69
De ochtend brak aan en de opkomende zon wierp een gloed op de laaghangende mist die over de velden in het land van de stervelingen kroop.
Hybern had alles wat tussen het Lentehof en de kuststrook lag met de grond gelijkgemaakt.
Ook mijn dorpje.
Toen we er langstrokken, zagen we dat er niets meer van over was, alleen smeulende asresten en verbrokkelde steen.
En het landgoed van mijn vader… Een derde van het huis stond nog overeind, maar de rest was verwoest. De ramen waren gebroken en de muren tot op de fundering gesloopt.
Elains tuin was vertrapt en in een modderige brij veranderd. De trotse eik aan de rand van het terrein waar Nesta zo graag vanuit de schaduw over het land had uitgekeken, was tot een knokige stronk afgebrand.
Het was een persoonlijke aanval. Dat wist ik. Dat wisten we allemaal. De koning had opdracht gegeven om al ons vee te doden. Ik had de honden en paarden de vorige avond weggehaald, evenals de bedienden en hun gezinnen. Maar de waardevolle en persoonlijke bezittingen waren allemaal geplunderd of vernield.
Dat Hybern niet lang genoeg was gebleven om de rest van het huis ook te verwoesten gaf volgens Cassian aan dat hij niet wilde dat we hem dichter naderden. Hij wilde zijn voordeel uitbuiten en het juiste slagveld uitkiezen. We twijfelden er geen moment aan dat de verlaten dorpjes langs de route de woede van de koning alleen maar hadden aangewakkerd. En er waren nog genoeg dorpjes en stadjes over die we ondanks ons razendsnelle tempo niet hadden kunnen bereiken.
Je snel voortbewegen was gemakkelijker gezegd dan gedaan met een leger van een omvang als het onze, dat bestond uit talloze op verschillende manieren getrainde soldaten en talloze legeraanvoerders die bevelen schreeuwden.
De Illyrianen waren opvliegend en ongedurig, ondanks het strenge leiderschap van Lord Devlon. Ze ergerden zich omdat we op de anderen moesten wachten en niet gewoon konden doorvliegen om Hybern te onderscheppen en hem tegen te houden voordat hij de plek voor de volgende veldslag kon uitkiezen.
Ik zag Cassian binnen drie uur tijd uithalen naar twee verschillende legeraanvoerders; ook zag ik hem mopperende soldaten opdragen om de karren en wagens met wapens en voorraden te trekken, waardoor hun plek in de frontlinie een beetje van zijn glans verloor. Zodra de anderen in de gaten kregen dat hij elk woord en elk dreigement echt meende, hield het geklaag echter snel op.
Keir en zijn Duisternislegioen sloegen Cassian eveneens gade en waren zo verstandig om hun onvrede niet te uiten of te tonen. Ze marcheerden gestaag kilometer na kilometer verder en hun donkere gevechtskleding kwam steeds meer onder de modder te zitten.
Tijdens de korte middagpauze klommen Nesta en ik in een van de overdekte voorraadkarren in de karavaan om Illyrische gevechtskleding aan te trekken. Toen we weer tevoorschijn kwamen, had Nesta zelfs een dolk om haar middel gegespt. Daar had Cassian op gestaan, ook al moest hij toegeven dat de kans groot was dat ze eerder zichzelf iets zou aandoen dan iemand anders, aangezien ze niet getraind was.
Elain had een blik op ons geworpen in het wuivende gras naast de kar en was knalrood geworden bij het zien van onze duidelijk zichtbare benen en rondingen. Viviane had ingegrepen en haar Winterhof-kleding aangeboden die minder aanstootgevend was: een leren broek met daaroverheen een tot op de knieën vallende blauwe jas met een witte bontkraag. Het kon in deze warmte nooit prettig zitten, maar Elain was zo dankbaar dat ze niet klaagde toen we voor de tweede keer uit de kar tevoorschijn kwamen en de anderen zagen wachten. Wel sloeg ze met een lijkbleek gezicht het mes af dat Cassian haar wilde geven.
Azriel, die nog steeds mank liep, schoof Cassian zonder iets te zeggen opzij en bood haar een alternatief aan.
‘Dit is de Waarheidzegger,’ zei hij zacht tegen haar. ‘Ik heb hem vandaag niet nodig, dus ik wil graag dat jij hem gebruikt.’
Zijn vleugels waren genezen, ook al zaten er wel lange, dunne littekens op. Maar Madja had hem gewaarschuwd dat hij nog niet sterk genoeg was om die dag al te kunnen vliegen.
De discussie met Rhys die ochtend was kort en fel geweest: Azriel had beweerd dat hij best kon vliegen en wilde meevechten met de legioenen, zoals ze dat hadden gepland. Rhys verbood het hem. Cassian verbood het hem. Azriel dreigde in schaduw te veranderen en tóch mee te doen. Rhys had geantwoord dat hij Azriel aan een boom zou vastbinden als hij het zelfs maar probeerde.
En Azriel… Azriel had pas ingebonden toen Mor de tent in kwam en hem met tranen in haar ogen smeekte om het niet te doen. Hij had erin toegestemd om als ogen en oren voor hen te fungeren en verder niets te doen.
Nu stond hij in zijn Illyrische wapenuitrusting met zeven glanzende Sifons in het zacht ruisende gras.
Elain staarde met wijd opengesperde ogen naar het mes met het obsidiaanzwarte handvat in Azriels verminkte hand.
‘Hij heeft me nog nooit in de steek gelaten,’ zei de schaduwzanger over het donkere lemmet dat het licht van de middagzon opslokte. ‘Er zijn mensen die beweren dat hij magisch is en altijd doel treft.’ Hij pakte voorzichtig haar hand en drukte het handvat van het legendarische mes erin. ‘Hij zal je goed dienen.’
‘Ik… ik weet niet hoe ik hem moet gebruiken…’
‘Ik zal er wel voor zorgen dat je dat ook niet hoeft,’ zei ik, en ik liep over het gras naar haar toe.
Elain liet mijn woorden even bezinken… en sloot toen langzaam haar vingers om het handvat.
Cassian staarde met open mond naar Azriel en ik vroeg me af hoe vaak Azriel dat mes aan iemand anders had uitgeleend.
Nooit, zei Rhys, die naast de kar stond en zijn eigen wapens omhing. Ik heb nog nooit gezien dat Azriel iemand anders dat mes liet aanraken.
Elain keek op naar Azriel, die zijn hand op het handvat van het mes liet rusten.
In gedachten zag ik het schilderij al voor me: de beeldschone hinde tegen een achtergrond vol levendige lentekleuren die de Dood in de ogen keek met schaduwen en verschrikkingen achter zijn schouders. Licht en donker, vermengd in de ruimte tussen hun lichamen. Met als enige wat hen verbond… dat mes.
Schilder dat maar zodra we weer thuis zijn.
Bemoeial.
Ik gluurde over mijn schouder naar Rhys, die zich nu bij ons groepje in het gras voegde. Zijn gezicht was hologiger dan anders en langs zijn mond liepen stressrimpels. Opeens besefte ik dat ik geen laatste nacht meer met hem zou krijgen. De vorige nacht was onze laatste nacht samen geweest. En die hadden we wiekend doorgebracht…
Zo moet je niet denken. Je moet het slagveld niet betreden met de gedachte dat je het niet levend zult verlaten. Zijn blik was indringend. Onverzettelijk.
Het kostte me moeite om adem te blijven halen. Deze pauze is de laatste keer dat we allemaal bij elkaar zijn en zo met elkaar praten.
Want het laatste deel van de mars waaraan we elk moment konden beginnen, zou ons regelrecht naar het slagveld voeren.
Rhys trok een wenkbrauw op. Wil je dan misschien dat we ons even terugtrekken in de kar? Het is een beetje krap tussen al die wapens en voorraden, maar het lukt me vast wel.
Zijn grap was zowel voor mij als voor hemzelf bedoeld. Ik pakte zijn hand, want het drong opeens tot me door dat de anderen zacht met elkaar stonden te praten; Mor in haar volledige, donkere gevechtstenue en Amren… Amren droeg ook een Illyrische wapenuitrusting. Een die zo klein was dat ze haast wel voor een kind moest zijn ontworpen.
Niet tegen haar zeggen, maar dat is inderdaad zo.
Mijn lippen vertrokken zich in een glimlachje, maar Rhys staarde nu naar het groepje dat zich hier in het zonovergoten gras had verzameld zonder dat ze bij elkaar waren geroepen. Mijn familie, ons Hof der Dromen.
Iedereen zweeg.
Rhys keek hen een voor een recht aan, ook mijn zussen, en streelde met zijn hand over de rug van de mijne.
‘Willen jullie een opzwepende speech horen of een sombere?’ vroeg hij.
‘We willen een eerlijke,’ zei Amren.
Rhys rechtte zijn schouders en vouwde zijn vleugels sierlijk op achter zijn rug. ‘Ik geloof dat alles gebeurt om een reden. Ik weet niet of het wordt beslist door de Moeder, de Ketel of een speling van het lot en dat doet er ook niet toe. Wat het ook is, ik ben er dankbaar voor. Dankbaar omdat het jullie in mijn leven heeft gebracht. Als dat niet zo was geweest, was ik misschien wel net zo vreselijk geworden als de hufter die we vandaag tegenover ons zullen aantreffen. Als ik niet een zekere Illyrische krijger in opleiding had ontmoet,’ zei hij tegen Cassian, ‘zou ik nooit de ware betekenis hebben geweten van moed, veerkracht, eer en trouw.’ Cassians ogen glansden. Rhys ging verder tegen Azriel: ‘Als ik niet een zekere schaduwzanger had leren kennen, zou ik niet hebben geweten dat de familie die je zelf om je heen verzamelt belangrijker is dan de familie waarin je wordt geboren. Dan zou ik niet hebben geweten wat het is om hoop te houden, ook al vertelt de hele wereld je dat je moet wanhopen.’ Azriel boog zijn hoofd bij wijze van dank.
Toen Rhys het woord tot Mor richtte, huilde ze al zacht. ‘Als ik mijn nicht niet had ontmoet, zou ik nooit hebben geweten dat er zelfs in de duisterste hoeken van de hel licht kan worden gevonden. Dat zelfs te midden van wreedheid vriendelijkheid kan bloeien.’ Ze veegde haar tranen weg en knikte.
Ik verwachtte dat Amren nu iets zou zeggen, maar ze bleef zwijgend wachten.
Rhys boog zijn hoofd voor haar. ‘Als ik geen kennis had gemaakt met een minimonster dat haar juwelen en edelstenen feller bewaakt dan een vuurdraak…’ Daar moest ieder van ons om lachen. ‘…dan zou mijn eigen kracht me lang geleden al hebben verteerd.’
Ten slotte keek Rhys naar mij, en hij kneep even in mijn hand. ‘En als ik mijn metgezel niet had gevonden…’ Er verscheen een zilveren gloed in zijn ogen en hij kon de juiste woorden niet vinden.
Via onze band zei hij tegen me: Als het moest, had ik nog eens vijfhonderd jaar op jou gewacht. Duizend jaar. En als dit alle tijd was die ons was gegund… dan was dit het wachten meer dan waard.
Hij veegde de tranen weg die over mijn gezicht rolden. ‘Ik geloof dat alles precies zo is gegaan als het moest gaan, zodat ik jou zou vinden.’ Hij kuste een nieuwe traan weg.
Toen zei hij tegen mijn zussen: ‘Wij kennen elkaar nog niet zo lang. Toch geloof ik dat er ook een reden is dat jullie hiernaartoe zijn gebracht, als onze familie. Misschien komen we er vandaag wel achter wat die reden is.’
Hij liet zijn blik nogmaals over ons groepje glijden en stak zijn hand uit naar Cassian. Cassian pakte hem vast en stak zijn andere hand uit naar Mor. Mor stak haar vrije hand uit naar Azriel. Azriel naar Amren. Amren naar Nesta. Nesta naar Elain. En Elain naar mij. Totdat we allemaal met elkaar verbonden waren, een eenheid.
Rhys zei: ‘We gaan vandaag dat veld op en aanvaarden de Dood pas wanneer hij ons komt halen om ons mee te nemen naar de Andere Wereld. We vechten voor het leven, om te overleven, voor onze toekomst. Maar als het lot, de Ketel of de Moeder heeft beslist dat we het slagveld vandaag niet levend verlaten…’ Hij hief zijn kin. ‘…dan was het de grootste vreugde en eer van mijn leven om jullie te hebben gekend. Om jullie mijn familie te mogen noemen. En ik ben dankbaar – dankbaarder dan ik in woorden kan uitdrukken – dat ik deze tijd met jullie allemaal heb gehad.’
‘Wij zijn ook dankbaar, Rhysand,’ zei Amren zacht. ‘Meer dan jij ooit zult weten.’
De anderen mompelden instemmend en Rhys schonk haar een korte glimlach.
Hij kneep weer in mijn hand en zei: ‘Kom, laten we dan nu Hybern maar heel óndankbaar maken dat hij ons ook heeft gekend.’
Voordat we het slagveld in het oog kregen, kon ik de zee al ruiken. Hybern had een goede keus gemaakt.
Een grote grasvlakte die zich tot aan de kust uitstrekte. Hij had zijn leger op anderhalve kilometer van de waterkant opgesteld.
Zijn troepen golfden als een donkere massa helemaal tot aan de horizon in het oosten. Achter hem rezen rotsachtige heuvels op en een deel van zijn leger stond op de toppen daarvan opgesteld. De vlakte zelf leek in oostelijke richting omhoog te lopen.
Ik bleef met Rhysand op een breed plateau staan dat uitkeek op de vlakte. Mijn zussen, Azriel en Amren stonden vlak achter ons. In de frontlinie in de verte gaf Helion, schitterend uitgedost in een goudkleurige wapenuitrusting en een wapperende rode cape, het bevel om halt te houden. De legertroepen volgden zijn bevel op en namen de posities in die ze van tevoren hadden afgesproken.
De legermacht waartegen we het moesten opnemen stond al te wachten. Klaar om aan te vallen.
Het waren heel veel soldaten. Ik wist ook zonder ze te tellen dat we veruit in de minderheid waren.
Cassian daalde met een onbewogen gezicht neer vanuit de lucht en overbrugde met een paar stappen het plateau. Zijn Sifons gloeiden allemaal. ‘Die hufter heeft het hele hogergelegen terrein en alle voordeligste posities ingenomen. Als we hen daar weg willen hebben, zullen we hen de heuvels in moeten jagen. Iets waarmee hij ongetwijfeld allang rekening heeft gehouden. Grote kans dat daar allerlei hinderlagen zijn aangebracht.’ In de verte begonnen de nagahonden jankend te grommen. Hongerig.
Rhys vroeg: ‘Hoe lang denk je dat we hebben?’
Cassian klemde zijn kaken op elkaar en wierp een blik op mijn zussen. Nesta sloeg hem aandachtig gade, maar Elain bekeek wit van angst het leger. ‘We hebben vijf Edelheren en hij is alleen. Jullie zouden ons met jullie allen een tijdje kunnen beschermen met schilden. Maar het is misschien niet in ons belang om jullie op die manier uit te putten. Hij beschikt ook over schilden en natuurlijk de Ketel. Hij heeft er tot nu toe voor gewaakt om ons de volle omvang van zijn kracht te tonen. Maar ik weet zeker dat dit niet lang meer zal duren.’
‘Waarschijnlijk gebruikt hij ook spreuken,’ zei ik, want ik herinnerde me dat hij Amarantha had opgeleid.
‘Waarschuw Helion,’ raadde Azriel aan, die nu hinkend naast Rhys kwam staan. ‘En Thesan ook.’
‘Je hebt mijn vraag niet beantwoord,’ zei Rhys tegen Cassian.
Cassian nam eerst Hyberns machtige leger in zich op en toen dat van ons. ‘Stel dat het slecht gaat. Verbrijzelde schilden, chaos, hij zet de Ketel in… Hooguit een paar uur.’
Ik deed mijn ogen dicht. In die tijd moest ik dus het slagveld zien over te steken, uitzoeken waar hij de Ketel bewaarde en hem uitschakelen.
‘Mijn schaduwen zijn er al naar op zoek,’ zei Azriel tegen me toen ik mijn ogen weer opendeed, alsof hij mijn gedachten had gelezen. Hij zei het knarsetandend, want hij had hem eigenlijk zelf willen zoeken. Hij spreidde zijn vleugels een stukje en vouwde ze weer op, alsof hij ze wilden testen. ‘Maar de afwerende spreuken zijn heel krachtig, ongetwijfeld versterkt door de koning nadat jij er bij zijn kamp doorheen bent gebroken. Het kan zijn dat jullie er te voet naartoe moeten. Wacht dan tot de strijd onoverzichtelijk begint te worden.’
Cassian boog zijn hoofd en zei tegen Amren: ‘Jij weet wel wanneer dat is.’
Ze knikte nadrukkelijk en sloeg haar armen over elkaar. Ik vroeg me af of ze afscheid had genomen van Varian.
Cassian gaf Rhys een klap op zijn schouder. ‘Zodra jij het bevel geeft, stuur ik de Illyrianen de lucht in en na een teken van jou vallen we aan.’
Rhys knikte afwezig en tuurde nog steeds geconcentreerd naar het enorme leger voor ons.
Cassian maakte aanstalten om weg te lopen, maar keek nog even om naar Nesta. De uitdrukking op haar gezicht was hard als graniet. Hij deed zijn mond open om iets te zeggen, maar leek zich te bedenken en steeg met krachtig klapwiekende vleugels op. Mijn zus zei niets, maar volgde hem met haar ogen tot er slechts een donker stipje zichtbaar was.
‘Ik kan te voet vechten,’ zei Azriel tegen Rhys.
‘Nee.’ Zijn toon duldde geen tegenspraak.
Azriel leek het nog wel te overwegen, maar Amren schudde waarschuwend haar hoofd. Hij hield zich in, ook al kronkelden er schaduwen om zijn vingers.
We keken zwijgend toe hoe ons leger zich in rechte, strakke rijen opstelde. We zagen de Illyrianen na een kennelijk geluidloos bevel van Rhys aan Cassian het luchtruim kiezen en daar identieke rijen vormen. Hun Sifons fonkelden kleurig en hun schilden, zowel de magische als de mentale, zakten op hun plek. De aarde trilde en schudde bij elke stap in de richting van de vijand.
Rhys zei in mijn hoofd: Als Hybern mijn kracht in zijn greep heeft, kan hij me over het slagveld voelen sluipen.
Ik wist wat hij daarmee wilde zeggen. Jij bent hier nodig. Als we allebei verdwijnen, krijgt hij het vast door.
Een korte stilte. Ben je bang?
Ben jij bang?
Zijn violetblauwe ogen keken recht in die van mij. Er schitterden nu bijna geen sterren meer in. ‘Ja,’ zei hij zacht. Niet voor mezelf. Voor jullie allemaal.
Ergens ver voor ons schreeuwde Tarquin een bevel en onze verenigde legers kwamen als een log beest langzaam tot stilstand. De troepen van Zomer, Winter, Dag, Ochtend en Nacht, duidelijk van elkaar te onderscheiden door de verschillend gekleurde vaandels en gevechtstenues. En door de elfidensoorten die zij aan zij vochten met de dodelijke Hoge Fae. Een legioen van Thesans Peregryns klapwiekte in rijen mee met de Illyrianen en hun goudkleurige wapenuitrusting stak glanzend af tegen de diepzwarte van ons.
Van Beron of Eris was taal noch teken te bekennen; er was niets wat erop wees dat Herfst ons kwam helpen. Of Tamlin.
Toch viel Hyberns leger ons niet aan. Het leken wel standbeelden. Ik wist dat hun roerloze houding was bedoeld om ons zenuwachtig te maken.
‘Eerst magie,’ legde Amren uit aan Nesta. ‘Beide legers proberen de schilden rondom hun vijand te verbrijzelen.’
Het was alsof ze haar hadden gehoord, want dat gebeurde nu. Mijn magie begon te kronkelen in reactie op de Edelheren die hun kracht nu loslieten. Allemaal, behalve Rhys.
Hij spaarde zijn kracht voor het moment dat de schilden braken. Ik twijfelde er geen seconde aan dat Hybern aan de overkant van de vlakte precies hetzelfde deed.
De schilden haperden aan beide zijden. Een paar soldaten sneuvelden. Het waren er niet veel, maar toch. Magie tegen magie; de aarde beefde, en het gras tussen de legers verdorde en veranderde in as.
‘Ik was vergeten hoe saai dit gedeelte altijd is,’ mompelde Amren.
Rhys wierp haar een wrange blik toe. Toen sloop hij naar de rand van onze uitkijkplek alsof hij voelde dat de impasse elk moment kon zijn afgelopen. Zodra het schild van de vijand werd verwoest, zou hij een keiharde, vernietigende klap op het leger laten neerdalen. Een ware vloedgolf van nachtelijke kracht. Zijn handen balden zich naast zijn lichaam tot vuisten.
Links van me gloeiden Azriels Sifons, klaar om zijn eigen kracht tegelijk met die van Rhys op het leger los te laten. Hij kon dan misschien niet vechten, maar hij kon hiervandaan wel zijn kracht inzetten.
Ik ging naast Rhys staan. De schilden leken het aan beide kanten te begeven.
‘Ik heb je nooit een geschenk gegeven voor onze verbintenis,’ zei ik tegen hem.
Rhys sloeg de strijd voor ons gade. Zijn kracht borrelde dreunend onder ons op uit de duistere diepte van de wereld.
Zo meteen. Een kwestie van seconden. Mijn hart bonsde en mijn voorhoofd was klam van het zweet – en niet alleen vanwege de zomerse warmte die nu over de vlakte hing.
‘Ik heb heel lang nagedacht over wat ik jou kon geven,’ ging ik verder.
Rhys’ ogen gleden heel langzaam naar die van mij, maar ze bevatten slechts een afgrond vol kracht die de sterren verdreef.
Ik koesterde me glimlachend in zijn kracht en stuurde een afbeelding naar zijn geest.
Een afbeelding van mijn ruggengraat met een tatoeage die van mijn nek tot aan mijn onderrug reikte en de vier standen van de maan voorstelde, met een kleine ster tussen de verschillende standen.
‘Maar ik moet eerlijk toegeven dat dit verbintenisgeschenk eigenlijk voor ons allebei is,’ zei ik toen hij zijn ogen opensperde.
Hyberns schild viel met donderend geraas uiteen. Mijn magie vloog uit me weg en doorkliefde de wereld, zodat de betovering zichtbaar werd die ik uren daarvoor had aangebracht.
Voor onze frontlinie verscheen kronkelend en tollend een wolk van duisternis.
‘Heilige Moeder boven ons,’ zei Azriel ademloos. Precies op dat moment verscheen er een mannengedaante boven de kolkende, ebbenhoutzwarte rook.
Beide legers bleven verrast stilstaan.
‘Je hebt de Ouroboros opgehaald,’ fluisterde Rhys.
Pal voor Hybern stonden nu de Bothouwer, de vorige avond door mij bevrijd en in een Fae-lichaam gestopt, en het nest van levende schaduwen dat Bryaxis was. Beiden verplicht om zich te houden aan de eenvoudige afspraak die nu op mijn ruggengraat stond getekend. ‘Dat klopt.’
Hij nam me van top tot teen op en vroeg zacht in de wind die door zijn blauwzwarte haar waaide: ‘Wat heb je gezien?’
Hybern kwam nu in beweging en probeerde gejaagd vast te stellen wat en wie er precies voor hen stonden. De Bothouwer had gekozen voor de gedaante van een Illyrische krijger in de kracht van zijn leven. Bryaxis bleef verborgen in de duisternis die om hem heen wervelde, een levend wandkleed dat hij zou gebruiken om de nachtmerries van zijn slachtoffers te onthullen.
‘Mezelf,’ zei ik. ‘Ik zag mezelf.’
Het was misschien wel het enige wat ik nooit aan hem zou laten zien. Aan niemand. Ik was angstig in elkaar gekrompen, ik had geraasd en gehuild. Ik had overgegeven, gekrijst en naar de spiegel geklauwd. Er met mijn vuisten tegenaan gebeukt. En vervolgens had ik me bevend zo klein mogelijk gemaakt vanwege het afgrijselijke, wrede, zelfzuchtige monster dat ik zag, dat ik vanbinnen was. Maar ik was wel al die tijd blijven kijken. Ik had mijn gezicht er niet van afgekeerd.
En nadat het beven was opgehouden, had ik het aandachtig bestudeerd. Al die verschrikkelijke dingen. De trots, de hypocrisie en de schaamte. De razernij, de lafheid en de pijn.
En toen begon ik ook andere dingen te zien. Belangrijkere dingen.
‘En ik denk,’ ging ik zachtjes verder, terwijl de Bothouwer een hand ophief. ‘Ik denk dat ik blij was met wat ik zag. Dat ik het vergaf, dat ik mezelf vergaf. Alles.’ Op dat moment had ik geweten, had ik begrepen wat de Suriel bedoelde. Alleen ík kon toelaten dat de slechtheid me brak. Alleen ík kon het beheersen, omarmen. En zodra ik dat besefte… had de Ouroboros zich aan me overgegeven.
Rhys keek me vol ontzag aan, maar trok toch een wenkbrauw op. ‘Dus je was blij met alles, zowel het goede als het slechte?’
Ik glimlachte even. ‘Vooral met het slechte.’ De twee gedaanten leken diep in te ademen, zo diep dat Bryaxis’ donkere wolk even samentrok. Klaar om toe te slaan. Ik boog mijn hoofd voor mijn metgezel. ‘Op een lang en gelukkig metgezelverbond, Rhys.’
‘Je bent me net iets te snel af.’
‘Hoezo?’
Rhys wees met een knipoog naar Bryaxis en de Bothouwer. Daar dook nog een gedaante op.
De Bothouwer deed wankelend een stap naar achteren. Ik herkende de slanke, vrouwelijke gedaante met het donkere, golvende haar en het gezicht dat weer mooi was geworden… Ik wist wie ze was.
Stryga, de Weefster.
Boven op het donkere haar van de Weefster fonkelde een lichtblauwe edelsteen.
Ianthes edelsteen. Een bloedtrofee. De Weefster glimlachte naar haar tweelingbroer, boog speels voor hem en keek toen naar het leger tegenover hen. De Bothouwer staakte zijn achterwaartse beweging, staarde even naar zijn zus en richtte zijn aandacht eveneens weer op het leger.
‘Zie je, jij bent niet de enige die dat soort deals kan sluiten,’ merkte Rhys lijzig met een plagerige glimlach op.
De Weefster. Rhys had de Weefster overgehaald om zich bij ons aan te sluiten. ‘Hoe heb je dat gedaan?’
Hij hield zijn hoofd een beetje scheef zodat ik de kleine, krullerige tatoeage achter zijn oor kon zien. ‘Ik heb Helion naar haar toe gestuurd om namens mij met haar te onderhandelen. Daarom was hij ook in het bos op de dag dat hij jou daar vond. Om aan te bieden om de spreuk die de Weefster daar vasthield ongedaan te maken in ruil voor haar hulp vandaag.’
Ik keek mijn metgezel knipperend aan. Toen grijnsde ik, en ik deed geen enkele moeite om de woestheid daaronder te verbergen. ‘Hybern heeft geen flauw idee wat voor hel hun vandaag te wachten staat, hè?’
‘Op familiereünies,’ zei Rhys alleen maar.
Toen stortten de Weefster, de Bothouwer en Bryaxis zich samen op Hybern.