79
Drakon en Miryam stonden op om me te begroeten. Miryams glimlachende gezicht was eerder menselijk dan Hoge Fae, maar Miryam was dan ook slechts half Fae, herinnerde ik me. Ze had wel de enigszins spitse oren, maar de brede glimlach die haar bruine ogen deed oplichten, had ook nog steeds iets menselijks.
Ik mocht haar meteen. Haar eigen gevechtskleding, die van andere makelij was dan die van de Illyrianen, maar duidelijk was ontworpen door een ander vliegend volk om warm te blijven in de lucht, zat vol modderspetters en op de honingbruine huid van haar hals en handen zaten een paar bloeddruppels, maar dat leek ze zo te zien niet te merken. En anders maakte ze zich er niet druk om. Ze stak haar handen naar me uit. ‘Edelvrouwe,’ zei Miryam met hetzelfde accent als Drakon. Zangerig en hartelijk.
Ik pakte haar handen vast en was verrast toen ze droog en warm bleken te zijn. Terwijl ze de mijne stevig vasthield, kon ik nog net uitbrengen: ‘Ik heb heel veel over jullie geoord – dank jullie wel dat jullie zijn gekomen.’ Ik keek even naar Rhys, die op de kussens was blijven liggen en ons met opgetrokken wenkbrauwen gadesloeg. ‘Voor iemand die net nog dood was, zie je er wel opvallend ontspannen uit,’ zei ik vlak.
Rhys grijnsde. ‘Ik ben blij dat jij je oude, felle zelf weer bent, lieve Feyre van me.’
Drakon snoof. Hij pakte mijn handen vast en kneep er net zo hard in als zijn metgezel had gedaan. ‘Wat hij er niet bij vertelt, Edelvrouwe, is dat hij zo verrekte oud is dat hij gewoon niet kán opstaan.’
Ik draaide me met een ruk om naar Rhys. ‘Ben je…’
‘Welnee, niets aan de hand,’ zei Rhys wuivend met zijn hand, maar hij kreunde wel even. ‘Maar misschien begrijp je nu waarom ik zo lang niet bij deze twee langs ben geweest. Ze zijn verschrikkelijk gemeen tegen me.’
Miryam lachte en liet zich weer op de kussens vallen. ‘Jouw metgezel was net bezig om ons jouw voorgeschiedenis te vertellen, maar blijkbaar ken jij die van ons al.’
Prins Drakon keerde terug naar zijn stoel en ik liet me op een stoel naast hem vallen. Ik had hun verhaal inderdaad al gehoord, maar nu ik hen zo samen zag, wilde ik álles weten Op een dag – misschien niet de volgende dag of de dag daarna, maar… op een dag wilde ik hun hele verhaal horen. Maar nu…
‘Ik heb jullie gezien. Jullie vochten tegen Jurian.’ Drakon verstijfde onmiddellijk en Miryams oogleden trilden toen ik vroeg: ‘Is hij dood?’
‘Nee,’ was het enige wat Drakon zei.
Miryam greep fronsend in: ‘Mor heeft ons weten over te halen om… alles te laten rusten.’
Iets wat ze anders beslist niet zouden hebben gedaan. Afgaand op de uitdrukking op Drakons gezicht was de prins er nog steeds niet helemaal van overtuigd dat ze het juiste hadden gegaan. En afgaand op de gepijnigde blik in Miryams ogen was er tijdens dat gevecht veel meer voorgevallen dan ze wilden vertellen. Toch vroeg ik: ‘Waar is hij nu?’
Drakon haalde zijn schouders op. ‘Ik heb echt geen flauw idee waar die glibber naartoe is gegaan nadat we hem dus niet hadden gedood.’
Rhys lachte kort naar me. ‘Hij is bij de troepen van Lord Graysen en helpt met het verzorgen van de gewonden.’
Miryam vroeg behoedzaam: ‘Ben je… bevriend met Jurian?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Volgens mij in elk geval niet. Maar alles wat hij zei, was waar. En hij heeft me wel geholpen. Heel veel zelfs.’
Ze wisselden zonder iets te zeggen of zelfs maar te knikken een blik van verstandhouding met elkaar uit.
Rhys vroeg: ‘Ik dacht dat ik tijdens de slag Nephelle zag. Krijg ik straks nog een kans om haar te begroeten of is ze nu te belangrijk om zich met mij in te laten?’ Zijn ogen lachten, wat heerlijk was om te zien.
Ik ging glimlachend rechtop zitten. ‘Is ze hier?’
Drakon trok een donkere wenkbrauw op. ‘Ken jij Nephelle?’
‘Nee, maar ik weet wel wie ze is,’ zei ik met een blik naar de tentopening alsof ze elk moment naar binnen kon komen. ‘Ik… het is een heel lang verhaal.’
‘We hebben alle tijd,’ zei Miryam, maar ze verbeterde zichzelf meteen: ‘Nou ja, we hebben even de tijd.’
Want er moesten ontzettend veel dingen worden geregeld. Onder andere…
Ik schudde mijn hoofd. ‘Later,’ zei ik tegen Miryam en haar metgezel. Het bewijs dat er een wereld kon bestaan zonder een muur en een Verdrag. ‘Er is wel iets anders…’ Ik stuurde mijn gedachte via onze band naar Rhys, die goedkeurend knikte, en ik ging verder: ‘Is jullie eiland nog steeds geheim?’
Miryam en Drakon wisselden een beschaamde blik met elkaar uit. ‘Daarvoor willen we onze verontschuldigingen aanbieden,’ zei Miryam. ‘Kennelijk heeft de betovering iets té goed gewerkt en ook bevriende boodschappers bij ons weggehouden.’ Ze schudde haar hoofd en de fraaie krullen dansten op de beweging mee. ‘We hadden veel eerder moeten komen, maar zodra we in de gaten kregen dat jullie in de problemen zaten, zijn we meteen vertrokken.’
‘Nee,’ zei ik hoofdschuddend, zoekend naar de juiste woorden. ‘Nee, ik neem jullie niets kwalijk. Bij de Moeder boven ons, we zijn jullie juist dankbaar…’ Ik ademde diep uit. ‘We staan diep bij jullie in het krijt.’ Drakon en Miryam sputterden tegen, maar ik vervolgde: ‘Wat ik eigenlijk bedoelde was… Als er een voorwerp met een afschuwelijke kracht was dat verborgen moest worden… zou Cretea dan een goede plek zijn om het te verstoppen?’
Weer die blik van verstandhouding tussen hen, de blik van twee metgezellen. ‘Ja,’ zei Drakon.
Miryam fluisterde: ‘Je bedoelt de Ketel.’
Ik knikte. Hij was naar ons kamp gedragen en werd bewaakt door Illyrianen die nog op hun benen konden staan. Niemand van de andere Edelheren had ernaar gevraagd. Nog niet. Maar ik kon de discussie al horen die erover zou losbarsten, zag de onderlinge oorlog al voor me die zou kunnen ontstaan over de vraag wie van ons de Ketel mocht beheren. ‘Hij moet verdwijnen,’ zei ik zacht. ‘Voorgoed.’ Ik voegde eraan toe: ‘Voordat iemand op het idee komt om hem op te eisen.’
Drakon en Miryam dachten even na en er vond een onhoorbaar gesprek tussen hen plaats, misschien wel via hun eigen metgezellenband. ‘Als een van onze schepen wat dieper in het water ligt wanneer we vertrekken, lijkt ons dat geen probleem,’ merkte Drakon ten slotte op.
Ik glimlachte. ‘Dank jullie wel.’
‘Wanneer zijn jullie van plan om te vertrekken?’ vroeg Rhys met een opgetrokken wenkbrauw.
‘Wou je ons nu soms alweer weg hebben?’ zei Drakon met een lachje.
‘Over een paar dagen,’ zei Miryam. ‘Zodra de gewonden de reis aankunnen.’
‘Dat is mooi,’ zei ik.
Ze keken allemaal naar me. Ik slikte even. ‘Niet dat ik blij ben dat jullie weggaan, hoor…’ In Miryams ogen vonkte een vrolijk lichtje. Ik moest zelf ook lachen. ‘Ik wil graag dat jullie hier nog even blijven, want ik wil een vergadering houden.’
Een dag later… Ik had werkelijk geen flauw idee hoe we het zo snel voor elkaar hadden gekregen. Ik had alleen maar uitgelegd wat mijn bedoeling was, wat we met ons allen moesten doen, en vervolgens hadden Rhys en Drakon alles geregeld.
Er was niet echt een goede plek in de buurt om de vergadering te houden, want in de kampen was het nog steeds een chaos. Maar een paar kilometer verderop was wél een geschikte plek.
Tegen zonsondergang stroomde het half verwoeste landhuis van mijn familie vol met Edelheren en prinsen, generaals en legeraanvoerders, mensen en Fae… Ik had er nog steeds geen woorden voor dat we met ons allen bij elkaar konden komen in de enorme woonkamer, de enige bruikbare ruimte in het oude landhuis van mijn familie, en daadwerkelijk een vergadering konden houden.
Ik had de hele nacht geslapen, met Rhys naast me in het bed. Ik had hem pas laten gaan toen het eerste ochtendlicht de tent in kroop. En toen… toen waren de oorlogskampen vol geweest met bloed, gewonden en doden. Verder moest deze bespreking worden georganiseerd met de verschillende legers, kampen en volken.
Het nam de hele dag in beslag, maar aan het eind ervan bevond ik me samen met Rhys en de anderen in de vernielde toegangshal, waar de kroonluchter aan stukken op de gebarsten marmeren vloer achter ons lag.
De Edelheren waren de eersten die arriveerden, te beginnen met Beron.
Beron, die zijn zoon die eigenlijk niet zijn zoon was geen blik waardig keurde. Lucien, die naast me stond, erkende Berons aanwezigheid ook niet. En die van Eris, die een stukje achter zijn vader liep, al evenmin.
Eris zat onder de blauwe plekken en snijwonden, wat erop duidde dat hij er de vorige dag na afloop van de veldslag verschrikkelijk aan toe moest zijn geweest. Hij had een lelijke snee in zijn wang en hals die nauwelijks was geheeld. Mor gromde tevreden toen ze het zag – of misschien wel teleurgesteld, omdat de wond niet dodelijk was geweest.
Eris liep verder alsof hij niets had gehoord, maar keek in elk geval niet minachtend. In plaats daarvan knikte hij zelfs naar Rhys.
Het was een stilzwijgende belofte: binnenkort. Binnenkort zou Eris eindelijk opeisen wat hij wilde hebben – en ons aan onze afspraak houden.
We knikten niet terug. Geen van allen.
Zeker Lucien niet, die zijn oudste broer nadrukkelijk negeerde.
Maar toen Eris langs ons kwam… had ik durven zweren dat ik iets van verdriet of spijt zag in de blik die hij op Lucien wierp.
Even later kwam Tamlin naar binnen.
Hij had een verband om zijn nek en om zijn arm. Net als bij de eerste vergadering was hij ook nu alleen.
Ik vroeg me af of hij wist dat dit verwoeste huis was gekocht met het geld dat hij mijn vader had gegeven. Met de vriendelijkheid die hij hun had getoond.
Tamlin keek echter niet naar mij.
Hij keek naar degene die links van me stond. Lucien.
Lucien deed met opgeheven hoofd een stap naar voren en zijn metalen oog gonsde. Mijn zussen waren al in de woonkamer om onze gasten naar hun van tevoren vastgestelde zitplaats te brengen. Ook dat hadden we zorgvuldig gepland.
Tamlin bleef op een meter of twee bij ons vandaan staan. Niemand van ons zei iets. Toen deed Lucien zijn mond open.
‘Tamlin…’
Tamlin staarde echter naar de kleren die Lucien droeg. Illyrische gevechtskleding.
Hij had net zo goed het zwart van het Nachthof kunnen dragen.
Het kostte me grote moeite om mijn mond te houden, om niet uit te leggen dat Lucien geen andere kleren bij zich had en dat dit geen symbool was van een bondgenootschap…
Tamlin schudde slechts met een walgende blik in zijn groene ogen zijn hoofd en liep verder. Hij had geen woord gezegd.
Toe ik naar Lucien keek, zag ik nog net schuldgevoel en een diepe droefheid in zijn roodbruine oog. Rhys had Lucien alles verteld over Tamlins heimelijke hulp. Dat hij had geholpen om Beron hiernaartoe te krijgen. Dat hij me in het kamp had gered. Maar Lucien bleef bij ons staan toen Tamlin in de woonkamer rechts van ons zijn plek opzocht. Hij keek zelfs niet één keer naar zijn vriend.
Lucien probeerde niet eens om hem om vergeving te smeken.
Dat gesprek, die confrontatie, zou een andere keer plaatsvinden. Op een andere dag, in een andere week of maand.
Vanaf dat moment hield ik niet meer bij wie er in welke volgorde binnenkwam. In elk geval Drakon en Miryam met hun gevolg, inclusief…
Ik staarde naar de tengere, donkerharige vrouw die rechts van Miryam liep en vleugels had die veel kleiner waren dan van de andere Seraphim.
Ik wierp een blik op Azriel, die aan de andere kant naast Rhys stond, met verbonden wonden en gespalkte vleugels, omdat hij zich de vorige dag veel te hard had ingespannen. De schaduwzanger knikte. Nephelle.
Ik glimlachte naar de legendarische krijger en kaartenmaker, die teruglachte toen ze mijn blik opving.
Kallias en Viviane kwamen naar binnen, samen met de vrouw die inderdaad haar zus was. Ze werden op de voet gevolgd door Tarquin en Varian. Thesan en zijn gehavende legeraanvoerder, die hand in hand liepen.
Helion was de laatste van de Edelheren die arriveerde. Ik durfde niet door de vernielde deuropening in de woonkamer te kijken, waar Lucien naast Elain stond, die zwijgend met mijn andere zus tegen een muur met nog compleet intacte ramen leunde.
Beron bleef wijselijk op afstand en Eris keek slechts zo nu en dan even om zich heen. Op zijn hoede.
Helion, die een beetje mank liep en werd vergezeld door een aantal van zijn legeraanvoerders en generaals, glimlachte ondanks alles grimmig. ‘Geniet er nog maar even van,’ zei hij tegen Rhys en mij. ‘Ik verwacht niet dat we na afloop nog steeds zo eensgezind zijn.’
‘Dank je voor die bemoedigende woorden,’ zei ik gespannen en Helion liep grinnikend door naar de woonkamer.
De kamer stroomde vol met mensen en het nerveuze geklets werd regelmatig onderbroken door vrolijk gelach en begroetingen. Uiteindelijk zei Rhys tegen mijn familie dat ze de kamer in moesten gaan, maar hij en ik bleven nog even achter.
Om te wachten – minutenlang.
Het zou langer duren voordat zij er waren, bedacht ik opeens. Zij konden namelijk niet wieken of zich snel over de wereld verplaatsen.
Ik wilde de kamer al in lopen om zonder hen te beginnen, maar precies op dat moment doken er twee mannengedaanten op in de door de avond verduisterde deuropening.
Jurian. En Graysen.
En achter hen… een groepje andere mensen.
Ik slikte iets weg. Nu kwam het lastigste gedeelte.
Graysen keek alsof hij het liefst rechtsomkeert had gemaakt en de recente snijwond in zijn wang rimpelde door zijn boze blik, maar Jurian duwde hem naar binnen. Jurians linkeroog was blauw. Ik was benieuwd of Miryam of Drakon daar misschien verantwoordelijk voor was. Ik gokte op de eerste.
Graysen knikte kortaf naar ons. Jurian keek me grijnzend aan.
‘Ik heb voor jullie stoelen gereserveerd aan de andere kant van de kamer,’ zei ik tegen hen.
Tegenover Miryam en Drakon. En Elain.
De mannen reageerden geen van beiden, maar beenden trots en kaarsrecht de kamer vol Fae in.
Rhys kuste me op mijn wang en liep hen achterna. Het wachten was nu alleen nog maar op…
Zoals Lucien al had voorspeld, zocht Vassa me na het vallen van het donker op.
Ze was de laatste die arriveerde – het laatste puzzelstukje van deze vergadering. Ze stormde ademloos en met ferme tred over de drempel naar binnen, en bleef pal voor me staan.
Haar loshangende haar had een roodgouden gloed, en de dikke wimpers en wenkbrauwen omlijstten de adembenemendste blauwe ogen die ik ooit had gezien. Ze was beeldschoon met haar glanzende, met sproeten bezaaide, honingbruine huid. Hooguit een paar jaar ouder dan ik, maar… ze kwam jong over. Wild en ongetemd, ondanks de vervloeking die over haar was uitgesproken.
Vassa zei met een zangerig accent: ‘Ben jij Feyre Vloekverbreker?’
‘Ja,’ antwoordde ik. Ik voelde dat Rhys in de andere kamer meeluisterde en hoorde dat de anderen nu ook een voor een stilvielen. In afwachting van mij.
Vassa’s volle lippen verstrakten. ‘Ik vind het heel erg voor je – van je vader. Hij was een fantastische man.’
Nesta kwam de kamer uit, maar bleef bij het horen van die woorden abrupt staan. Ze nam Vassa van top tot teen op.
Vassa deed hetzelfde bij haar. ‘Jij bent Nesta,’ stelde ze vast. Ik was benieuwd hoe ze dat zo zeker wist en vroeg me af hoe mijn vader haar had omschreven. ‘Ik vind het ook heel erg voor jou.’
Nesta staarde haar met koele onverschilligheid aan.
‘Ik heb gehoord dat jij de koning van Hybern hebt gedood,’ ging Vassa verder. Ze nam Nesta nogmaals met gefronste wenkbrauwen op, zoekend naar de krijger onder de blauwe jurk die ze droeg. Toen Nesta niets zei, haalde Vassa haar schouders op, en ze wendde zich weer tot mij: ‘Hij was een betere vader voor me dan mijn eigen vader. Ik ben hem heel veel verschuldigd en zal zijn herinnering in ere houden zolang ik leef.’
De blik die Nesta de koningin nu schonk, was zo fel dat ze het gras achter de versplinterde voordeur ermee had kunnen verdorren. Het werd er niet beter op toen Vassa vroeg: ‘Kun je de vloek die op mij rust verbreken, Feyre Vloekverbreker?’
‘Is dat de reden dat je er zo snel mee hebt ingestemd om hiernaartoe te komen?’
Een klein lachje. ‘Deels wel. Lucien suggereerde dat jij bepaalde gaven hebt. Evenals de andere Edelheren.’
Zoals zijn vader – zijn echte vader. Helion.
Voordat ik antwoord kon geven, ging ze al verder. ‘Ik heb niet veel tijd meer voordat ik terug moet naar het meer. Naar hem.’
De heer der doden die haar in zijn macht had. ‘Wie is hij?’ fluisterde ik.
Vassa schudde slechts haar hoofd en wuifde met haar hand. Haar ogen werden donker en ze vroeg nogmaals: ‘Kun je de vloek die op mij rust verbreken?’
‘Ik… ik weet niet hoe ik zulke vervloekingen ongedaan kan maken,’ bekende ik. Haar gezicht betrok. Ik voegde er haastig aan toe ‘Maar we kunnen het wel proberen.’
Ze dacht even na. ‘Zolang onze soldaten niet zijn genezen, kan ik hier niet weg. Misschien is dat wel een… een uitweg, zoals Lucien het noemde, om hier langer te kunnen blijven.’ Ze schudde weer haar hoofd. ‘We bespreken dit later wel,’ kondigde ze aan. ‘Evenals de bedreiging die mijn medekoninginnen vormen.’
Mijn hart stond heel even stil.
Er kroop een wreed lachje om Vassa’s mond. ‘Ze zullen proberen elke vredesbespreking te verstoren,’ zei ze. ‘Hybern heeft hen voorafgaand aan deze slag weggestuurd, maar ik twijfel er geen moment aan dat ze zo verstandig waren om dat alleen maar aan te moedigen. Zodat ze hun legers hier niet hoefden in te zetten.’
‘Gaan ze dat ergens anders dan wel doen?’ vroeg Nesta nu.
Vassa wierp haar glanzende haren over haar ene schouder. ‘Dat zullen we wel merken. En jullie gaan bedenken hoe jullie me kunnen helpen.’
Ik wachtte tot ze was doorgelopen naar de woonkamer. Toen trok ik mijn wenkbrauwen op vanwege haar bevel. Misschien wist ze niet dat ik op mijn eigen manier ook een koningin was en anders liet het haar volkomen koud.
Nesta grinnikte spottend. ‘Veel succes met dat mens.’
Ik keek haar met een bezorgd gevoel in mijn buik boos aan en zei: ‘Waar ga jij naartoe? De vergadering gaat nu beginnen.’
‘Waarom moet ik daarbij zijn?’
‘Jij bent de eregast. Je hebt de koning gedood.’
Er trok een schaduw over haar gezicht. ‘Nou en?’
Ik knipperde met mijn ogen. ‘Bovendien ben je onze gezant. Jij hoort hierbij aanwezig te zijn.’
Nesta keek even naar de trap en mijn blik viel op het voorwerp dat ze in haar hand geklemd hield.
Een klein, uit hout gesneden dier. Ik kon niet zien wat voor dier het precies was, maar ik herkende het hout, het vakwerk.
Een van de houten beeldjes die mijn vader had gemaakt in de jaren dat hij… dat hij verder eigenlijk niets had gedaan. Ik gluurde snel naar haar gezicht voordat ze me zag kijken.
Nesta vroeg: ‘Denk je dat het wat oplevert – deze vergadering?’
Omdat er in de kamer achter ons zo veel Fae-oren meeluisterden, kon ik niets anders dan waarheidsgetrouw antwoorden: ‘Ik weet het niet, maar ik ben bereid het te proberen.’ Ik stak mijn hand uit naar mijn zus. ‘Ik wil jou er graag bij hebben. Ik wil je graag bij mij hebben.’
Nesta staarde nadenkend naar mijn uitgestoken hand. Ik was even bang dat ze weg zou lopen.
Toen liet ze haar hand in die van mij glijden en zo liepen we samen de met mensen en Fae gevulde kamer in. Beide delen van deze wereld. Alle delen van deze wereld.
Hoge Fae uit alle hoven. Miryam en Drakon met hun gevolg. Mensen uit verschillende delen van het land.
Ze staarden allemaal naar ons toen we binnenkwamen, naar de plek liepen waar Rhys en de anderen zaten te wachten, en ons omdraaiden naar de aanwezigen in de kamer. Ik deed mijn best om niet in elkaar te krimpen bij het zien van het kort en klein geslagen meubilair dat was doorzocht om zo veel mogelijk bruikbare stoelen te vinden. Bij het zien van het gescheurde behang en de half losgetrokken gordijnen. Maar het was beter dan niets.
Ik realiseerde me dat hetzelfde ook kon worden gezegd van onze wereld.
Het werd doodstil in de kamer. Rhys duwde me naar voren en streek met een hand over mijn onderrug toen ik langs hem kwam. Ik liet met opgeheven kin mijn blik door de kamer glijden. En ik glimlachte naar hen, naar de mensen en Fae die hier vreedzaam bij elkaar waren gekomen.
Mijn stem klonk helder en vastberaden. ‘Ik ben Feyre Archeron. Vroeger was ik een mens – nu ben ik een Fae. Ik beschouw beide werelden als mijn thuis. En ik zou graag met jullie willen bespreken of we het Verdrag kunnen herzien.’