11

 

 

 

 

 

 

De kou sloeg me meteen in het gezicht.

Een verkwikkende, frisse kou, vermengd met de geur van leem en verrotting.

In het schemerlicht zag de wereld achter de smalle grotopening eruit als een vlechtwerk van rood en goud en bruin en groen. De bomen waren dik en oud, de mosachtige bodem was bezaaid met stenen en keien die lange schaduwen wierpen.

We kwamen met uitgestoken messen tevoorschijn, terwijl we amper adem durfden te halen.

Maar de ingang van Berons rijk werd niet bewaakt door schildwachten van het Herfsthof; we konden ze in elk geval niet zien of ruiken.

Zonder mijn magie was ik weer blind, niet in staat om een net van bewustzijn uit te werpen over de oeroude, felgekleurde bomen om signalen van Fae-geesten in de buurt op te vangen.

Volkomen hulpeloos. Dat was ik eerder ook geweest. Hoe ik het zo lang had overleefd zonder… Ik wilde er niet over nadenken.

Geruisloos als katten slopen we over het mos, de stenen en het hout. Onze adem kringelde voor ons uit.

Door blijven lopen, in de richting van het noorden. Rhys zou inmiddels wel doorhebben dat onze band donker was geworden, en probeerde er nu waarschijnlijk achter te komen of ik dat met opzet deed. Of het het risico waard was om onze plannen te onthullen om mij te vinden.

Maar tot dat moment… tot hij me kon horen, me kon vinden… moest ik blijven lopen.

Dus liet ik Lucien vooropgaan en wenste dat ik in elk geval mijn ogen kon veranderen in iets wat het donker wordende bos kon doorboren. Maar mijn magie was stil en bevroren. Een steunpilaar waar ik te veel op was gaan vertrouwen.

We zochten ons een weg door het bos terwijl de kou toenam met elke verdwijnende zonnestraal.

Uit Luciens stijve schouders en gespannen kaken terwijl hij stil en gestaag doorliep, maakte ik op dat alleen het feit dat we geen geluid mochten maken hem ervan weerhield vragen te stellen.

Toen hij me voorging een andere grot in was de lucht helemaal donker. De maan was nog niet opgekomen.

Ik aarzelde bij de ingang.

Lucien zei kortaf, met een stem die net zo ijzig was als de lucht om ons heen: ‘Hij voert nergens heen. Hij loopt achterin in een bocht. Zo blijven we uit het zicht.’

Toch liet ik hem eerst naar binnen gaan.

Mijn ledematen en bewegingen werden traag en alles deed pijn. Maar ik volgde hem de grot in, de bocht om waar hij op had gewezen.

Een vuursteen werd aangestreken en toen staarde ik naar een soort geïmproviseerd kampement. De kaars die Lucien had aangestoken stond op een door de natuur gevormde stenen richel. Op de vloer lagen drie slaapmatten en oude dekens, bedekt met bladeren en spinnenwebben. In het schuin aflopende midden van de ruimte zat een kleine vuurkuil en het plafond daarboven was zwartgeblakerd.

Er was hier al maanden niemand geweest. Misschien wel jaren.

‘Ik overnachtte hier altijd als ik aan het jagen was. Voordat… ik vertrok,’ zei hij. Hij bekeek een stoffig, in leer gebonden boek dat op de stenen richel naast de kaars lag. Met een bons legde hij het neer. ‘Het is alleen voor de nacht. Morgenochtend gaan we iets te eten zoeken.’

Ik pakte de dichtstbijzijnde slaapmat op en sloeg hem een paar keer uit. Bladeren en stofwolken vlogen in het rond, waarna ik hem op de grond legde.

‘Je hebt dit echt gepland,’ zei hij ten slotte.

Ik ging op de slaapmat zitten en begon mijn rugzak te doorzoeken. Ik haalde er de warme kleren, het eten en de andere spullen uit die Alis erin had gestopt. ‘Ja.’

‘Is dat alles wat je te zeggen hebt?’

Ik snoof aan het eten en vroeg me af waar het faegif in zat. Het kon overal in zitten. ‘Het is te gevaarlijk om het op te eten,’ erkende ik, zijn vraag omzeilend.

Lucien liet zich niet voor de gek houden. ‘Ik wist het. Ik wist dat je loog vanaf het moment dat je in Hybern dat licht ontketende. Mijn vriendin aan het Ochtendhof heeft dezelfde kracht – precies hetzelfde licht. En het doet niet wat jij zei dat het doet.’

Ik duwde mijn rugzak van de slaapmat af. ‘Waarom heb je het hem dan niet verteld? In alle andere opzichten was jij zijn trouwe hondje.’

Zijn ogen leken te smeulen. Alsof het feit dat hij in zijn eigen land was ervoor zorgde dat die gesmolten erts binnen in hem naar de oppervlakte kwam, ook al was zijn kracht onderdrukt. ‘Ik ben in elk geval blij om te zien dat je je masker hebt afgezet.’

En inderdaad, ik liet hem alles zien: ik liet mijn gezicht alleen maar kilte uitstralen.

Hij snoof. ‘Ik heb het hem niet verteld om twee redenen. Eén, het voelde alsof ik hem nog verder de grond in zou trappen. Ik kon hem die hoop niet afnemen.’ Ik sloeg mijn ogen ten hemel. ‘Twee,’ snauwde hij, ‘ik wist dat als ik gelijk had en jou erop zou aanspreken, jij een manier zou vinden om ervoor te zorgen dat ik haar nooit meer zou zien.’

Ik drukte mijn nagels zo hard in mijn handpalmen dat het pijn deed, maar ik bleef op de mat zitten en liet hem mijn tanden zien. ‘En daarom ben je hier. Niet omdat het goed is en hij het altijd mis heeft gehad, maar alleen om datgene te krijgen waarvan jíj denkt dat je er recht op hebt.’

‘Ze is mijn métgezel en ze is in handen van mijn vijand…’

‘Ik heb er van begin af aan geen geheim van gemaakt dat Elain veilig is en dat er goed voor haar wordt gezorgd.’

‘En dat moet ik geloven.’

‘Ja,’ zei ik fel. ‘Inderdaad. Want als ik ook maar één tel zou geloven dat mijn zussen in gevaar verkeerden, zou geen Edelheer of koning me ervan hebben kunnen weerhouden ze te gaan redden.’

Hij schudde zijn hoofd; het kaarslicht danste over zijn haar. ‘Jij hebt het lef om mijn prioriteiten wat Elain betreft in twijfel te trekken, maar wat was jóúw motief als het om mij ging? Wilde je me redden van jouw destructieve plannen omdat je echte vriendschap voor me voelde, of alleen uit angst om wat het met haar zou doen?’

Ik gaf geen antwoord.

‘Nou? Wat was je met mij van plan voordat Ianthe zich ermee ging bemoeien?’

Ik trok aan een losse draad van de slaapmat. ‘Je zou je wel gered hebben,’ was het enige wat ik zei.

‘En Tamlin? Was je van plan om zijn ingewanden eruit te rukken voordat je vertrok, maar kreeg je de kans niet?’

Ik trok de losse draad uit de slaapmat. ‘Ik heb het overwogen.’

‘Maar?’

‘Maar ik denk dat het een betere straf is om zijn hof om hem heen te laten instorten. Dat duurt in elk geval langer dan een gemakkelijke dood.’ Ik wierp Tamlins wapenriem van me af en het leer schraapte over de ruwe stenen vloer. ‘Jij bent zijn gezant, je moet je toch realiseren dat het ons niet veel bondgenoten in deze oorlog zou opleveren als ik zijn keel zou doorsnijden, hoe bevredigend het ook zou zijn.’ Nee, het zou Hybern te veel kansen geven om ons te ondermijnen.

Hij sloeg zijn armen over elkaar, maakte zich klaar voor een flinke, lange ruzie. Voordat hij daarmee kon beginnen, zei ik: ‘Ik ben moe. En onze stemmen weergalmen hier. Laten we dit uitpraten wanneer de kans dat we gepakt en gedood worden kleiner is.’

Zijn blik was als een brandijzer.

Maar ik negeerde hem en installeerde me op de slaapmat. Hij stonk naar stof en verrotting. Ik trok mijn cape over me heen, maar sloot mijn ogen niet.

Ik durfde niet te gaan slapen, niet als hij misschien wel van gedachten zou kunnen veranderen. Toch zorgde alleen al het liggen, zonder te bewegen, zonder na te denken, ervoor dat iets van de spanning mijn lichaam verliet.

Lucien blies de kaars uit en ik hoorde hoe hij ook ging liggen.

‘Mijn vader zal je opsporen voor het stelen van zijn macht als hij het ontdekt,’ zei hij in het ijskoude donker. ‘En hij zal je vermoorden omdat je geleerd hebt hoe je hem moet gebruiken.’

‘Hij kan achter in de rij aansluiten,’ was het enige wat ik zei.

 

Mijn vermoeidheid vormde een deken over mijn zintuigen toen het grijze licht over de wanden van de grot speelde.

Ik had het grootste deel van de nacht liggen rillen en was opgeschrokken bij elk gekraak en geluidje in het bos, terwijl ik me maar al te bewust was van Luciens bewegingen op zijn slaapmat.

Toen hij overeind ging zitten maakte ik uit zijn verwilderde gezicht op dat hij ook niet had geslapen. Misschien had hij zich wel afgevraagd of ik hem hier zou achterlaten. Of zijn familie ons eerst zou vinden. Of de mijne.

We keken elkaar taxerend aan.

‘Wat nu,’ zei hij schor en hij wreef met een grote hand over zijn gezicht.

Rhys was niet gekomen – ik had geen enkel levensteken van hem gehad via de band.

Ik voelde hoe het zat met mijn magie, maar werd alleen door as begroet. ‘We gaan naar het noorden,’ zei ik. ‘Totdat het faegif uit ons lichaam is en we weer kunnen wieken.’ Of totdat ik contact kon leggen met Rhys en de anderen.

‘Het hof van mijn vader ligt in het noorden. We moeten naar het oosten of het westen gaan om het te vermijden.’

‘Nee. Naar het westen komen we te dicht bij de grens met het Zomerhof. En ik wil geen tijd verliezen door te ver naar het oosten te gaan. We gaan rechtstreeks naar het noorden.’

‘Dan zien de schildwachten van mijn vader ons.’

‘Dan moeten we ervoor zorgen dat ze ons niet zien,’ zei ik en ik stond op.

Ik gooide het laatste besmette eten uit mijn rugzak. De aaseters mochten het hebben.

 

Door de bossen van het Herfsthof lopen voelde alsof je door een juwelenkistje wandelde. Ook al zat er misschien van alles achter ons aan, de kleuren waren zo levendig dat ik me moest inhouden om niet met open mond rond te kijken.

Halverwege de ochtend was de rijp weggesmolten in de botergele zon en konden we zien wat er voor eetbaars te vinden was. Mijn maag rommelde met elke stap die ik zette en Luciens rode haar glansde als de bladeren boven ons hoofd terwijl hij rondkeek op zoek naar iets om onze maag mee te vullen.

Dit waren zijn bossen, hij was de wettige eigenaar ervan. Hij was een zoon van dit bos en hier… Het leek alsof hij eruit vervaardigd was. Ervoor. Zelfs dat gouden oog.

Uiteindelijk bleef Lucien staan bij een jadegroene beek die door een geul van graniet kronkelde, een plek waar volgens hem ooit veel forellen hadden gezeten.

Ik was nog bezig een simpele hengel te fabriceren toen hij al met blote voeten en zijn broek tot aan zijn knieën opgerold het water in waadde en er een met zijn blote handen ving. Hij had zijn haar opgebonden en er vielen een paar lokken in zijn gezicht terwijl hij weer naar beneden dook, waarna hij een tweede forel op de zanderige oever gooide, waar ik nog iets aan het zoeken was om als vislijn te gebruiken.

We zeiden niets tot de vissen uit gesparteld waren. Hun schubben weerkaatsten de glanzende kleuren die zo fel boven ons straalden.

Lucien pakte ze bij hun staart op, alsof hij dat al duizend keer eerder had gedaan. Misschien was dat ook wel zo, precies hier op deze plek. ‘Ik zal ze schoonmaken als jij vuur maakt.’ In het daglicht zou de gloed van de vlammen niet opvallen. Hoewel de rook… Een noodzakelijk risico.

We werkten en aten in stilte. Het geknetter van het vuur was het enige geluid dat er te horen was.

 

Vijf dagen lang trokken we naar het noorden terwijl we amper een woord wisselden. Het gebied van Beron was zo uitgestrekt dat het ons drie dagen kostte voor we erdoorheen waren. Lucien ging voorop door het randgebied ervan, gespannen bij elke kreet en elke ritseling.

Het Huis van het Bos was een uitgestrekt complex, vertelde Lucien tijdens de paar keer dat we het risico of de moeite namen om iets tegen elkaar te zeggen. Het was gebouwd in en rondom de bomen en de rotsen, en alleen de paar bovenste verdiepingen waren bovengronds zichtbaar. Daaronder boorden zich nog meer verdiepingen in de rotsen. Het was zo groot doordat het zo uitgestrekt was. Als je van de ene kant van het Huis naar de andere liep, deed je daar een halve ochtend over. Overal stonden schildwachten: in de bomen, op de grond en op de met mos bedekte dakspanen en stenen van het Huis zelf.

Vijanden konden het huis van Beron niet ongezien naderen. Niemand verliet het zonder zijn toestemming.

Ik wist dat we ergens liepen waar Lucien de inspectierondes en observatieposten niet kende wanneer hij zijn schouders liet hangen.

Die van mij hingen de hele tijd al.

Ik sliep amper, stond mezelf dat alleen toe wanneer Luciens ademhaling gelijkmatiger en dieper werd. Ik wist dat ik het niet lang zou kunnen volhouden, maar zonder de mogelijkheid om schilden op te richten, om gevaar te voelen…

Ik vroeg me af of Rhys me zocht. Of hij de stilte voelde. Ik had hem een boodschap moeten sturen om hem te vertellen dat ik onderweg was en hoe hij me kon vinden.

Het faegif… daarom had de band zo gedempt geklonken. Misschien had ik Ianthe gewoon moeten vermoorden.

Maar wat gebeurd was, was gebeurd.

Ik zat in mijn pijnlijke ogen te wrijven terwijl ik een ogenblik rust nam onder onze nieuwe gulle gever: een appelboom vol dikke, sappige vruchten. Ik had er zoveel mogelijk in mijn tas gepropt. Er lagen al twee klokhuizen naast me. De zoete rottingslucht was even kalmerend als het gezoem van de bijen die zich tegoed deden aan afgevallen appels. Een derde appel lag al op mijn uitgestrekte benen klaar om opgegeten te worden.

Na wat de tweeling uit Hybern had gedaan, had ik appels voorgoed af moeten zweren, maar honger zorgde er altijd voor dat mijn grenzen vervaagden.

Lucien, die een meter bij me vandaan zat, gooide zijn vierde klokhuis in het struikgewas terwijl ik in mijn appel beet. ‘We zijn nu in de buurt van landbouwgrond,’ kondigde hij aan. ‘We zullen uit het zicht moeten blijven. Mijn vader betaalt niet veel voor zijn gewassen en de landarbeiders zullen elke gelegenheid aangrijpen om iets extra’s te verdienen.’

‘Zelfs door de locatie van een van de zonen van de Edelheer te verraden?’

‘Voorál op die manier.’

‘Mochten ze je niet?’

Zijn kaken verstrakten. ‘Als de jongste van zeven zonen was ik niet bijzonder nodig of gewenst. Misschien was dat maar goed ook. Ik kon langer blijven studeren dan mijn broers. Die werden door mijn vader op een gegeven moment het huis uitgezet om over een of ander deel van ons gebied te gaan regeren. En ik kon trainen zo lang als ik wilde, aangezien niemand geloofde dat ik zo stom zou zijn om mijn weg omhoog te moorden langs de lange lijst van troonopvolgers. En toen ik het zat werd om te studeren en te vechten leerde ik van het volk al het mogelijke over het land. Ik leerde ook over het volk.’

Kreunend kwam hij overeind. Zijn loshangende haar glansde in de middagzon, die de bloed- en wijnrode tinten in een stralende gloed zette.

‘Volgens mij klinkt dat meer als een Edelheer dan als het leven van een inactieve, ongewenste zoon.’

Een lange, ijskoude blik. ‘Denk je dat het vooral haat was die mijn broers aanzette om me te breken en te doden?’

Onwillekeurig trok er een rilling over mijn rug. Ik nam de laatste hap van de appel, kwam overeind en plukte er nog een van een laaghangende tak. ‘Zou je hem willen – je vaders kroon?’

‘Dat heeft nog nooit iemand aan me gevraagd,’ zei Lucien peinzend terwijl we verder liepen en vallende rotte appels ontweken. De lucht rook zoet en voelde kleverig aan. ‘Het bloedvergieten dat nodig is om die kroon te verdienen zou het niet waard zijn. Hetzelfde geldt voor dit verdorven hof. Ik zou een kroon verdienen, maar dan moeten heersen over een doortrapt, hypocriet volk.’

‘Heer der Vossen,’ zei ik snuivend toen ik dacht aan het masker dat hij ooit had gedragen. ‘Maar je hebt mijn vraag niet beantwoord – waarom de mensen hier je zouden verraden.’

De lucht voor ons werd lichter en een goudkleurig gerstveld liep glooiend naar een bomenrij in de verte.

‘Na Jesminda zouden ze dat wel doen.’

Jesminda. Hij had haar naam nooit uitgesproken.

Lucien glipte tussen de wuivende, dansende halmen door. ‘Ze was een van hen.’ De woorden waren amper hoorbaar boven het ruisen van de gerst uit. ‘En toen ik haar niet beschermde… heb ik ook hun vertrouwen beschaamd. Bij sommigen heb ik aangeklopt toen ik op de vlucht was voor mijn broers. Ze stuurden me weg om wat ik haar had laten overkomen.’

Golven van goud en ivoor dansten om ons heen, de hemel was een fris, smetteloos blauw.

‘Ik kan het ze niet kwalijk nemen,’ zei hij.

 

Laat in de middag hadden we de vruchtbare vallei achter ons liggen. Toen Lucien voorstelde om te stoppen voor de nacht, drong ik erop aan om door te gaan, recht op de steile heuvels af die overgingen in grijze bergen met besneeuwde toppen. Daar begon de bergketen die op de grens met het Winterhof lag. Als we over een dag of twee de grens konden oversteken, waren mijn krachten misschien genoeg teruggekeerd om contact met Rhys op te nemen, of om de rest van de weg te wieken.

Het was geen gemakkelijke tocht.

De eerste helling was bezaaid met grote, steile keien, bedekt met mos en lang wit gras dat siste alsof er adders in zaten. De wind rukte aan onze haren en de temperatuur daalde naarmate we hoger stegen. We zouden vanavond het risico moeten nemen om een vuur te maken. Puur om in leven te blijven.

Lucien hijgde toen we over een grote kei heen klommen. De vallei strekte zich achter ons uit, het bos daarachter was een rivier van vervlochten kleuren. Er moest ergens een pas zijn die de bergketen in liep, maar die was onzichtbaar.

‘Hoe kan het dat jij niet buiten adem bent,’ zei hij hijgend en hij sleepte zich de vlakke top op.

Ik streek het haar naar achteren dat los was geraakt uit mijn vlecht en in mijn gezicht waaide. ‘Ik heb getraind.’

‘Dat dacht ik al nadat je Dagdan aanviel en het overleefde.’

‘Ik had het voordeel van het verrassingselement.’

‘Nee,’ zei Lucien terwijl ik me uitstrekte naar een steunpunt in de volgende kei. ‘Dat was helemaal je eigen toedoen.’ Pijn jankte door mijn nagels toen ik mijn vingers in de rots groef en me optrok. Lucien voegde eraan toe: ‘Je hebt me gered – van hen, van Ianthe. Dank je.’

De woorden raakten een snaar in mijn binnenste en ik was dankbaar voor de wind die om ons heen bleef brullen, al was het alleen maar omdat die mijn brandende ogen verborg.

 

Ik sliep – eindelijk.

Nu het vuur knetterend brandde in onze nieuwste grot, zorgden de hitte en de relatieve afzondering ervoor dat ik eindelijk onder zeil kon gaan.

En ik denk dat ik in mijn dromen door Luciens geest dwaalde, alsof er eindelijk een klein vonkje van mijn kracht terugkeerde.

Ik droomde van ons knusse vuur en de steile rotswanden; de ruimte was amper groot genoeg voor ons tweeën en het vuur. Ik droomde van de huilende, donkere nacht buiten, van alle geluiden die Lucien met gespitste oren opving terwijl hij de wacht hield.

Op een gegeven moment gleed zijn aandacht naar mij toe en bleef daar hangen.

Ik had nooit geweten hoe jong, hoe menselijk ik eruitzag als ik sliep. Mijn vlecht lag als een touw over mijn schouder, mijn mond stond een beetje open, mijn gezicht zag er afgetobd uit door de dagen van te weinig rust en te weinig eten.

Ik droomde dat hij zijn cape afdeed en hem over mijn deken heen legde.

Toen vloeide ik weg uit zijn hoofd terwijl mijn dromen veranderden en ergens anders naartoe voeren. Ik liet me in slaap wiegen door een zee van sterren.

 

Een hand pakte mijn gezicht zo hard beet dat ik wakker schrok van het kraken van mijn botten.

‘Kijk eens wie we hier hebben,’ zei een kille mannenstem lijzig.

Ik kende dat gezicht: het rode haar, de bleke huid, de grijns. Ik kende ook de gezichten van de andere twee mannen in de grot, die een grommende Lucien tegen de grond gedrukt hielden.

Zijn broers.

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml