78

 

 

 

 

 

 

Op het uitgestrekte veld vol lijken en gewonden lag iemand die ik wilde begraven.

Zodra Azriel het teken had gegeven dat de strijd echt was afgelopen, keerden Nesta, Elain en ik met ons drieën terug naar de open plek in het bos.

Het kostte me de grootst mogelijke moeite om Rhys te laten vertrekken om onze her en der verspreide soldaten weer bij elkaar te krijgen, de levenden en de doden van elkaar te scheiden, en een zekere orde in de chaos aan te brengen.

Ik had Rhys bijna gesmeekt om met ons mee te gaan, zodat ik de hand niet hoefde los te laten die ik voortdurend had vastgehouden vanaf het moment dat ik zijn hart weer krachtig en vastberaden in zijn lichaam hoorde kloppen.

Maar ik wist diep vanbinnen dat deze taak, dit afscheid alleen voor mijn zussen en mij was.

Ik liet Rhys’ hand dus los, kuste hem één keer en toen nog een keer, en liet hem achter in het oorlogskamp om Mor te helpen Cassian, die nauwelijks op zijn benen kon staan, naar de dichtstbijzijnde genezer te brengen.

Toen ik me aan de rand van het bos bij Nesta en Elain voegde, stond Nesta naar hen te kijken. Had ze na het afhakken van het hoofd van de koning op een of andere manier een genezende kracht op hem losgelaten? Of was Cassian door zijn onsterfelijke bloed en door Azriels geïmproviseerde verband al voldoende genezen om ondanks die vleugel en dat been te kunnen staan? Ik vroeg mijn zus niets en zij zei er zelf ook niets over, maar pakte de wateremmer die in Elains nog altijd met bloed besmeurde handen bungelde en ik liep tussen de bomen door achter hen aan.

Het lijk van de koning van Hybern lag nog steeds op de open plek en er zaten al kraaien in hem te pikken.

Voordat we verder liepen naar onze vader spuugde Nesta op het lichaam. De kraaien vlogen net op tijd weg.

Het geschreeuw en gekreun van de gewonden waren een muur van geluid in de verte – een heel andere wereld, ver weg van deze zonovergoten open plek. Van het bloed dat nog steeds op het mos en het gras lag. Ik verdrong de koperachtige smaak van het bloed – van Cassian, de koning, Nesta.

Onze vader was geen bloed verloren. Daar had hij de kans niet voor gekregen. En het was alsof de Moeder zich over hem had ontfermd, want de kraaien waren nog niet aan hem begonnen.

Elain waste stilletjes zijn gezicht, kamde zijn haar en baard, en trok zijn kleren recht.

Ze haalde ergens bloemen vandaan, en legde deze op zijn hoofd en borst.

We keken zwijgend naar hem.

‘Ik hou van je,’ fluisterde Elain met haperende stem.

Nesta zei niets en van haar gezicht was niets af te lezen. In haar ogen zaten donkere schaduwen. Ik had haar niet verteld wat ik had gezien – ik had door hen laten vertellen wat ze kwijt wilden.

Elain zei zacht: ‘Moeten we misschien… een gebed opzeggen?’

In de mensenwereld hadden we dat soort dingen niet, herinnerde ik me. Mijn zussen kenden geen gebeden. Maar in Prythian…

‘Moge de Moeder je omarmen,’ citeerde ik fluisterend de woorden die ik sinds die dag Onder de Berg niet meer had gehoord. ‘Ga door de poorten en ruik het onsterfelijke land van melk en honing.’ Uit mijn vingertoppen laaide vuur op. Het was het enige waartoe ik nog in staat was. ‘Vrees geen kwaad. Voel geen pijn.’ En ik sloot zacht met bevende lippen af: ‘Ga en betreed de eeuwigheid.’

Elain verschikte met tranen op haar bleke wangen een tere bloem met witte blaadjes op de borst van onze vader en kwam met een knikje naar mij naast me staan.

Nesta’s gezicht bleef onveranderd toen ik het vuur op mijn vaders lichaam afstuurde.

In een mum van tijd zweefde hij als as mee met de wind.

We staarden een paar minuten naar de verschroeide plek in het gras en de zon verplaatste zich boven ons langs de lucht.

Op het gras achter ons knerpten voetstappen.

Nesta draaide zich met een ruk om, maar…

Lucien. Het was Lucien.

Hologig, bebloed en hijgend. Alsof hij helemaal vanaf de kust hiernaartoe was komen rennen.

Zijn blik bleef rusten op Elain en hij liet zijn schouders een beetje hangen. Elain sloeg haar armen om zichzelf heen en bleef naast me staan.

‘Ben je gewond?’ vroeg hij met een blik op de bloedspatten op Elains handen, en hij kwam iets dichter naar ons toe.

Hij bleef echter abrupt staan toen hij het hoofd van de koning van Hybern aan de andere kant van de open plek zag liggen. Nesta was nog steeds doorweekt met zijn bloed.

‘Ik mankeer niets,’ zei Elain kalm. Ze keek naar het bloed op zijn lichaam, de gescheurde kleren en de met bloed besmeurde wapens. ‘Ben jij…’

‘Nou, ik wil de rest van mijn leven geen slagveld meer zien, maar… ja, ik ben nog heel.’

Er kroop een flauw lachje om Elains lippen. Lucien keek echter naar de verschroeide plek in het gras achter ons en zei: ‘Ik heb het gehoord – ik heb gehoord wat er is gebeurd. Mijn oprechte deelneming met jullie verlies.’

Ik liep naar hem toe en sloeg mijn armen om zijn nek, ook al was dit niet de omhelzing waarop hij had gehoopt. ‘Dank je wel dat je bent gekomen. Naar de veldslag, bedoel ik.’

‘Ik heb jullie heel veel te vertellen,’ zei hij, terwijl hij me stevig tegen zich aandrukte. ‘En je moet er niet van opkijken als Vassa jou apart neemt zodra de schepen voor anker liggen en de zon ondergaat.’

‘Is ze echt…’

‘Ja, maar jullie vader was natuurlijk een kei in onderhandelen…’ Een bedroefd glimlachje naar het verbrande gras. ‘Hij heeft een deal weten te sluiten met Vassa’s hoeder om haar hier mee naartoe te kunnen nemen. Weliswaar tijdelijk, maar het is beter dan niets. En ja, ze is ’s nachts een koningin en overdag een vuurvogel.’ Hij ademde diep uit. ‘Een gemene vervloeking.’

‘De mensenkoninginnen leven nog,’ zei ik. ‘Misschien ga ik hen wel zoeken.’

‘Als het aan Vassa ligt, duurt dat niet lang meer.’

‘Je klinkt als een bewonderaar.’

Lucien bloosde en gluurde even naar Elain. ‘Ze heeft een opvliegend karakter en is grof in de mond.’ Hij keek me even wrang aan. ‘Ik denk dat jullie het uitstekend met elkaar kunnen vinden.’

Ik gaf hem een por tussen zijn ribben.

Lucien keek echter nogmaals naar het verschroeide gras en zijn met bloed besmeurde gezicht stond plechtig. ‘Het was een goede man,’ zei hij. ‘Hij hield heel veel van jullie.’

Ik knikte, niet in staat om woorden of gedachten te vormen. Nesta knipperde niet eens met haar ogen om te laten weten dat ze hem had gehoord. Elain klemde haar armen nog wat strakker om zichzelf heen en er ontsnapten een paar nieuwe tranen aan haar ogen.

Ik bespaarde Lucien de kwellende twijfel of hij haar kon aanraken door mijn arm door die van hem te steken en met hem weg te lopen, en liet de beslissing om met ons mee te lopen of achter te blijven aan mijn zussen over.

Elain liep mee.

Nesta bleef achter.

Elain kwam naast mij lopen en tuurde naar Lucien. Hij zag haar kijken. ‘Ik hoorde dat jij de fatale klap hebt uitgedeeld,’ zei hij.

Elain staarde naar de bomen voor ons. ‘Dat heeft Nesta gedaan. Ik heb hem alleen maar neergestoken.’

Lucien leek niet goed te weten hoe hij daarop moest reageren, dus ik zei tegen hem: ‘Waar ga je nu naartoe? Ga je met Vassa mee?’ Ik vroeg me af of hij had gehoord welke rol Tamlin in het geheel had gespeeld; of hij had gehoord dat hij ons had geholpen. Eén blik op mijn goede vriend maakte me duidelijk dat hij dat inderdaad wist. Iemand had het hem verteld – misschien mijn metgezel wel.

Lucien haalde zijn schouders op. ‘Voorlopig blijf ik hier. Om te helpen. En daarna…’ Hij wierp nogmaals een blik op Elain. ‘Wie zal het zeggen?’

Ik stootte Elain aan, die me met knipperende ogen aankeek en er toen onbeheerst uitgooide: ‘Je zou ook met ons kunnen meegaan naar Velaris.’

Hoewel hem niets was ontgaan, knikte hij beleefd. ‘Heel graag.’

Tijdens de wandeling terug naar het kamp vertelde Lucien ons over de tijd dat hij weg was geweest: over zijn zoektocht naar Vassa, die zich al bij mijn vader bleek te hebben aangesloten en met een leger in westelijke richting optrok. Over Miryam en Drakon, die ze waren tegengekomen op weg naar ons toe om ons te helpen.

Met alles wat hij ons had verteld nog vers in mijn hoofd glipte ik mijn tent in om eindelijk mijn gevechtskleding uit te trekken, en liet ik Elain en hem alleen om samen op zoek te gaan naar een plek om zich op te frissen. En wellicht te praten.

Toen ik door de tentopening naar binnen liep, werd ik echter begroet door het geluid van pratende stemmen. Heel veel verschillende stemmen en een daarvan was die van mijn metgezel.

Al na één stap in de tent wist ik dat ik me voorlopig nog niet zou kunnen omkleden.

Want op de stoel bij het komfoor zat prins Drakon. Rhys lag, nog steeds onder het bloed, languit op de kussens voor hem. En naast Rhys zat een prachtige vrouw met donker haar dat in weelderige krullen over haar rug hing. Ze glimlachte naar me.

Miryam.

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml