9

 

 

 

 

 

 

Ianthe was nog niet klaar.

Ik wist het, ik bereidde me erop voor. Ze fladderde niet snel terug naar haar tempel een paar kilometer verderop.

In plaats daarvan bleef ze in het huis en greep haar kans om op een slinkse manier nog dichter bij Tamlin te komen. Ze was ervan overtuigd dat ze voet aan de grond had gekregen, dat haar rechtvaardigheidsverklaring vlak voor het bloederige einde gewoon een laatste klap in het gezicht van de toekijkende wachters was geweest.

Toen de schildwacht slap in de touwen hing en de anderen hem voorzichtig hadden losgemaakt, had Ianthe de mensen uit Hybern en Tamlin gewoon naar de eetzaal gedirigeerd voor de lunch. Maar ik was in de kazerne gebleven en had de kreunende schildwacht verzorgd en schalen met bloederig water geleegd terwijl de genezer hem voorzichtig oplapte.

Bron en Hart begeleidden me een paar uur later zelf terug naar het landhuis. Ik bedankte ze allebei persoonlijk. En ik bood mijn excuses aan dat ik het niet had kunnen voorkomen – Ianthes intriges en de onterechte afstraffing van hun vriend. Ik meende elk woord oprecht; het knallen van de zweep galmde nog steeds na in mijn oren.

Toen spraken ze de woorden uit waar ik op had gewacht. Het speet hun ook dat ze alle andere dingen niet hadden voorkomen. Niet alleen vandaag. Maar de blauwe plekken die eindelijk aan het wegtrekken waren. De andere incidenten.

Als ik het ze had gevraagd zouden ze me hun eigen messen hebben overhandigd om hun keel door te snijden.

De avond daarop deed Ianthe haar volgende zet.

Ze zou de volgende ochtend met ons meegaan naar de muur. Samen met Tamlin. Als we een gesloten front moesten vormen, verklaarde ze tijdens het avondeten, dan wilde ze de muur met eigen ogen zien.

De prins en de prinses werden er niet warm of koud van. Maar Jurian knipoogde naar me, alsof hij ook zag hoe het spel werd gespeeld.

Ik pakte zelf mijn tassen in die avond.

Vlak voordat ik naar bed ging, kwam Alis binnen met een derde rugzak in haar handen. ‘Omdat het een langere reis is, heb ik hier wat spullen voor je.’

Ook al ging Tamlin mee, we waren met zo veel mensen dat we er niet rechtstreeks heen konden wieken. We zouden dus, net als eerder, in etappes gaan. Een paar kilometer per keer.

Alis legde de tas die ze had ingepakt naast mijn bagage. Ze pakte de borstel van de kaptafel en gebaarde dat ik op het beklede bankje ervoor moest gaan zitten.

Ik gehoorzaamde haar. Een paar minuten lang borstelde ze zwijgend mijn haar. Toen zei ze: ‘Als jullie morgen vertrekken, ga ik ook weg.’

Ik keek haar aan in de spiegel.

‘Mijn neefjes hebben hun spullen gepakt, de pony’s staan klaar om ons eindelijk terug naar het Zomerhof te brengen. Het is te lang geleden dat ik thuis ben geweest,’ zei ze. Haar ogen glommen.

‘Ik weet hoe je je voelt,’ was het enige wat ik zei.

‘Ik wens je geluk,’ zei Alis terwijl ze de borstel neerlegde en mijn haar begon te vlechten. ‘Voor de rest van je leven, hoe lang het ook duurt, wens ik je geluk.’

Ik liet haar de vlecht afmaken, draaide me toen om op het bankje en pakte haar dunne vingers vast. ‘Vertel nooit aan Tarquin dat je me goed kent.’

Ze trok haar wenkbrauwen op.

‘Er is een bloedrobijn met mijn naam erop,’ verduidelijkte ik.

Haar boombasthuid leek te verbleken. Ze begreep het maar al te goed: ik was een vijand van het Zomerhof en er werd jacht op me gemaakt. Alleen mijn dood zou geaccepteerd worden als genoegdoening voor mijn misdaden.

Alis kneep in mijn hand. ‘Bloedrobijnen of niet, je zult altijd een vriendin in het Zomerhof hebben.’

Ik slikte. ‘En jij zult er altijd een in het mijne hebben,’ beloofde ik haar.

Ze wist welk hof ik bedoelde. En ze keek niet bang.

 

De schildwachten keken niet naar Tamlin en spraken alleen tegen hem als het absoluut noodzakelijk was. Bron, Hart en drie anderen zouden met ons meegaan. Ze hadden gezien dat ik voor zonsopgang poolshoogte ging nemen bij hun vriend, en ik wist dat geen van de anderen het fatsoen had gehad om dat te doen.

Wieken voelde aan alsof ik door modder waadde. Mijn krachten waren eerder een last geworden dan een steun. Tegen de middag had ik een bonzende hoofdpijn en het laatste stuk van de reis was ik duizelig en gedesoriënteerd terwijl we steeds weer moesten wieken.

Er werd bijna geen woord gesproken toen we aankwamen en ons kamp opzetten. Zachtjes en verlegen vroeg ik of ik een tent kon delen met Ianthe in plaats van met Tamlin. Ik deed alsof ik dolgraag de kloof die de geseling tussen ons had geslagen wilde overbruggen. Eigenlijk was het meer om Lucien te vrijwaren van haar attenties dan om Tamlin op een afstand te houden. Het avondeten werd bereid en opgegeten, de slaapmatten uitgerold, en Tamlin beval Bron en Hart de eerste wacht te houden.

Naast Ianthe liggen zonder haar de keel door te snijden was een oefening in geduld en zelfbeheersing. Maar steeds als het mes onder mijn kussen haar naam leek te fluisteren, dacht ik aan mijn vrienden. Aan mijn familie in het noorden die nog leefde, die aan het genezen was.

Ik herhaalde hun namen in stilte, steeds opnieuw in het donker. Rhysand. Mor. Cassian. Amren. Azriel. Elain. Nesta.

Ik dacht aan de laatste keer dat ik ze had gezien, onder het bloed en zwaargewond. Ik dacht aan Cassians kreten toen zijn vleugels verscheurd werden; aan Azriels dreigement tegen de koning toen die avances maakte bij Mor. Nesta die zich verzette bij elke stap in de richting van de Ketel.

Mijn doel was groter dan wraak alleen. Groter dan persoonlijke vergelding.

De ochtend brak aan en ik ontdekte dat ik mijn hand toch om het heft van mijn mes had geslagen. Ik trok het tevoorschijn terwijl ik overeind ging zitten en keek neer op de slapende priesteres.

De gladde zuil van haar nek leek te gloeien in de vroege ochtendzon die door de tentflappen naar binnen sijpelde.

Ik woog het mes in mijn hand.

Ik wist niet zeker of ik was geboren met het vermogen om te vergeven. Niet als het ging om verschrikkingen die degenen van wie ik hield waren aangedaan. Voor mezelf maakte het me niet uit – lang niet zoveel in elk geval. Maar ik had een soort fundamentele stalen pilaar binnen in me die wat dit betrof niet kon buigen of breken. Het idee dat deze mensen niet gestraft zouden worden voor hun daden kon ik niet verkroppen.

Ianthes ogen gingen open. Het groenblauw was even helder als de diadeem die ze had afgedaan. Ze schoten rechtstreeks naar het mes in mijn hand. Daarna naar mijn gezicht.

‘Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn als je een kamp met vijanden deelt,’ zei ik.

Ik had kunnen zweren dat er iets van angst in haar ogen glansde. ‘Hybern is onze vijand niet,’ zei ze gespannen.

Toen ik de tent uit ging, maakte ik uit haar bleke gezicht op dat mijn glimlach een afdoende antwoord was geweest.

 

Lucien en Tamlin lieten de tweeling zien waar de barst in de muur zich bevond. En net als met de eerste twee waren ze uren bezig met die te onderzoeken, inclusief het omliggende land.

Ik bleef dit keer bij hen in de buurt en hield hen in de gaten. Mijn aanwezigheid zagen ze nu als relatief ongevaarlijk, zij het irritant. We hadden onze machtsspelletjes gespeeld, hadden vastgesteld dat ik wel degelijk kon bijten, maar we tolereerden elkaar.

‘Hier,’ mompelde Brannagh tegen Dagdan en ze knikte naar de onzichtbare scheidslijn. Je zag het alleen aan de verschillende bomen: aan onze kant waren ze felgekleurd, fris lentegroen. Aan de andere kant waren ze donker, dik, de bladeren licht omgekruld door de hitte – hartje zomer.

‘De eerste was beter,’ wierp Dagdan tegen.

Ik ging op een lage kei zitten en schilde een appel met een schilmesje.

‘Dichter bij de westkust ook,’ voegde hij eraan toe.

‘Deze is dichter bij het continent – bij de zeestraat.’

Ik stak het mes dieper in de appel en sneed er een stuk wit vruchtvlees uit.

‘Ja, maar dan hebben we beter toegang tot de voorraden van de Edelheer.’

Voornoemde Edelheer was op dit moment op stap met Jurian, op jacht naar voedsel dat beter vulde dan de sandwiches die we hadden meegenomen. Ianthe was naar een nabijgelegen bron gegaan om te bidden, en ik had absoluut geen idee waar Lucien en de schildwachten waren.

Mooi. Des te makkelijker voor mij. Ik stak het stuk appel in mijn mond en zei al kauwend: ‘Volgens mij moet je deze nemen.’

Ze draaiden zich naar me om, Brannagh met een spottende lach en Dagdan met zijn wenkbrauwen hoog opgetrokken. ‘Wat weet jij ervan?’ vroeg Brannagh kortaf.

Ik haalde mijn schouders op en sneed nog een stuk appel af. ‘Jullie praten harder dan je je realiseert.’

Ze wisselden een beschuldigende blik. Trots, arrogant, wreed. Ik had me de afgelopen twee weken in hen verdiept. ‘Tenzij je wilt dat de andere hoven tijd hebben om zich te verzamelen en jullie af te snijden voordat jullie bij de zeestraat zijn, zou ik deze nemen.’

Brannagh wierp me een vernietigende blik toe.

Ik kletste verveeld verder: ‘Maar wat weet ik ervan? Jullie hebben vijfhonderd jaar op een klein eiland gezeten. Het is duidelijk dat jullie meer weten dan ik van Prythian en het verplaatsen van legers.’

Brannagh siste: ‘Dit gaat niet over legers, dus ik vertrouw erop dat je je kop houdt totdat we je kunnen gebruiken.’

Ik snoof. ‘Wil je me vertellen dat al deze onzin niet is om een plek te vinden om door de muur heen te breken en de Ketel te gebruiken om ook jullie legers hiernaartoe te transporteren?’

Ze lachte en gooide haar donkere bos haar over haar schouder. ‘De Ketel is er niet om infanteristen te transporteren. Hij is er om werelden te reconstrueren. Hij is er om deze afschuwelijke muur neer te halen en om weer op te eisen wat we ooit waren.’

Ik sloeg mijn benen over elkaar. ‘Ik zou denken dat je met een leger van tienduizend man geen magische voorwerpen nodig hebt om het smerige werk voor jullie op te knappen.’

‘Ons leger is tien keer zo groot, meisje,’ zei Brannagh honend. ‘En nog twee keer zo groot als je onze bondgenoten in Vallahan, Montesere en Rask meetelt.’

Tweehonderdduizend. De Moeder moge ons redden.

‘Jullie zijn druk bezig geweest al die jaren.’ Ik nam ze op, totaal verbijsterd. ‘Waarom hebben jullie niet aangevallen toen Amarantha het eiland bezat?’

‘De koning had de Ketel nog niet gevonden, ook al had hij er jaren naar gezocht. Hij had er baat bij om met haar te experimenteren hoe we deze mensen zouden kunnen breken. En het was een goede aansporing voor onze bondgenoten op het continent om zich bij ons te voegen, omdat ze nu weten wat hun te wachten staat.’

Ik nam een laatste hap van mijn appel en gooide het klokhuis het bos in. Ze keken het na als twee honden die een fazant achternazaten.

‘Dus ze komen allemaal hier samen? Moet ik gastvrouw zijn voor zo veel soldaten?’

‘Onze eigen legermacht zal met Prythian afrekenen voordat hij zich bij de andere voegt. Onze bevelhebbers zijn zich daar op dit moment op aan het voorbereiden.’

‘Jullie moeten wel denken dat de kans ook bestaat dat jullie verliezen, als jullie de moeite nemen om de Ketel in te zetten als hulp om te winnen.’

‘De Ketel ís overwinning. Hij zal deze wereld weer schoonvegen.’

Ik trok oneerbiedig en cynisch mijn wenkbrauwen op. ‘En dit is exact de plek waar alles ontketend wordt?’

‘Exact deze plek,’ zei Dagdan met een hand op het gevest van zijn zwaard, ‘bestaat omdat er een persoon of een voorwerp met grote macht doorheen is gegaan. De Ketel zal het werk bestuderen dat zij al hebben verricht, en het uitbreiden totdat de muur helemaal instort. Het is een nauwgezet, complex proces; ik betwijfel of jouw sterfelijke geest dat kan bevatten.’

‘Misschien niet. Maar deze sterfelijke geest is er wel in geslaagd Amarantha’s raadsel op te lossen – en haar te vernietigen.’

Brannagh draaide zich prompt weer om naar de muur. ‘Waarom denk je dat de koning van Hybern haar zo lang in dit gebied heeft laten wonen? Hij had liever dat iemand anders zijn vuile werk opknapte.’

 

Ik had wat ik nodig had.

Tamlin en Jurian waren nog steeds op jacht, de tweeling was druk bezig en ik had de schildwachten weggestuurd om meer water voor me te halen. Ik had gezegd dat sommige kneuzingen nog steeds pijnlijk waren en dat ik er een kompres voor wilde maken.

Dat had moorddadige blikken opgeleverd. Niet gericht op mij, maar op degene die me die kneuzingen had bezorgd. Degene die Ianthe boven hen had verkozen, en Hybern boven hun eer en hun volk.

Ik had drie rugzakken meegebracht, maar ik had er maar één nodig. Daar had ik zorgvuldig de spullen van Alis in gestopt, naast alles waarvan ik dacht dat ik het nodig had om hun te ontvluchten. De rugzak die ik bij elke tocht naar de muur had meegebracht, voor het geval dat. En nu…

Ik had aantallen, ik had een doel, ik had een specifieke locatie en de namen van buitenlandse grondgebieden.

Maar meer dan dat: ik had een volk dat het vertrouwen was kwijtgeraakt in hun hogepriesteres. Ik had schildwachten die dreigden in opstand te komen tegen hun Edelheer. En als gevolg daarvan had ik een Hybernische prins en prinses die twijfelden aan de kracht van hun bondgenoten hier. Ik had dit hof geprepareerd om ten val te komen. Niet door krachten van buitenaf, maar door interne conflicten.

En ik moest uit de buurt zijn voordat het gebeurde. Voordat het laatste stukje van mijn plan op zijn plek zou vallen.

Het gezelschap zou zonder mij terugkeren. Om de illusie van kracht te handhaven, zouden Tamlin en Ianthe erover liegen, over waar ik was gebleven. En misschien een dag of twee daarna zou een van deze schildwachten het nieuws onthullen, een zorgvuldig gezette val die ik als een strik in zijn geest had aangebracht.

Ik was gevlucht voor mijn leven, nadat ik bijna vermoord was door de prins en de prinses uit Hybern. Ik had beelden in zijn hoofd geplant van mijn mishandelde lichaam, waarvan de verwondingen overeenkwamen met de stijl van Dagdan en Brannagh. Hij zou ze tot in detail beschrijven. En hij zou vertellen dat hij me had geholpen weg te komen voordat het te laat was. Hoe ik halsoverkop was gevlucht toen Tamlin en Ianthe hadden geweigerd om in te grijpen, hadden geweigerd om hun alliantie met Hybern op het spel te zetten.

En wanneer de schildwacht de waarheid zou onthullen, niet langer in staat om te zwijgen als hij zag hoe Tamlin en Ianthe mijn treurige lot geheimhielden, net zoals Tamlin Ianthes kant had gekozen op de dag dat hij die schildwacht had afgeranseld…

Wanneer hij zou beschrijven wat Hybern mij had aangedaan, hun Vloekverbreker, hun door de Ketel gezalfde, voordat ik voor mijn leven was gevlucht…

Dan zou er geen bondgenootschap meer zijn. Want er zou geen schildwacht of inwoner van dit hof zijn die hierna nog de kant van Tamlin of Ianthe zou kiezen. Na míj.

Met lichte, snelle stappen liep ik naar mijn tent, dook naar binnen en pakte mijn rugzak. Met gespitste oren en ingehouden adem liet ik mijn ogen over het kamp en de bossen gaan.

Binnen een paar seconden had ik Tamlins wapenriem met messen uit zijn tent gegrist. Ze zouden in de weg zitten als hij een pijl-en-boog gebruikte, had hij vanochtend uitgelegd. Het gewicht ervan was aanzienlijk toen ik de riem over mijn borst hing. Illyrische gevechtsmessen.

Naar huis. Ik ging naar húís.

Ik deed niet de moeite om achterom te kijken naar het kamp toen ik koers zette naar het noorden en de bossen in glipte. Als ik zou wieken zonder tussendoor te stoppen, zou ik over een uur in de heuvels zijn, en niet lang daarna kunnen verdwijnen via een van de grotten.

Ik had zo’n honderd meter gelopen onder dekking van de bomen toen ik stilstond.

Eerst hoorde ik Lucien.

‘Hou op.’

Een lage, vrouwelijke lach.

Alles werd stil en koud vanbinnen bij dat geluid. Ik had het één keer eerder gehoord: in Rhysands herinnering.

Doorlopen. Ze waren afgeleid, hoe afschuwelijk het ook was wat er gebeurde.

Doorlopen, doorlopen, doorlopen.

‘Ik dacht dat je me wel zou komen opzoeken na de Ceremonie,’ zei Ianthe poeslief. Ze konden niet meer dan tien meter bij me vandaan zijn. Ver weg genoeg om me niet te horen, als ik me stilhield.

‘Ik was verplicht om de Ceremonie uit te voeren,’ snauwde Lucien. ‘Die nacht kwam niet voort uit verlangen, geloof me.’

‘We hebben plezier gehad, jij en ik.’

‘Ik heb nu een metgezel.’

Elke seconde langer kon mijn doodvonnis betekenen. Ik had het zo opgezet dat alles in elkaar zou storten. Ik had al lang geen gevoelens van schuld of twijfel meer over mijn plan. Niet nu Alis veilig was weggekomen.

En toch… En toch…

‘Tegen Feyre doe je heel anders.’ Een zijdezacht dreigement.

‘Je vergist je.’

‘O ja?’ Er kraakten takken en bladeren, alsof ze rondjes om hem heen liep. ‘Je zat haar overal te betasten.’

Ik had mijn werk te goed gedaan, had haar jaloezie te veel uitgelokt bij elke gelegenheid dat ik me door Lucien had laten aanraken in haar aanwezigheid, in Tamlins aanwezigheid.

‘Raak me niet aan,’ gromde hij.

En toen kwam ik in actie.

Ik maskeerde het geluid van mijn voetstappen. Geruisloos als een panter sloop ik naar de open plek waar ze stonden.

Waar Lucien stond, met zijn rug tegen een boom, zijn polsen vastgebonden met twee identieke boeien met blauwe stenen. Die had ik eerder gezien, bij Rhys, om zijn kracht lam te leggen. Stenen die uit de verrotte grond van Hybern kwamen en in staat waren om magie uit te schakelen. En in dit geval Lucien tegen die boom te houden terwijl Ianthe hem bekeek als een slang haar prooi.

Ze liet haar hand over zijn brede borstkas en zijn buik glijden.

Luciens ogen schoten naar me toe toen ik tussen de bomen vandaan stapte. Zijn goudkleurige huid zag rood van angst en vernedering.

‘Zo is het genoeg,’ zei ik.

Ianthes hoofd draaide snel mijn kant op. Haar glimlach was onschuldig, onnozel. Maar ik zag dat ze mijn rugzak en Tamlins wapenriem zag. En die negeerde. ‘We waren net een spelletje aan het doen. Toch, Lucien?’

Hij gaf geen antwoord.

De aanblik van die boeien – ik had geen idee hoe ze hem had weten te vangen –, de aanblik van haar hánd die nog steeds op zijn buik rustte…

‘We komen terug naar het kamp als we klaar zijn,’ zei ze, en ze draaide zich weer naar hem om. Haar hand gleed verder naar beneden, niet voor zijn plezier, maar alleen om mij te laten zien dat ze het kon.

Ik viel aan. Niet met mijn messen of mijn magie, maar met mijn geest.

Ik brak het schild af dat ik rondom haar had opgericht tegen de invloed van de tweeling, en smeet mezelf tegen haar bewustzijn aan.

Een masker over een gezicht in verval. Zo was het om dat mooie hoofd binnen te gaan en er zulke afschuwelijke gedachten in aan te treffen. Een reeks mannen die ze in haar macht had gehad of gewoon had gedwongen om met haar naar bed te gaan, ervan overtuigd dat ze er recht op had. Ik deinsde terug voor de kracht van die herinneringen, bedwong mezelf. ‘Haal je handen van hem af.’

Dat deed ze.

‘Maak hem los.’

Alle kleur verdween uit Luciens gezicht toen Ianthe me gehoorzaamde. Haar gezicht stond vreemd leeg, gedwee. De handboeien van blauwe steen vielen met een bons op het mos. Luciens shirt zat scheef en de bovenste knoop van zijn broek was al losgemaakt.

Het gebrul dat mijn hoofd vulde was zo luid dat ik mezelf amper kon horen toen ik zei: ‘Pak die steen op.’

Lucien bleef tegen de boom gedrukt staan. En hij keek zwijgend toe toen Ianthe bukte om een grijze, ruwe steen ter grootte van een appel op te rapen.

‘Leg je rechterhand op die kei.’

Ze gehoorzaamde, maar er ging een rilling over haar rug. Haar geest spartelde tegen en verzette zich tegen me, als een vis in een net of aan een lijn. Ik groef mijn mentale klauwen dieper naar binnen en er begon een stem in haar binnenste te gillen.

‘Sla zo hard als je kunt met die steen op je hand totdat ik zeg dat je mag stoppen.’

De hand waarmee ze hem en zo vele anderen had aangeraakt.

Ianthe hief de steen op. De eerste klap was een doffe, vochtige bons.

Bij de tweede hoorde je echt iets kraken.

Bij de derde begon het bloed te stromen.

Haar arm kwam omhoog en ging naar beneden terwijl haar lichaam trilde van de pijn.

Ik zei heel duidelijk tegen haar: ‘Je zult nooit meer iemand aanraken tegen zijn wil. Je zult jezelf er nooit meer van overtuigen dat zij gediend zijn van jouw avances; dat ze meedoen met jouw spelletjes. Je zult nooit meer door iemand aangeraakt worden tenzij de ander het initieert, tenzij het door béíde kanten gewenst is.’

Pats; krak; plof.

‘Je zult je niet herinneren wat hier gebeurd is. Je zult aan de anderen vertellen dat je bent gevallen.’

Haar ringvinger stond nu de verkeerde kant op.

‘Je mag naar de genezer om de botten te laten zetten. Maar je mag de littekens niet laten uitwissen. En elke keer als je naar die hand kijkt, zul je je herinneren dat het consequenties heeft als je iemand tegen zijn wil aanraakt, en als je het weer doet, zal alles wat je bent ophouden te bestaan. Met die angst zul je dag in, dag uit leven en je zult nooit weten waar hij vandaan komt. Je voelt alleen de angst voor iemand die je achternazit, je opjaagt, wacht tot je je waakzaamheid laat verslappen.’

Stille tranen van pijn stroomden over haar gezicht.

‘Je mag nu stoppen.’

De bebloede steen viel op het gras. Haar hand was niet veel meer dan een hoop gebroken botten gewikkeld in aan flarden gescheurde huid.

‘Kniel hier neer totdat iemand je vindt.’

Ianthe liet zich op haar knieën vallen. Bloed droop van haar hand op haar lichte gewaad.

‘Ik heb vanochtend overwogen om je keel door te snijden,’ zei ik tegen haar. ‘Ik heb er de hele nacht aan gedacht terwijl jij naast me lag te slapen. Ik heb er elke dag aan gedacht sinds ik erachter kwam dat jij mijn zussen aan Hybern hebt verraden.’ Ik glimlachte. ‘Maar ik denk dat dit een betere straf is. En ik hoop dat je een heel lang leven zult hebben, Ianthe, en nooit een moment rust zult kennen.’

Ik keek nog even op haar neer, terwijl ik het tapijt van woorden en bevelen dat ik in haar geest had geweven afhechtte. Toen draaide ik me om naar Lucien. Hij had zijn broek en zijn shirt weer rechtgetrokken. Zijn opengesperde ogen schoten van haar naar mij naar de bebloede steen.

‘Het woord dat je zoekt, Lucien,’ kweelde een bedrieglijk zachte vrouwelijke stem, ‘is daemati.’

We draaiden ons snel om en zagen Brannagh en Dagdan de open plek op stappen, grijnzend als wolven.

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml