32

 

 

 

 

 

 

Cassian gaf ons allebei een glas cognac. Een groot glas.

Nesta zat in een leunstoel in de familiebibliotheek boven in het Huis, en dronk haar glas in één teug leeg.

Ik ging op de stoel tegenover haar zitten, nam een slok, rilde toen ik de drank proefde en wilde het glas weer op het lage tafeltje tussen ons in zetten.

‘Opdrinken,’ beval Cassian. Zijn boosheid was niet op mij gericht.

Nee, het kwam door wat er beneden was gebeurd.

‘Ben je gewond?’ vroeg hij aan mij. Elk woord was afgemeten, ruw.

Ik schudde mijn hoofd.

Dat hij het niet aan Nesta vroeg, betekende dat hij haar eerst gevonden moest hebben. En zich ervan had verzekerd dat ze niet gewond was.

Ik begon: ‘Is de koning… de stad…’

‘Geen spoor van hem.’ Er trilde een spiertje in zijn kaak.

We zaten zwijgend bij elkaar, totdat Rhys in de deuropening verscheen, met schaduwen in zijn kielzog.

Zijn handen waren bedekt met bloed, maar verder niets.

Zo veel bloed, robijnrood in het ochtendzonlicht.

Alsof hij ze met zijn blote handen had verscheurd.

Zijn blik was star van woede.

Maar ze schoten naar mijn linkerarm, waarvan de smerige mouw opgerold was. Als een smalle band van zwart ijzer zat er ineens een tatoeage op mijn onderarm.

Het is een vast gebruik aan mijn hof om overeenkomsten permanent op de huid vast te leggen, had Rhys Onder de Berg tegen me gezegd.

‘Wat heb je hem gegeven?’ Ik had die klank in zijn stem niet meer gehoord sinds ons bezoek aan het Hof van de Nachtmerries.

‘Hij… hij zei dat hij gezelschap wilde. Iemand die hem over het leven kon vertellen. Ik heb ja gezegd.’

‘Heb je jezelf aangeboden?’

‘Nee.’ Zijn toon en zijn ijzige blik zorgden ervoor dat ik de rest van de cognac opdronk. ‘Hij zei “iemand”. En hij zei niet precies wannéér.’ Ik keek met een grimas naar de zwarte band om mijn arm, niet dikker dan een vingerbreedte, alleen onderbroken door twee smalle openingen aan de zijkant van mijn arm. Ik probeerde op te staan, naar hem toe te gaan, om die bebloede handen vast te pakken. Maar mijn knieën trilden nog steeds zo erg dat ik me niet kon bewegen. ‘Zijn de Raven van de koning dood?’

‘Dat waren ze bijna toen ik aankwam. Er functioneerde nog genoeg van hun geest om er een kijkje in te nemen. En toen ik daarmee klaar was heb ik ze uitgeschakeld.’

Cassians gezicht stond onbewogen. Hij keek van Rhys’ bebloede handen naar zijn ijskoude ogen.

Mijn metgezel wendde zich tot mijn zus. ‘Hybern is op jacht naar jou vanwege datgene wat je uit de Ketel hebt meegenomen. De koninginnen willen je doden uit wraak, omdat je hun van hun onsterfelijkheid hebt beroofd.’

‘Dat weet ik.’ Nesta’s stem was schor.

‘Wat heb je meegenomen?’

‘Ik weet het niet.’ De woorden waren weinig meer dan een fluistering. ‘Zelfs Amren kan er niet achter komen.’

Rhys keek haar strak aan. Maar Nesta keek naar mij, en ik had kunnen zweren dat ik angst in haar ogen zag, en schuldgevoel en… nog iets anders. ‘Jij zei dat ik weg moest rennen.’

‘Je bent mijn zus,’ was het enige wat ik zei. Ze had ooit geprobeerd de muur over te steken om mij te redden.

Ze begon: ‘Elain…’

‘Met Elain is alles goed,’ zei Rhys. ‘Azriel was in het herenhuis. Lucien is teruggegaan en Mor is er bijna. Ze weten van de dreiging.’

Nesta leunde met haar hoofd tegen de kussens van de stoel en haar hele lichaam leek ineen te zakken.

Ik zei tegen Rhys: ‘Hybern is in onze stad geïnfiltreerd. Alweer.’

‘Die klootzak heeft die vergankelijke betovering bewaard tot hij die echt nodig had.’

‘Vergankelijke betovering?’

‘Een enorm krachtige betovering, die maar één keer gebruikt kan worden, met grote gevolgen. Je kunt er een afweer mee doorbreken. Hij moet het moment hebben afgewacht.’

‘Is de afweer nu…’

‘Amren is op dit moment bezig om hem aan te passen tegen dat soort dingen. En daarna zal ze de stad uitkammen om te zien of de koning nog meer handlangers heeft achtergelaten voordat hij verdween.’

Onder de kille woede voelde ik een scherpte, zo prangend dat ik vroeg: Wat is er mis?

‘Wat is er mis?’ antwoordde hij – hardop, alsof hij het verschil niet meer merkte. ‘Wat er mis is, is dat die húfters mijn huis zijn binnen gedrongen en mijn métgezel hebben aangevallen. Wat er mis is, is dat mijn eigen vervloekte afweermiddelen tegen me werkten, en dat jij een overeenkomst moest sluiten met dat díng om te voorkomen dat je werd meegenomen. Wat er mis is…’

‘Rustig,’ zei ik zachtjes, maar ferm.

Zijn ogen gloeiden, als bliksem die in een oceaan was geslagen. Maar hij ademde diep in, en weer uit door zijn neus, en zijn schouders ontspanden zich – enigszins.

‘Heb je gezien wat het was, dat ding daar beneden?’

‘Ik kon het wel raden en heb mijn ogen dichtgedaan,’ zei hij. ‘Ik heb ze pas weer opengedaan toen het wegliep bij hun lichamen.’

Cassians huid was asgrauw geworden. Hij had het gezien. Hij had het weer gezien. Maar hij zei niets.

‘Ja, de koning heeft onze afweer omzeild,’ zei ik tegen Rhys. ‘Ja, het is uit de hand gelopen. Maar we zijn niet gewond geraakt. En de Raven hebben ons belangrijke informatie gegeven.’

Slordig, realiseerde ik me. Het was slordig van Rhys dat hij ze gedood had. Normaal zou hij ze in leven houden zodat Azriel ze kon ondervragen. Maar hij had genomen wat hij nodig had, snel en ruw, en er toen een eind aan gemaakt. Bij de Attor had hij meer terughoudendheid getoond.

‘We weten nu waarom de Ketel niet meer op volle kracht werkt,’ ging ik verder. ‘We weten dat Nesta belangrijker is voor de koning dan ik.’

Rhys dacht na over mijn woorden. ‘De koning van Hybern heeft zich gedeeltelijk in de kaart laten kijken door hen hiernaartoe te brengen. Hij moet wel twijfels hebben bij zijn overwinning als hij dat risico neemt.’

Nesta keek alsof ze zou gaan overgeven. Zonder iets te zeggen vulde Cassian haar glas weer. Maar ik vroeg: ‘Hoe… hoe wist je dat we in de problemen zaten?’

‘Clotho,’ zei Rhys. ‘Er is een betoverde bel in de bibliotheek. Die heeft ze laten afgaan, zodat wij allemaal gewaarschuwd werden. Cassian was er als eerste.’

Ik vroeg me af wat er was gebeurd in die eerste momenten, toen hij mijn zus vond.

Alsof hij mijn gedachten kon lezen stuurde Rhys het beeld naar me toe, ongetwijfeld ter beschikking gesteld door Cassian.

Paniek en woede. Dat was het enige wat hij voelde toen hij door het midden van de schacht naar beneden schoot, op zoek naar die oeroude duisternis die hem ooit tot in het diepst van zijn ziel had geschokt.

Nesta was daar, en Feyre.

Hij zag Nesta het eerst. Ze kwam met grote ogen uit het donker strompelen. Haar angst was een indringende geur die zijn woede zo aanscherpte dat hij bijna niet meer kon nadenken, kon ademhalen.

Ze maakte een dierlijk geluidje, als een gewond hert, toen ze hem zag. Toen hij zo hard neerkwam dat zijn knieën knikten.

Hij zei niets toen Nesta zich op hem stortte. Haar jurk was vies en verfomfaaid, ze strekte haar armen naar hem uit. Hij spreidde zijn armen, niet in staat om zich in te houden.

Maar zij greep zijn leren uitrusting vast. ‘Feyre!’ zei ze raspend en ze wees achter zich met haar vrije hand, terwijl ze hem met de andere stevig heen en weer schudde. Kracht, er zat zo veel niet-aangeboorde kracht in dat slanke, prachtige lichaam. ‘Hybern.’

Meer hoefde hij niet te horen. Hij trok zijn zwaard, en toen kwam Rhys op hen af schieten, zijn kracht als de uitbarsting van een vulkaan. Cassian rende voor hem uit het donker in, op het gegil af.

Ik trok me terug, wilde de rest niet zien. Ik hoefde niet te zien waar Cassian daar beneden getuige van was geweest.

Rhys liep op me af en stak zijn hand uit om me over mijn haar te strelen, maar stopte toen hij het opgedroogde bloed aan zijn vingers zag. In plaats daarvan bestudeerde hij de tatoeage die mijn linkerarm ontsierde. ‘Zolang we dat ding niet hoeven uit te nodigen voor het zonnewendediner, kan ik er wel mee leven.’

‘Jíj kunt ermee leven?’ Ik trok mijn wenkbrauwen op.

Een zweem van een glimlach, ondanks alles wat er gebeurd was, wat er nog voor ons lag. ‘Ik weet nu in elk geval de perfecte straf als een van jullie zich misdraagt. Naar beneden gaan om een uur met dat ding te práten.’

Nesta trok haar neus vol afkeer op, maar Cassian liet zijn zware lach horen. ‘Dank je, ik ga liever de toiletten schoonmaken.’

‘Jouw tweede ontmoeting leek minder schokkend dan de eerste.’

‘Hij probeerde me dit keer niet óp te eten.’ Maar er lag nog steeds een schaduw over zijn ogen.

Rhys zag het ook. Hij zei zachtjes, maar weer met die stem van een Edelheer: ‘Waarschuw iedereen die het moet weten om vannacht binnen te blijven. Kinderen niet meer op straat na zonsondergang, en de Gaarden moeten gesloten worden zodra de maan op is. Iedereen die dan nog op straat is, zal met de gevolgen geconfronteerd worden.’

‘Waarvan?’ vroeg ik. De alcohol brandde in mijn maag.

Rhys’ kaken verstrakten en hij keek door het raam naar de schitterende stad. ‘Van Amren op jacht.’

 

Toen we in het herenhuis aankwamen, zat Elain op de bank dicht naast Mor, die er wat al te nonchalant uitzag. Nesta beende op Elain af en ging aan haar andere kant zitten, waarna ze haar aandacht weer op ons richtte. Wij waren in de hal blijven staan. Ze wachtte, voelde op de een of andere manier dat er iets zou gaan gebeuren.

Lucien, die door het raam aan de voorkant naar de straat stond te kijken, draaide zich om. Hij hield de boel in de gaten. Aan zijn riem hingen een zwaard en een dolk. Er was geen humor, geen warmte van zijn gezicht af te lezen; alleen woeste, grimmige vastberadenheid.

‘Azriel komt zo van het dak af,’ zei Rhys tegen niemand in het bijzonder, terwijl hij tegen de boog naar de zitkamer leunde en zijn armen over elkaar sloeg.

En alsof hij was opgeroepen stapte Azriel uit een donkere plek bij de trap en bekeek ons beurtelings van top tot teen. Zijn ogen bleven rusten op het opgedroogde bloed aan Rhys’ handen.

Ik stelde me op tegen de deurpost tegenover hem terwijl Cassian en Azriel tussen ons in bleven staan.

Rhys was even stil voordat hij zei: ‘De priesteressen zullen hun mond houden over wat er vandaag is gebeurd. En de inwoners van de stad krijgen niet te horen waarom Amren zich voorbereidt op een jachtpartij. We kunnen het ons niet veroorloven dat de andere Edelheren het te weten komen. Het zou ze afschrikken, en afbreuk doen aan het beeld dat we met zo veel moeite hebben gecreëerd.’

‘De aanval op Velaris,’ wierp Mor tegen vanaf haar plek op de bank, ‘heeft al aangetoond dat we kwetsbaar zijn.’

‘Dat was een verrassingsaanval, waar we snel korte metten mee hebben gemaakt,’ zei Cassian terwijl zijn Sifons flikkerden. ‘Az heeft ervoor gezorgd dat er alleen informatie naar buiten kwam waarin wíj als de overwinnaars werden afgeschilderd, in staat om elke aanval van Hybern af te slaan.’

‘Dat hebben we vandaag ook gedaan,’ zei ik.

‘Dat is anders,’ zei Rhys. ‘De eerste keer hadden we het verrassingselement als excuus. Door deze tweede keer lijken we… onvoorbereid. Kwetsbaar. We kunnen het risico niet lopen dat dat naar buiten komt voordat de vergadering over tien dagen plaatsvindt. Dus overal waar we komen, moeten we een rustige indruk maken, terwijl we ons voorbereiden op een oorlog.’

Mor liet zich wegzakken in de kussens van de bank. ‘Een oorlog waarin we geen bondgenoten hebben behalve Keir, in Prythian noch daarbuiten.’

Rhys wierp haar een scherpe blik toe. Maar Elain zei zachtjes: ‘Misschien komt de koningin.’

Stilte.

Elain staarde naar de gedoofde haard en in haar ogen stond weer die onheilspellende blik.

‘Welke koningin?’ zei Nesta, strenger dan ze normaal tegen onze zus sprak.

‘Degene die vervloekt was.’

‘Vervloekt door de Ketel,’ verduidelijkte ik tegen Nesta. ‘Toen hij die driftbui kreeg nadat jij… was vertrokken.’

‘Nee.’ Elain keek naar mij en toen naar Nesta. ‘Die niet. Die andere.’

Nesta haalde diep adem en zag eruit alsof ze Elain het liefst naar boven zou sleuren.

Maar Azriel vroeg zacht, terwijl hij een stap over de drempel van de zitkamer zette: ‘Welke andere?’

Elain fronste haar wenkbrauwen. ‘De koningin… met de brandende veren.’

De schaduwzanger hield zijn hoofd scheef.

Lucien mompelde tegen mij, met zijn oog op Elain gericht: ‘Moeten we… Moet ze…?’

‘Ze moet niets,’ antwoordde Azriel zonder ook maar naar Lucien te kijken.

Elain staarde strak naar de meesterspion.

‘Wij zijn degenen die moeten…’ Azriels stem stierf weg. ‘Een helderziende,’ zei hij, meer tegen zichzelf dan tegen ons. ‘De Ketel heeft een helderziende van je gemaakt.’

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml