23

 

 

 

 

 

 

‘Er is een oorlog aanstaande,’ zei ik tegen de Bothouwer. ‘Volgens de geruchten bezit jij… gaven die nuttig kunnen zijn op het slagveld.’

Hij glimlachte naar Cassian, alsof hij begreep waarom die met me mee was gekomen. ‘In ruil voor een beloning,’ zei de Bothouwer mijmerend.

‘Als het redelijk blijft,’ wierp Cassian tegen.

De Bothouwer keek rond in zijn cel. ‘En jij denkt dat ik… terug wil gaan.’

‘Is dat niet zo?’

De Bothouwer vouwde zijn benen onder zijn tengere lichaam. ‘Waar wij vandaan komen… Ik geloof dat het nu niet meer dan stof is dat over een vlakte waait. Er is geen thuis om naar terug te keren. Niet een waar ik naar verlang.’

Als hij hier al was voordat Amren was gekomen… Tienduizenden jaren, of misschien nog langer. Ik verzette me tegen het wanhopige gevoel dat in me opkwam. ‘Misschien kan een verbetering van je… leefomstandigheden je overhalen, als je graag in deze wereld wilt blijven.’

‘Deze cel, Vloekverbreker, is de plek waar ik wil blijven.’ De Bothouwer klopte op de stoffige grond. ‘Dacht je dat ik me door hen gevangen had laten zetten zonder goede reden?’

Cassians hele lichaam leek te veranderen – hij werd alert en geconcentreerd. Klaar om ons hier weg te halen.

De Bothouwer tekende met zijn vinger drie overlappende cirkels in het stof. ‘Je hebt mijn zus ontmoet, mijn tweelingzus. De Weefster, zoals jullie haar noemen. Ik ken haar als Stryga. Onze oudere broer heet Koschei. Wat waren zij blij met deze wereld toen we erin terechtkwamen. Wat vreesden en aanbaden die oude Fae hen. Als ik dapperder was geweest, zou ik mijn tijd hebben afgewacht. Dan had ik gewacht tot hun kracht afnam, tot die Fae-krijger van lang geleden Stryga erin liet lopen zodat haar kracht verzwakte en zij niet meer weg kon uit het Midden. Ook Koschei werd opgesloten in zijn kleine meer op het continent. Allemaal vóór Prythian, voordat het land werd opgedeeld en de Edelheren werden aangesteld.’

Cassian en ik wachtten af. We durfde hem niet te onderbreken.

‘Slim, die Fae-krijger. Haar stamboom is al lang verdwenen, hoewel er bij sommige mensen nog een spoor van terug te vinden is.’ Hij glimlachte, een beetje verdrietig misschien. ‘Niemand herinnert zich haar naam. Maar ik wel. Ze zou mijn redding zijn geweest, maar ik had al lang voordat zij op deze aarde rondliep mijn keuze gemaakt.’

Ik wachtte en wachtte en wachtte, terwijl ik het verhaal ontrafelde dat hij als een spoor van broodkruimels voor ons neerlegde.

‘Ze kon hen uiteindelijk niet doden – ze waren te sterk. Ze konden alleen vastgezet worden.’ De Bothouwer veegde met een hand door de getekende cirkels en wiste ze uit. ‘Dat wist ik al lang voordat ze hen in de val liet lopen. Ik heb zelf mijn weg hiernaartoe gezocht.’

‘Om de wereld te verlossen van jezelf?’ vroeg Cassian met gefronste wenkbrauwen.

De ogen van de Bothouwer gloeiden als vlammen. ‘Om me te verbérgen voor mijn broer en zus.’

Ik keek verrast op. ‘Waarom?’

‘Zij zijn goden van de dood, meisje,’ zei de Bothouwer sissend. ‘Jullie zijn onsterfelijk – of leven lang genoeg om dat te lijken. Maar mijn broer en zus en ik… Wij zijn anders. En zij tweeën… Sterker. Zoveel sterker dan ik ooit was. Mijn zus… Zij heeft een manier gevonden om het leven zelf óp te eten. Om eeuwig jong en knap te blijven dankzij de levens die ze steelt.’

Het weefgetouw, de draden in dat huis, het dak gemaakt van haren… Ik prentte mezelf in dat ik Rhys in de Sidra moest gooien omdat hij me naar dat huisje had gestuurd.

Maar de Bothouwer zelf… ‘Als zij goden van de dood zijn,’ zei ik, ‘wat ben jij dan?’

Dood. Hij had me steeds weer naar de dood gevraagd. Naar wat er was voorbij de dood, hoe het had gevoeld. Waar ik naartoe was gegaan. Ik had gedacht dat het alleen nieuwsgierigheid was, maar…

Het gezicht van de jongen rimpelde van plezier. Het gezicht van mijn zoon. Het toekomstvisioen dat ik maanden geleden had gezien, als een soort bespotting of belichaming van datgene wat ik nog niet aan mezelf durfde toe te geven. Waar ik het meest onzeker over was. En nu… nu die jongen. Een ander soort bespotting, van een toekomst die ik kon verliezen.

‘Ik ben vergeten, dat ben ik. En zo wil ik het graag houden,’ zei de Bothouwer. Hij liet zijn hoofd tegen de rotswand rusten. ‘Dus je zult erachter komen dat ik niet wil vertrekken. Dat ik niet de wens heb om mijn zus en broer eraan te herinneren dat ik nog leef en in de wereld ben. Ook al zitten ze gevangen en zijn ze verzwakt, hun invloed is nog steeds… aanzienlijk.’

‘Als Hybern deze oorlog wint,’ zei Cassian ruw, ‘zal de poort van deze gevangenis wijd open geblazen worden. En je zus en broer zullen vrijkomen en willen je waarschijnlijk graag een bezoekje brengen.’

‘Zelfs Hybern is niet zo dom.’ Een tevreden snuivend geluid. ‘Ik weet zeker dat er andere gevangenen zijn die jullie aanbod… aanlokkelijk zullen vinden.’

Mijn bloed kookte. ‘Je wilt er niet eens over nadenken om ons te helpen.’ Ik gebaarde naar de cel. ‘Je wilt hier blijven zitten – voor eeuwig?’

‘Als je mijn broer en zus kende, Vloekverbreker, zou je ermee instemmen dat dit een verstandiger en veel comfortabeler alternatief is.’

Ik deed mijn mond open, maar Cassian gaf een waarschuwend kneepje in mijn hand. Genoeg. We hadden genoeg gezegd, genoeg prijsgegeven. We schoten er niets mee op als we wanhopig leken.

‘We moeten gaan,’ zei Cassian tegen me, het toonbeeld van kalmte. ‘De genoegens van de Uitgehakte Stad wachten op ons.’

We zouden inderdaad te laat komen als we nu niet vertrokken. Ik wierp een boze blik in de richting van de Bothouwer bij wijze van afscheid, en liet me door Cassian naar de open celdeur trekken.

‘Jullie gaan naar de Uitgehakte Stad,’ zei de Bothouwer. Het was niet echt een vraag.

‘Ik zie niet in wat jij daarmee te maken hebt,’ zei ik over mijn schouder.

Het zwijgen van de Bothouwer echode om ons heen. We bleven op de drempel staan.

‘Nog één laatste poging,’ zei de Bothouwer peinzend terwijl zijn ogen over ons heen schoten, ‘om het Nachthof in z’n geheel bijeen te brengen.’

‘Nogmaals, daar heb je niks mee te maken,’ zei ik koeltjes.

De Bothouwer glimlachte. ‘Jullie gaan met hem onderhandelen.’ Een blik op de tatoeage op mijn rechterhand. ‘Ik vraag me af wat Keir ervoor zal vragen.’ Een lage lach. ‘Interessant.’

Cassian zuchtte overdreven. ‘Zeg wat je te zeggen hebt.’

De Bothouwer zweeg weer en speelde met het stuk bot van de Attor dat naast hem op de grond lag. ‘De wervelingen van de Ketel kunnen rare kanten op gaan,’ mompelde hij, meer tegen zichzelf dan tegen ons.

‘We gaan,’ zei ik. Ik draaide me om en wilde Cassian meetrekken.

‘Mijn zus had een verzameling spiegels in haar zwarte kasteel,’ zei de Bothouwer.

We bleven weer staan.

‘Ze bewonderde zichzelf dag en nacht, ze verlustigde zich aan haar jeugd en haar schoonheid. Er was één spiegel, de Ouroboros noemde ze die. Hij was al oud toen wij nog jong waren. Een venster op de wereld. Door zijn donkere oppervlak kon je alles zien, alles te weten komen. Keir heeft hem in zijn bezit; het is een erfstuk in zijn familie. Breng de spiegel naar me toe. Dat is mijn prijs. De Ouroboros, dan mogen jullie me gebruiken. Als jullie een manier vinden om me te bevrijden.’ Een hatelijke glimlach.

Ik wisselde een blik met Cassian en we haalden allebei onze schouders op. ‘We zullen zien,’ was het enige wat ik zei voordat we de cel uit liepen.

 

Cassian en ik zaten op een kei bij een zilverkleurig beekje en ademden de kille nevel in. De Gevangenis doemde achter ons op, een afschuwelijke kolos die het zicht op de horizon blokkeerde.

‘Je zei dat je wist dat de Bothouwer een oude god was,’ zei ik zacht. ‘Wist je dat hij een god van de dood was?’

Cassians gezicht stond strak. ‘Ik vermoedde het.’ Toen ik een wenkbrauw optrok, verduidelijkte hij: ‘Hij kerft de dood in botten. Hij ziet de dood. Hij geniet ervan. Het was niet zo moeilijk om die conclusie te trekken.’

Ik dacht na. ‘Was het jouw idee of dat van Rhys dat je met mij mee zou gaan?’

‘Ik wilde mee. Maar Rhys… Hij vermoedde het ook.’

Want wat we in Nesta’s ogen hadden gezien die dag…

‘Soort zoekt soort,’ mompelde ik.

Cassian knikte. ‘Ik denk dat zelfs de Bothouwer niet weet wat Nesta is. Maar ik wilde het zien, voor het geval dat.’

‘Waarom?’

‘Ik wil helpen.’

Dat was genoeg voor mij.

We zwegen. Het water stroomde klaterend voorbij.

‘Zou je bang voor haar zijn, als Nesta inderdaad… de Dood was? Of als haar kracht daarvandaan kwam?’

Cassian zweeg een hele tijd.

Ten slotte zei hij: ‘Ik ben een krijger. Ik loop mijn hele leven al naast de Dood. Ik zou bang zijn óm haar, als ze die kracht had. Maar niet bang vóór haar.’ Hij dacht na en voegde eraan toe: ‘Niets aan Nesta zou me angst kunnen aanjagen.’

Ik slikte en drukte zijn hand. ‘Dank je.’

Ik wist niet precies waarom ik dat zei, maar hij knikte.

Ik voelde hem voordat hij opdook, een vonk door sterren aangeraakte vreugde die door me heen schoot, waarna Rhys uit de lucht stapte. ‘En?’

Cassian sprong van de kei af en stak een hand uit om me naar beneden te helpen. ‘Je zult niet blij zijn met zijn verzoek.’

Rhys stak zijn beide handen uit om ons terug naar Velaris te wieken. ‘Als hij de chique platte borden wil, mag hij ze hebben.’

Cassian noch ik kon het opbrengen om te lachen terwijl we Rhys’ uitgestoken handen vastpakten. ‘Wees maar voorbereid op een flink potje onderhandelen vanavond,’ was alles wat Cassian tegen mijn metgezel mompelde, en toen gingen we in de schaduwen op.

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml