8
Tamlin liep heen en weer voor de haard in zijn studeerkamer. Elke draai die hij maakte was messcherp.
‘Het zijn onze bóndgenoten,’ gromde hij naar mij, naar Lucien. We zaten allebei in een leunstoel aan weerszijden van de schoorsteenmantel.
‘Het zijn monsters,’ wierp ik tegen. ‘Ze hebben drie onschuldigen afgeslacht.’
‘En jullie hadden het moeten laten rusten zodat ik het kon afhandelen.’ Tamlin haalde diep en haperend adem. ‘Niet wráák nemen als twee kleine kinderen.’ Hij wierp een blik in Luciens richting. ‘Van jou had ik beter verwacht.’
‘Maar niet van mij?’ vroeg ik zachtjes.
Tamlins groene ogen waren als bevroren jade. ‘Jij hebt een persoonlijke connectie met die mensen. Híj niet.’
‘Dat soort redeneringen,’ snauwde ik terwijl ik de leuningen van de stoel vastgreep, ‘hebben ervoor gezorgd dat een múúr de enige oplossing is tussen onze twee volken; dat de Fae dergelijke móórden wel zien, maar dat het ze niets doet.’ Ik wist dat de wachters op de gang me konden horen. Dat iedereen die langsliep me kon horen. ‘Elke dode die valt aan welke kant dan ook is een “persoonlijke connectie”. Of doen voor jou alleen de levens van Hoge Fae ertoe?’
Tamlin bleef staan en snauwde tegen Lucien: ‘Wegwezen. Ik zal dit later met jou afhandelen.’
‘Praat niet zo tegen hem,’ siste ik en ik schoot overeind.
‘Jullie hebben dit bondgenootschap in gevaar gebracht met die stunt die jullie hebben uitgehaald.’
‘Mooi. Wat mij betreft mogen ze branden in de hél!’ schreeuwde ik. Lucien kromp in elkaar.
‘Jullie hebben de Bogge achter ze aan gestuurd!’ brulde Tamlin.
Ik knipperde niet eens met mijn ogen. En ik wist dat de schildwachten het inderdaad hadden gehoord toen ik er een hoorde kuchen – een onderdrukt, geschokt geluid.
En ik zorgde ervoor dat de schildwachten me nog steeds konden horen toen ik zei: ‘Ze hebben deze mensen geterroriseerd, ze laten lijden. Ik dacht dat de Bogge een van de weinige wezens was die hetzelfde bij hen kon doen.’
Lucien had hem opgespoord, en we hadden er uren over gedaan om hem voorzichtig naar het kamp te lokken. Precies naar de plek waar Dagdan en Brannagh zich zaten te verkneukelen over de moorden die ze gepleegd hadden. Ze waren ontsnapt, maar pas na een hoop geschreeuw en geworstel, zo klonk het tenminste. De kleur was uren later nog steeds niet in hun gezicht teruggekeerd en hun ogen liepen over van haat wanneer ze het zich verwaardigden om naar ons te kijken.
Lucien schraapte zijn keel. Hij stond ook op. ‘Tam… Die mensen waren amper volwassen. Feyre heeft tegen de prins en de prinses gezegd dat ze hun handen thuis moesten houden. Dat negeerden ze. Als we Hybern over ons heen laten lopen, lopen we de kans meer te verliezen dan hun bondgenootschap. De Bogge heeft hen eraan herinnerd dat wij ook klauwen hebben.’
Tamlin nam zijn ogen niet van me af toen hij tegen Lucien zei: ‘Ga. Weg.’
Er klonk zo veel geweld door in die woorden dat zowel Lucien als ik dit keer geen bezwaar maakte. Hij glipte de kamer uit en sloot de deuren achter zich. Ik liet mijn kracht de gang in schieten en voelde dat hij onder aan de trap zat. Te luisteren. Net zoals de zes schildwachten in de gang stonden te luisteren.
Ik zei tegen Tamlin, met mijn rug kaarsrecht: ‘Zo spreek je niet tegen mij. Je hebt belóófd dat je niet zo zou doen.’
‘Je hebt geen idee wat er op het spel staat…’
‘Praat niet zo neerbuigend tegen me. Niet na wat ík heb doorstaan om hier terug te komen, bij jou. Bij ons vólk. Denk je dat er iemand gelukkig is met onze samenwerking met Hybern? Denk je dat ik het niet zie in hun gezichten? De vraag of ík het waard ben dat zij die schande moeten doorstaan?’
Zijn adem haperde weer. Mooi, want ik wilde hem uitlokken. Móói.
‘Je hebt ons verraden om mij terug te krijgen,’ zei ik, laag en koud. ‘Je hebt ons aan Hybern verkocht. Vergeef me als ík nu probeer om iets terug te krijgen van wat we verloren zijn.’
Klauwen gleden tevoorschijn. Een dierlijke grom golfde naar buiten.
‘Ze hebben die mensen voor de grap opgespoord en afgeslacht,’ ging ik verder. ‘Jij mag dan misschien graag voor Hybern op de knieën gaan, maar ik beslist niet.’
Hij explodeerde.
Meubels versplinterden en vlogen door de lucht, ramen barstten en spatten uiteen.
En dit keer beschermde ik mezelf niet.
De werktafel vloog tegen me aan en wierp me tegen de boekenkast, en elk punt waar vlees en bot hout ontmoetten jankte het uit van de pijn.
Mijn knieën beukten op het tapijt en onmiddellijk stond Tamlin voor me met trillende handen.
Toen vlogen de deuren open.
‘Wat heb je gedaan?’ fluisterde Lucien, en Tamlins gezicht was een toonbeeld van verwoesting toen Lucien hem opzij duwde. Hij liet zich door Lucien opzij duwen, die mij daarna overeind hielp.
Er gleed iets nats en warms over mijn wang – bloed, zo te ruiken.
‘We gaan jou schoonmaken,’ zei Lucien. Hij sloeg een arm om mijn schouders en leidde me de kamer uit. Ik hoorde hem amper boven het tuiten van mijn oren uit. Alles om me heen tolde.
De schildwachten – onder wie Bron en Hart, twee van Tamlins favoriete krijgsheren – stonden met open mond toe te kijken, hun aandacht verdeeld tussen de vernielde studeerkamer en mijn gezicht.
Daar hadden ze alle reden voor. Toen Lucien me langs een vergulde spiegel voerde, zag ik waar ze zo van waren geschrokken. Mijn ogen stonden glazig, mijn gezicht was bleek, afgezien van de snee net onder mijn jukbeen, die zo’n vijf centimeter lang was en bloedde.
Mijn nek en handen waren bezaaid met kleine schrammen. Maar ik weerhield uit alle macht die reinigende, genezende kracht – van de Edelheer van het Ochtendhof – ervan om ernaartoe te gaan. Om ze glad te strijken.
‘Feyre,’ zei Tamlin zacht achter ons.
Ik bleef staan, me bewust van alle ogen die ons in de gaten hielden. ‘Het gaat wel,’ fluisterde ik. ‘Het spijt me.’ Ik veegde het bloed weg dat langs mijn wang druppelde. ‘Het gaat wel,’ zei ik weer.
Niemand, zelfs Tamlin niet, leek daarvan overtuigd.
Als ik dat ogenblik had kunnen schilderen, zou ik het Portret van valstrik en aas genoemd hebben.
Zodra ik in bad lag, stuurde Rhysand een bericht via de band.
Ben je gewond?
Het klonk vaag, de band was stiller en strakker dan een paar dagen geleden.
Bont en blauw, maar het gaat wel. Ik kan het wel aan. Maar de verwondingen zaten er nog steeds en vertoonden geen teken van een snel herstel. Misschien had ik de genezende krachten te goed tegengehouden.
Het duurde lang voor er antwoord kwam. Toen kwam alles ineens tegelijk, alsof hij elk woord erin wilde proppen voordat de afstand ons weer het zwijgen zou opleggen.
Ik weet wel dat ik niet tegen je moet zeggen dat je voorzichtig moet zijn, of thuis moet komen. Maar ik wil je hier hebben. Snel. En ik wil hem dood omdat hij je heeft aangeraakt.
Zelfs met een heel land tussen ons in golfde zijn woede door de band.
Op sussende, droge toon antwoordde ik: Technisch gesproken heeft zijn magíé me aangeraakt.
Het badwater was koud tegen de tijd dat zijn antwoord kwam. Ik ben blij dat je erom kunt lachen. Dat kan ik absoluut niet.
Ik stuurde een beeld terug waarin ik mijn tong naar hem uitstak.
Ik had mijn kleren alweer aan toen zijn antwoord kwam.
Net als het mijne waren het geen woorden, alleen een beeld. Net zoals ik stak Rhysand zijn tong uit.
Alleen was die iets heel anders aan het doen.
Ik stond erop de volgende dag te gaan rijden. Ik zorgde ervoor dat ik het deed toen Bron en Hart dienst hadden, en ik vroeg of ze me wilden begeleiden.
Ze zeiden niet veel, maar ik voelde hun waakzame blikken bij elke huivering van mij terwijl we over de uitgesleten paden door het lentebos reden. Ik voelde dat ze de snee in mijn gezicht bekeken, dat ze wisten van de blauwe plekken onder mijn kleren die me af en toe van pijn deden sissen. Tot mijn verbazing was ik nog steeds niet helemaal genezen, maar dat werkte waarschijnlijk in mijn voordeel.
Tamlin had gisteravond tijdens het eten gesmeekt of ik hem wilde vergeven, en dat had ik gedaan. Maar Lucien had de hele avond niets tegen hem gezegd.
Jurian en de tweeling waren chagrijnig vanwege de vertraging, nadat ik verlegen had toegegeven dat het vanwege mijn blauwe plekken te lastig was om hen naar de muur te vergezellen. Tamlin had niet het lef om voor te stellen dat ze zonder mij zouden gaan, om mij van die taak te beroven. Niet toen hij de paarsige vlekken zag en wist dat als ik een mens was, ik misschien wel dood was geweest.
En de tweeling hield zich gedeisd nadat Lucien en ik de onzichtbare kwaadaardigheid van de Bogge op ze af hadden gestuurd. Voorlopig althans. Ik hield mijn schilden in stand, rondom mezelf en de anderen. Maar de inspanning die dat kostte, zorgde voor een voortdurende hoofdpijn waardoor alle extra magie zwak en ijl aanvoelde. De adempauze bij de grens had niet veel geholpen – integendeel, de druk was erger geworden nadat ik mijn kracht door de muur had gestuurd.
Ik had Ianthe uitgenodigd in het landhuis, had subtiel verzocht om haar troostende aanwezigheid. Toen ze aankwam bleek ze alle details van wat er in de studeerkamer was voorgevallen al te weten, en ze liet slinks vallen dat Tamlin het aan haar had toegegeven, en dat hij had gesmeekt om vergeving van de Moeder en de Ketel en wie al niet meer. Ik wauwelde over mijn eigen vergiffenis aan haar en deed alsof ik haar goede raad ter harte nam, vertelde de hovelingen en de anderen aan de volle tafel die avond wat een geluk we hadden dat Tamlin en Ianthe ons land zo goed bewaakten.
Echt, ik weet niet hoe het kwam dat niemand het verband legde.
Dat niemand van hen mijn woorden zag als een provocatie, een dreigement, in plaats van een vreemd toeval.
Het laatste duwtje.
Helemaal toen er net na middernacht zeven naga het terrein binnenvielen.
Ze werden weggejaagd voordat ze het huis konden bereiken – een aanval die werd afgeslagen door een waarschuwend visioen van de Ketel, ontvangen door niemand minder dan Ianthe zelf.
Het hele landgoed werd wakker van het tumult en het geschreeuw. Ik bleef in mijn kamer. Er stonden wachters onder mijn raam en bij mijn deur. Tamlin zelf kwam, hijgend en onder het bloed, vertellen dat het terrein weer veilig was. Dat er sleutels van het hek bij de naga waren gevonden en dat de schildwacht die ze had verloren de volgende ochtend aangepakt zou worden. Het was een bizarre gebeurtenis, een laatste machtsvertoon van een stam die niet geruisloos was verdwenen na Amarantha’s heerschappij.
Ianthe had ons allemaal voor erger behoed.
De volgende ochtend verzamelde iedereen zich bij de kazerne. Luciens gezicht was bleek en afgetobd, met paarse wallen onder zijn ogen. Hij was vannacht niet meer teruggekeerd naar zijn kamer.
De prins en de prinses uit Hybern en Jurian stonden grimmig zwijgend naast me terwijl Tamlin heen en weer liep voor de schildwacht die tussen twee palen was vastgebonden.
‘De bewaking van het landgoed en zijn bewoners was aan jou toevertrouwd,’ zei Tamlin tegen de trillende man, wiens bovenlijf al ontbloot was. ‘Niet alleen ben je vannacht slapend bij het hek aangetroffen, maar het waren jóúw sleutels die kwijt waren.’ Tamlin gromde zachtjes. ‘Ontken je dat?’
‘Ik… ik val nooit in slaap. Het is tot nu toe nog nooit gebeurd. Ik moet een paar minuten zijn ingedommeld…’ stamelde de schildwacht. De touwen waarmee hij was vastgebonden kraakten toen hij zich ertegen verzette.
‘Je hebt het leven van iedereen in dit huis in gevaar gebracht.’
Hij kon dit niet ongestraft laten. Niet nu de prins en de prinses uit Hybern hier waren, op zoek naar tekenen van zwakte.
Tamlin stak een hand uit. Bron stapte met een strak gezicht naar voren om hem een zweep te overhandigen.
Alle schildwachten, de krijgers die hij het meest vertrouwde, stonden heen en weer te schuifelen. Sommigen keken Tamlin kwaad aan, anderen probeerden niet te kijken naar wat zich op het punt stond te voltrekken.
Ik pakte Luciens hand vast. Dat was niet helemaal voor de show.
Ianthe stapte naar voren met haar handen gevouwen op haar buik. ‘Twintig zweepslagen. Plus één, voor de vergeving van de Ketel.’
De wachters wierpen dreigende blikken naar haar.
Tamlin liet de zweep in het zand uitrollen.
Toen kwam ik in actie. Ik liet mijn kracht in de geest van de vastgebonden schildwacht glippen en bevrijdde de herinnering die ik stevig had vastgezet in zijn hoofd. Ik bevrijdde ook zijn tong.
‘Zij was het,’ zei hij hijgend terwijl hij naar Ianthe knikte. ‘Zíj heeft de sleutels gepakt.’
Tamlin keek verbaasd, en iedereen op het binnenplein keek naar Ianthe.
Ze vertrok geen spier bij die beschuldiging, bij de waarheid die hij haar had toegeworpen.
Omdat ik benieuwd was geweest hoe zij zou reageren op mijn machtsvertoon bij de zonnewende, had ik haar die hele dag en nacht gevolgd. Kort nadat ik het feest had verlaten was ze naar de kazerne gegaan, had een sprankje macht gebruikt om hem in slaap te krijgen en had zijn sleutels gepakt. Toen was ze met haar waarschuwingen gekomen over de ophanden zijnde aanvallen van de naga… nadat ze die schepsels zelf de sleutels van het hek had gegeven. Zodat ze gisteravond alarm kon slaan. Zodat zíj ons kon redden van een echt gevaar.
Een slim idee, ware het niet dat het al mijn eigen plannetjes ondersteunde.
Ianthe zei zacht: ‘Waarom zou ik die sleutels pakken? Ik heb jullie gewaarschuwd voor de aanval.’
‘Jij was in de kazerne. Ik heb je gezíén die nacht,’ hield de schildwacht vol. Toen richtte hij zijn ogen smekend op Tamlin. Hij werd niet gedreven door angst voor de pijn, besefte ik. Nee, de zweepslagen waren verdiend en hij zou ze verdragen. Het was de angst voor het verlies van zijn eer.
‘Ik had gedacht, Tamlin, dat jouw schildwachten meer waardigheid bezaten, niet dat ze leugens zouden verspreiden om onder een beetje voorbijgaande pijn uit te komen.’ Ianthes gezicht bleef sereen als altijd.
Het sierde Tamlin dat hij de schildwacht een lang moment aankeek.
Ik stapte naar voren. ‘Ik wil zijn verhaal horen.’
Sommige wachters liet een zucht ontsnappen. Andere keken medelijdend, zelfs met genegenheid naar me.
Ianthe stak haar kin in de lucht. ‘Met alle respect, Vrouwe, het is niet aan jou om hier een oordeel te vellen.’
En daar had je het. Haar poging om mij een toontje lager te laten zingen.
Alleen maar omdat het haar woedend zou maken, negeerde ik haar volledig en zei tegen de schildwacht: ‘Ik wil je verhaal horen.’
Ik concentreerde me op hem, ook al telde ik mijn ademhalingen, ook al bad ik dat Ianthe zou toehappen.
‘Is het woord van een schildwacht meer waard dan dat van een hogepriesteres?’
Mijn afschuw over de woorden die ze er uitflapte was niet helemaal geveinsd, ook al moest ik moeite doen om een glimlach te verbergen. De wachters schuifelden heen en weer bij het horen van haar belediging, haar toon. Ook al hadden ze hun collega misschien niet meteen geloofd, toen ze haar woorden hoorden, beseften ze dat ze schuldig was.
Toen keek ik naar Tamlin. Ik zag hoe zijn ogen zich vernauwden. Hij begreep het. Ianthe protesteerde te hevig.
O, hij was zich er maar al te bewust van dat Ianthe misschien zelf de naga-aanval had opgezet om een flard van haar macht en invloed – als redder van dit volk – terug te krijgen.
Tamlins mond verstrakte van afkeuring.
Ik had ze allebei een stuk touw gegeven. Dit was het moment om te zien of ze zich ermee zouden opknopen.
Ik waagde het om nog een stap naar voren zetten en stak mijn handen met de palmen naar boven naar Tamlin uit. ‘Misschien was het een vergissing. Straf hem niet, en beroof hem niet van zijn eer. Laten we horen wat hij te zeggen heeft.’
Tamlins blik werd iets zachter. Hij zei niets en dacht na.
Maar achter me hoorde ik Brannagh snuiven.
‘Treurig,’ mompelde ze, maar iedereen kon het horen.
Zwak. Kwetsbaar. Klaar om veroverd te worden. Ik zag de woorden in Tamlins gezicht beuken, alsof ze in hun kielzog deuren dichtsloegen.
Er was geen andere interpretatie, niet voor Tamlin.
Maar Ianthe nam me taxerend op, zoals ik daar voor de menigte stond. Ik had maar al te duidelijk gemaakt dat ik in staat was haar invloed af te pakken. Als ze schuld bekende… dan zou het kleine beetje dat ze nog overhad verschrompelen.
Tamlin deed zijn mond open, maar Ianthe kapte hem af. ‘Er zijn wetten die gehoorzaamd moeten worden,’ zei ze tegen me, zo vriendelijk dat ik mijn nagels over haar gezicht wilde halen. ‘Tradities. Hij heeft ons vertrouwen beschaamd, er is bloed gevloeid door zijn onvoorzichtigheid. Nu wil hij een hogepriesteres de schuld geven van zíjn falen. Dat kan niet ongestraft blijven.’ Ze knikte naar Tamlin. ‘Eenentwintig zweepslagen, Edelheer.’
Ik keek van haar naar Tamlin en mijn mond werd droog. ‘Alsjeblieft. Luister gewoon naar hem.’
De wachter die tussen de palen in hing keek naar me met zo veel hoop en dankbaarheid in zijn ogen. Hoop dat ik wraak zou nemen op iets glibberigs, iets vreemds en walgelijks. Van de pijn zou hij genezen, maar de aanslag op zijn eer… Het zou ook iets van mijn eer beschadigen.
Tamlin keek naar mij en toen naar Ianthe. Daarna wierp hij een blik op de grijnzende tweeling uit Hybern, op Jurian, die zijn armen over elkaar sloeg, zijn gezicht ondoorgrondelijk.
En zoals ik gegokt had won Tamlins behoefte aan controle het, zijn behoefte aan macht.
Ianthe was een te belangrijke bondgenoot om het risico te nemen haar te isoleren. Het woord van een lage schildwacht… nee, dat deed er niet zoveel toe als het hare.
Tamlin draaide zich om naar de vastgebonden schildwacht. ‘Doe hem het bitje in,’ beval hij Bron zacht.
Er was een moment van aarzeling bij Bron, alsof de schok van Tamlins bevel door hem heen golfde. Alle wachters voelden die schokgolf. Tamlin koos Ianthes kant in plaats van die van hen. Zijn schildwachten, die keer op keer over de muur waren gegaan om te proberen die vloek voor hem te verbreken. Ze hadden het met plezier gedaan, hadden met plezier hun léven voor hem gegeven, opgejaagd als die wolven. En de wolf die ik had gedood, Andras… Hij was ook vrijwillig gegaan. Tamlin had ze allemaal de muur over gestuurd en ze waren niet allemaal teruggekomen. Ze waren vrijwillig gegaan, en dit was zijn dank. Zijn dankbaarheid. Zijn vertrouwen.
Maar Bron deed wat hem was opgedragen en stopte het kleine stukje hout in de trillende mond van de schildwacht.
Te oordelen naar de amper verholen minachting op de gezichten van de wachters waren zij zich er in elk geval wel van bewust wat er voorgevallen was, of wat zij geloofden dat er voorgevallen was: de hogepriesteres had deze hele aanval op poten gezet om zichzelf als redster op te werpen, waarbij ze de reputatie van een lid van haar eigen volk opofferde als prijs ervoor. Ze hadden echt geen idee dat ik haar ertoe had aangezet, dat ik haar had aangespoord om te laten zien wat voor slang ze was. Hoe weinig iedereen zonder titel voor haar betekende.
Hoezeer Tamlin naar haar luisterde zonder kritisch te zijn.
Het was niet echt gespeeld toen ik een hand naar mijn keel bracht, een stap achteruit deed, en nog een, totdat ik Luciens warmte tegen me aan voelde en ik met al mijn gewicht tegen hem aan leunde.
De schildwachten keken taxerend naar Ianthe, naar de prins en de prinses. Tamlin was altijd een van hen geweest, had voor hen gevochten. Tot op dit moment. Tot Hybern in het spel kwam. Totdat hij deze buitenlandse monsters boven hen stelde. Totdat hij een sluwe hogepriesteres boven hen stelde.
Tamlins ogen bleven op ons rusten, op de hand die Lucien op mijn arm had gelegd om me te ondersteunen, terwijl zijn hand met de zweep naar achteren ging.
De donderende klap toen hij de lucht doorkliefde galmde door de kazerne, het landgoed.
Door de fundamenten van het hof.