38

 

 

 

 

 

 

Mor schudde me door elkaar. Dat wist ik alleen maar omdat Rhys me uit zijn geest verdreef op het moment dat hij de soldaten aanviel.

Je bent hier al te lang geweest, zei hij alleen maar, en hij streek met een donkere klauw langs mijn gezicht. Toen werd ik eruit gezet, gleed ik langs de band omlaag en sloeg zijn schild met een harde klap achter me dicht.

‘Feyre,’ zei Mor. Haar vingers boorden door mijn leren gevechtskleding in mijn schouders. ‘Feyre.’

Ik knipperde met mijn ogen tot de zon, het bloed en de smalle straat scherper in beeld kwamen.

Ik knipperde met mijn ogen en gaf toen over op de straatstenen tussen ons in.

Mensen staarden geschokt en doodsbang voor zich uit.

‘Hierheen,’ zei Mor. Ze sloeg een arm om mijn middel en leidde me een stoffig, verlaten steegje in. Weg van de starende blikken. Ik merkte de stad, de baai en de zee daarachter nauwelijks op – kreeg amper mee dat een gigantische wervelstorm van duisternis en water de vloot van Hybern terugjoeg over de horizon. Alsof de krachten van Tarquin en Rhys waren vrijgekomen zodra de koning verdween.

Ik wist nog net een hoop puin van het half verwoeste gebouw naast ons te bereiken voordat ik opnieuw moest overgeven. En nog een keer.

Mor legde een hand op mijn rug en streelde me geruststellend, terwijl ik kokhalsde. ‘Dat had ik ook na mijn eerste veldslag. Wij allemaal.’

Het was niet eens een veldslag geweest – in elk geval niet zoals ik me dat had voorgesteld: leger tegen leger op een of ander onopvallend veld, chaotisch en modderig. Zelfs het echte gevecht had vandaag plaatsgehad op zee – waar de Illyrianen nu landwaarts voeren.

Ik durfde er niet eens aan te denken hoeveel van hen er zouden terugkeren.

Ik wist niet hoe Mor en Rhys, Cassian en Azriel hiertegen konden.

En wat ik zo-even had gezien… ‘De koning was erbij,’ zei ik ademloos.

Mors hand bleef stil op mijn rug liggen. ‘Wat?’

Ik leunde met mijn voorhoofd tegen de door de zon verwarmde baksteen van het gebouw voor me en vertelde haar… wat ik in Rhys’ geest had gezien.

De koning was erbij geweest en toch ook weer niet. Weer een truc, weer een toverspreuk. Geen wonder dat Rhys zijn geest niet had kunnen aanvallen: daarvoor moest de koning aanwezig zijn en dat was hij niet.

Toen ik klaar was met mijn relaas, deed ik mijn ogen dicht en drukte ik mijn voorhoofd nog wat harder tegen de steen.

Ik was nog steeds bedekt met bloed en zweet. Ik probeerde me te herinneren hoe mijn ziel normaal gesproken in mijn lichaam paste, welke dingen prioriteit hadden, hoe ik naar de wereld keek. Wat ik in mijn roerloosheid met mijn ledematen moest doen. Hoe hield ik mijn handen altijd als die geen zwaard vasthielden? Hoe hield ik op met bewegen?

Mor kneep in mijn schouder alsof ze mijn woelende gedachten en de onbekendheid met mijn lichaam begreep. De Oorlog had zeven jaar geduurd. Zeven jáár. Hoe lang zou deze duren?

‘Laten we de anderen gaan zoeken,’ zei ze. Ze hielp me overeind en wiekte ons toen terug naar het paleis dat hoog boven ons uittorende.

Ik kon me er niet toe zetten om nog een gedachte langs de band te sturen. Om te kijken waar Rhys was. Ik wilde niet dat hij me in deze toestand zag, me vóélde. Ook al wist ik dat hij niet over me zou oordelen.

Hij had vandaag ook bloed vergoten in de strijd. En vele anderen waren hem voorgegaan. Al mijn vrienden hadden hieraan meegedaan.

En al duurde het maar een fractie van een seconde, terwijl de wind wild om ons heen joeg, ik begreep opeens waarom sommige heersers, zowel mensen als Fae, zich hadden onderworpen aan Hybern. Dat ze zich liever hadden onderworpen dan dit te moeten meemaken.

De vele levens die dit had gekost, was niet het enige wat een verscheurend, verwoestend en verpletterend effect had. Het was ook de verschuiving in de ziel die hiermee gepaard ging; het besef dat ik weliswaar naar huis, naar Velaris, kon terugkeren, dat ik wellicht zou meemaken dat er vrede kwam en steden werden herbouwd… maar dat na dit gevecht, deze oorlog… ikzelf voorgoed zou zijn veranderd.

De oorlog zou me nog lang nadat hij was beëindigd bijblijven, een onzichtbaar litteken dat misschien vervaagde, maar nooit helemaal verdween.

Maar voor mijn thuis, voor Prythian en het mensenland en vele anderen…

Voor hen zou ik mijn zwaarden schoonmaken en het bloed van mijn huid wassen.

Voor hen zou ik dit doen zolang als nodig was.

 

Op de middelste verdiepingen van het paleis was het een drukte van jewelste: met bloed doordrenkte soldaten van het Zomerhof strompelden om genezers en bedienden heen die op de gewonden afsnelden die op de vloer waren neergelegd.

De rivier in de vloer van de grote ontvangsthal kleurde rood.

Er werden er steeds meer naar binnen gewiekt door Hoge Fae met wijd opengesperde ogen.

Een paar Illyrianen, die al even bebloed waren, maar helder uit hun ogen keken, sjouwden hun eigen gewonden door de open ramen en balkondeuren naar binnen.

Mor en ik namen de ruimte in ons op: de drommen mensen, de stank van de dood en het gekrijs van de gewonden.

Ik probeerde te slikken, maar mijn mond was veel te droog. ‘Waar zijn…’

Ik herkende de krijger, die op hetzelfde moment mij ontdekte.

Varian zat geknield bij een gewonde soldaat met een aan flarden gereten bovenbeen en bleef roerloos zitten toen onze blikken elkaar vonden. Zijn bruine huid zat vol met bloedspatten die net zo helderrood waren als de robijnen die ze ons hadden gestuurd en zijn witte haar zat tegen zijn hoofd geplakt alsof hij zijn helm net had afgezet.

Hij floot tussen zijn tanden en er dook een soldaat naast hem op die zijn plaats innam en verderging met het aanbrengen van een tourniquet om het bovenbeen van de gewonde man. De prins van Adriata stond op.

Ik had geen magie meer in me om schilden om me heen op te trekken. Na de aanbik van Rhys en de koning was er nog slechts een lege holte in me waar mijn angst als een woeste zee in me had gekolkt. Opeens voelde ik Mors kracht tussen ons in glijden.

Er was een doodsbelofte op mijn hoofd gezet. Door hem.

Varian kwam langzaam dichterbij, stijfjes, alsof zijn hele lijf pijn deed. Zijn knappe gezicht gaf echter niets prijs. Hooguit uitputting.

Hij deed zijn mond open – en weer dicht. Ik kon ook geen woorden vinden.

Uiteindelijk zei Varian met een stem die zo schor klonk dat ik wist dat hij heel erg lang moest hebben geschreeuwd: ‘Hij is in de eikenhouten eetkamer.’

De kamer waar ik de eerste keer met hem had gegeten.

Ik knikte zonder iets te zeggen naar de prins en begon me met Mor aan mijn zijde voorzichtig een weg te banen door de menigte.

Ik dacht dat Varian Rhysand bedoelde.

Het was echter Tarquin die in een met bloed bespatte zilveren wapenuitrusting bij de eettafel stond waarop kaarten en plattegronden lagen uitgespreid, omringd door Fae van het Zomerhof die, met bloed doorweekte of juist smetteloze kleding, de zonnige kamer vulden.

De Edelheer van het Zomerhof keek op van de tafel toen we in de deuropening bleven staan. Hij nam eerst mij op en daarna Mor.

De vriendelijke, attente uitdrukking die ik de laatste keer op het gezicht van de Edelheer had gezien, was verdwenen. Vervangen door een grimmige, kille blik die me maagpijn bezorgde.

Een brede snijwond in zijn hals was bedekt met gestold bloed dat een beetje afbrokkelde toen Tarquin zijn blik door de kamer liet glijden en zei: ‘Laat ons alleen.’

Iedereen vertrok en er was niemand die hem durfde aan te kijken.

De vorige keer dat we hier waren, had ik iets verschrikkelijks gedaan. Ik had gelogen en gestolen. Ik was in zijn geest binnen gedrongen en had hem wijsgemaakt dat ik onschuldig was. Ongevaarlijk. Ik kon het hem niet kwalijk nemen dat hij me een bloedrobijn had gestuurd. Maar als hij nú wraak wilde nemen…

‘Ik heb gehoord dat jullie het paleis helemaal leeg hebben geveegd. En dat jullie hebben geholpen om het eiland leeg te vegen.’

Zijn woorden klonken somber – lusteloos.

Mor knikte kort. ‘Jouw soldaten hebben dapper met ons mee gevochten.’

Tarquin negeerde haar en hield zijn felle blauwgroene ogen op mij gericht. Hij keek naar het bloed, de wonden, de leren gevechtskleding. En ten slotte naar de metgezelring om mijn vinger met de saffieren ster die nu dof zag van het geronnen bloed tussen de tere gevlochten strengen en bogen van edelmetaal.

‘Ik dacht dat je de klus kwam afmaken die je eerder was begonnen,’ zei Tarquin tegen mij.

Ik durfde me niet te verroeren.

‘Ik had gehoord dat Tamlin jou had meegenomen. En daarna hoorde ik dat het Lentehof was gevallen. Van binnenuit in elkaar was geklapt. Dat de bevolking in opstand was gekomen. En dat jij was verdwenen. Dus toen ik de Illyrische legioenen zag binnenstromen… Toen dacht ik dat je het op mij had gemunt. Dat je Hybern hielp om ons te verslaan.’

Varian had het hem dus niet verteld – over het bericht dat hij stiekem aan Amren had gezonden. Geen verzoek om hulp, maar een indringende waarschuwing om zichzelf te redden. Tarquin had niet geweten dat we zouden komen.

‘Wij zouden nooit een bondgenoot van Hybern kunnen zijn,’ zei Mor.

‘Ik praat met Feyre Archeron.’

Ik had Tarquin nog nooit op die toon horen praten. Mor brieste van woede, maar zei niets.

‘Waarom?’ vroeg Tarquin. Het zonlicht weerkaatste op zijn wapenuitrusting, die was versierd met tere, overlappende schubben als die van een vis.

Ik wist niet wat hij bedoelde. Waarom hadden we hem bedrogen en bestolen? Waarom waren we hem te hulp geschoten? Waarom allebei misschien?

‘Omdat we dezelfde dromen hebben,’ was het enige antwoord dat ik kon bedenken.

Een verenigd rijk waarin de lagere elfiden niet langer werden onderdrukt. Een betere wereld.

Het tegenovergestelde van wat Hybern wilde. Van wat zijn bondgenoten wilden.

‘Is dat jouw rechtvaardiging voor het feit dat je iets van me hebt gestolen?’

Mijn hart stond even stil.

Rhysand, die kennelijk naar binnen was gewiekt, zei nu achter me: ‘Mijn metgezel en ik hadden daar onze redenen voor, Tarquin.’

Mijn knieën knikten bij het horen van zijn vlakke stem, bij het zien van het gezicht vol bloedspetters dat geen zware verwonding onthulde en van de donkere wapenuitrusting – precies dezelfde als die van Azriel en Cassian – die heel was gebleven, ondanks een paar diepe krassen die ik bijna niet durfde te bekijken. Cassian en Azriel?

Prima. Zijn bezig met de Illyriaanse gewonden en zetten een kamp op in de heuvels.

Tarquin keek van de een naar de ander. ‘Metgezel.’

‘Was dat dan niet overduidelijk?’ vroeg Rhysand met een knipoog. Zijn blik was echter gespannen – alert en bedroefd.

Ik kreeg een beklemmend gevoel op mijn borst. Had de koning een of andere valstrik achtergelaten om…

Hij streelde met zijn hand langs mijn rug. Nee. Nee, met mij gaat het goed. Ben alleen maar kwaad, omdat ik niet doorhad dat hij een illusie was, maar… Het gaat goed.

De kille toorn op Tarquins gezicht bleef onveranderlijk. ‘Toen jij naar het Lentehof ging en Tamlin eveneens om de tuin leidde over jouw ware aard, toen je zijn territorium verwoestte… Toen zette je de deur open voor Hybern. Hun schepen meerden in zijn havens aan.’ Om daar ongetwijfeld te wachten tot de muur viel en vervolgens naar het zuiden te varen. Tarquin snauwde: ‘De reis naar mijn territorium was een fluitje van een cent. Dit is allemaal jullie schuld.’

Ik had durven zweren dat ik Rhys via de band in elkaar voelde krimpen. Toch zei mijn metgezel kalm: ‘Wij hebben niets gedaan. Hybern is zelf verantwoordelijk voor zijn daden, niet wij.’ Hij gebaarde ruw met zijn kin naar Tarquin. ‘Mijn troepen blijven in een kamp in de heuvels tot jij beslist dat de stad veilig is. Dan zullen we vertrekken.’

‘En zijn jullie misschien van plan om nog iets anders te stelen voordat jullie weggaan?’

Rhys zweeg. Ik besefte dat hij zich in gedachten afvroeg of hij zijn verontschuldigingen zou aanbieden. Uitleg zou geven.

Ik nam hem de keuze uit handen. ‘Verzorg jullie gewonden, Tarquin.’

‘Jij hebt mij niet te bevelen.’

Het gezicht van de voormalige admiraal van het Zomerhof, de prins die de leiding had gehad over de vloot in de haven tot hem de titel was opgedrongen. Ik zag vermoeidheid opdoemen in zijn ogen, evenals woede en verdriet.

Er waren mensen omgekomen. Heel veel mensen. De stad die hij met zo veel moeite en inspanning opnieuw had opgebouwd, de mensen die keihard hadden geknokt om de schade die Amarantha had aangericht achter zich te laten…

‘We staan tot je beschikking,’ zei ik. Toen verliet ik de kamer.

Mor volgde me op de voet en in de hal zagen we dat een grote groep van zijn adviseurs en soldaten ons nauwlettend volgde met hun ogen. Achter ons merkte Rhys op tegen Tarquin: ‘Ik had geen keus. Ik heb echt geprobeerd dit te voorkomen, Tarquin. Om Hybern tegen te houden voordat het zover kon komen.’ Zijn stem klonk gespannen.

Tarquin antwoordde slechts: ‘Maak dat je wegkomt. En neem dat leger van je mee. Nu ze het verrassingselement kwijt zijn, kunnen we de baai zelf wel verdedigen.’

Er viel een stilte. Mor en ik bleven bij de openstaande deuren staan; we keerden niet terug, maar luisterden wel allebei. We hoorden Rhysand zeggen: ‘Ik heb tijdens de Oorlog genoeg ervaring met Hybern opgedaan om te weten dat deze aanval slechts een voorbode is van wat de koning zal ontketenen.’ Hij zweeg even. ‘Kom naar de vergadering, Tarquin. We hebben jou nodig. Prythian heeft jou nodig.’

Er viel opnieuw een korte stilte. Toen zei Tarquin: ‘Maak dat je wegkomt.’

‘Feyres aanbod blijft geldig: we staan tot je beschikking.’

‘Neem je metgezel mee en verdwijn. En ik raad je aan haar te waarschuwen dat ze geen bevelen moet uitdelen aan Edelheren.’

Ik verstijfde en stond op het punt om me met een ruk om te draaien, maar toen zei Rhys: ‘Ze is de Edelvrouwe van het Nachthof. Ze kan doen wat ze wil.’

De muur van Fae die voor ons stond, trok zich nu een stukje terug. Sommigen staarden nieuwsgierig naar me, anderen verbijsterd. Er steeg gemompel uit hun midden op. Tarquin stootte een zacht, verbitterd lachje uit. ‘Jij hebt echt maling aan traditie, hè?’

Rhys zei verder niets meer. Op de tegelvloer klonken zijn rustige voetstappen, tot zijn hand warm op mijn schouder neerdaalde. Ik keek naar hem op, me ervan bewust dat alle aanwezigen met open mond naar ons staarden. Naar mij.

Rhys drukte een kus op mijn bezwete, bebloede slaap en toen verdwenen we.

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml