij, maar van zijn pols tot zijn elleboog.
‘Na-aper,’ zei ik uitdagend. ‘Mij staat het veel beter.’
‘Hmm.’ Hij liet zijn vingers langs mijn ruggengraat naar beneden glijden en drukte met een vinger op twee plaatsten aan weerszijden ervan. ‘Bryaxis is verdwenen. Weet je wat dat betekent?’
‘Dat ik hem moet opsporen en terugbrengen naar de bibliotheek?’
‘O, absoluut.’
Ik keerde me om op zijn schoot, sloeg mijn armen om zijn nek en vroeg: ‘Ga jij dan met me mee? Op dit avontuur en alles wat erna komt?’
Rhys boog zich voorover en kuste me. ‘Altijd.’
Het leek net of de sterren helderder straalden en dichterbij kropen om te kijken. Hij verschoof met ruisende vleugels een stukje op de stoel en kuste me indringend tot ik helemaal buiten adem was.
En opeens vloog ik.
Rhys nam me in zijn armen en schoot hoog de met sterren bezaaide lucht in, over de stad die als een glinsterende weerkaatsing van het licht onder ons lag.
Uit de cafeetjes aan de rivier zweefde muziek omhoog. Mensen liepen lachend arm in arm door de straten en op de bruggen over de Sidra. Te midden van al dat licht waren hier en daar nog steeds donkere plekken zichtbaar – puin en ruïnes – maar sommige daarvan werden alweer door kleine kaarsen verlicht. Trots en lieflijk tegen de donkere achtergrond.
Daar zouden we de komende tijd wel meer van nodig hebben – op de lange weg die voor ons lag. Naar de nieuwe wereld. Een wereld die ik beter zou achterlaten dan ik hem had gevonden.
Maar nu… op dit moment koesterde ik net als de stad onder ons en de wereld om ons heen de moeizaam behaalde vrede. Ik koesterde elke seconde ervan. Ik koesterde elk geluid, elke geur en elk beeld dat zich in mijn hoofd nestelde; het waren er zoveel dat ik er de rest van mijn leven voor nodig zou hebben om ze allemaal te schilderen.
Rhys steeg niet verder omhoog, stuurde een gedachte naar mijn geest en grijnsde toen ik mijn vleugels opriep.
Hij liet me los en ik zweefde moeiteloos weg uit zijn armen op de warme wind die elke centimeter van mijn lichaam streelde. Ik dronk de lucht in die geurde naar zout en citrusfruit. Ik moest een paar keer klapwieken om de juiste slag te pakken te krijgen – het juiste gevoel en ritme. Maar toen gleed ik gelijkmatig door de lucht.
Ik steeg op, steeds hoger.
Rhys dook naast me op en glimlachte naar me. We zweefden verder tussen de sterren, de lichten en de naar de zee geurende bries, en hij liet me de schoonheid van Velaris zien en de fonkelende Regenboog die als een kleurig, levend lint onder ons kronkelde… Hij streek even met zijn vleugel langs die van mij, gewoon omdat het kon, omdat hij dat wilde en omdat we een eeuwigheid aan avonden voor ons hadden om dit samen te doen, om alles samen te zien.
Een geschenk.
Dit alles was een groot geschenk.