77
Ik hoorde alleen maar stilte in mijn hoofd. Stilte, ook al begon ik te schreeuwen.
Ik schreeuwde en ik bleef schreeuwen.
Het holle gevoel in mijn borstkas, in mijn ziel door het ontbreken van die band, dat léven…
Ik schudde hem door elkaar en krijste zijn naam, en mijn lichaam was niet langer mijn lichaam, maar veranderde in een ding dat mij bevatte, maar hem niet, en ik kon niet meer stoppen met krijsen…
Opeens stond Mor naast me. En Azriel, wankelend op zijn benen, met een arm om Cassian geslagen, die al net zo besmeurd was met bloed en eveneens amper op zijn benen kon staan – bedekt met talloze stukken blauw Sifonverband. Allebei.
Ze zeiden iets, maar het enige wat ik hoorde, was dat laatste Ik hou van je, wat geen liefdesverklaring was geweest, maar een afscheidsgroet.
Hij had het geweten. Hij had gewéten dat hij niets meer overhad en hij alles moest geven om hem tegen te houden. Hij had geweten dat hij alles zou kwijtraken. Hij had zijn schilden niet laten zakken om te voorkomen dat ik het zou zien, want ik zou hebben geweigerd, ik zou liever hebben gehad dat de wereld ophield te bestaan dan te accepteren wat hij had gedaan, dan het holle gevoel te aanvaarden waar hij had gezeten, waar wij samen waren geweest…
Iemand probeerde me bij hem weg te trekken, maar ik stootte een geluid uit dat tussen een grom en een gil in zat en ze lieten me weer los.
Ik kon hier niet mee leven, kon dit niet verdragen, kreeg geen lucht meer.
Handen sloten zich om zijn hals, onbekende handen. Ze raakten hem aan…
Ik dook eropaf, maar iemand hield me tegen. ‘Hij kijkt of er nog iets kan worden gedaan,’ zei Mor met schorre stem.
Hij. Thesan. De Edelheer van het Ochtendhof. Met zijn genezende kracht. Ik vloog weer naar voren om hem te vragen, te smeken…
Hij schudde echter zijn hoofd. Naar Mor. Naar de anderen.
Tarquin was er. En Helion. Hijgend en gehavend. ‘Hij…’ begon Helion hees. Hij schudde zijn hoofd en sloot zijn ogen. ‘Ja, natuurlijk heeft hij dat gedaan,’ zei hij, eerder tegen zichzelf dan tegen iemand anders.
‘Alsjeblieft,’ zei ik zonder te weten tegen wie. Mijn vingers krasten over Rhys’ gevechtskleding om bij het hart eronder te komen.
De Ketel. Misschien kon de Ketel…
Ik kende de juiste spreuken niet. Ik wist niet hoe ik hem erin moest krijgen en ervoor kon zorgen dat hij er ook weer uit kwam.
Twee handen pakten die van mij vast. Hoewel ze vol bloedspetters en snijwonden zaten, waren ze heel zachtaardig. Ik wilde me losrukken, maar ze hielden me stevig vast. Toen knielde Tarquin naast me neer, en hij zei: ‘Het spijt me.’
Toen ik die woorden hoorde, brak er iets in me. Er brak iets in me, ook al dacht ik niet dat er nog iets in me was wat kon breken – en elke band, elke connectie scheurde af.
Blijf bij de Edelheer. De laatste waarschuwing van de Suriel. Blijf bij hem… blijf leven tot alles is rechtgezet.
Een leugen. Een léúgen, zoals Rhys ook tegen me had gelogen. Blijf bij de Edelheer.
Blijf.
Want plotseling voelde ik… flarden van het metgezelverbond. Ze zweefden op een fantoomwind om me heen. Ik graaide ernaar – ik rukte eraan alsof ze antwoord konden geven.
Blijf. Blijf, blijf, blijf.
Ik klemde me vast aan die flarden en restjes, klauwend naar de leegte die zich erachter ophield.
Blijf.
Ik keek omhoog naar Tarquin en ontblootte mijn tanden. Ik keek naar Helion. En Thesan. En Beron en Kallias, met een huilende Viviane naast hem. En ik snauwde: ‘Haal hem terug.’
Strakke gezichten.
Ik schreeuwde tegen hen: ‘Haal hem terug!’
Geen reactie.
‘Jullie hebben het voor mij gedaan,’ zei ik met een hortende en stotende ademhaling. ‘Doe het nu ook voor hem.’
‘Jij was een mens,’ zei Helion voorzichtig. ‘Dit is niet hetzelfde…’
‘Het kan me niet schelen. Doe het.’ Toen ze zich niet verroerden, schraapte ik de laatste restjes van mijn kracht bij elkaar om in hun geest binnen te dringen en hen te dwingen om te doen wat ik wilde, zonder me ook maar iets aan te trekken van de regels of wetten die ik daarmee overtrad. Het liet me echt volkomen koud, als hij maar…
Tarquin kwam naar voren en stak langzaam een hand naar me uit.
‘Voor alles wat hij heeft gegeven,’ zei Tarquin zacht. ‘Vandaag en in de vele jaren hiervoor.’
Er verscheen een lichtpuntje in de palm van zijn hand… en ik begon weer te huilen. Ik zag het op Rhys’ blote hals vallen en in de huid verdwijnen, waar het licht nog één keer oplaaide.
Helion kwam naar voren. In zijn hand flakkerde ook een lichtje dat op Rhys’ huid viel.
Daarna deed Kallias hetzelfde. En Thesan.
Tot Beron als enige over was.
Mor trok haar zwaard en zette het tegen zijn keel. Hij had haar niet zien bewegen en deinsde achteruit. ‘Ik heb er helemaal geen bezwaar tegen om vandaag nog eenmaal iemand te doden,’ zei ze.
Beron wierp haar een vernietigende blik toe, duwde het zwaard weg en beende met grote stappen naar voren. Hij smeet het lichtpuntje naar Rhys toe. Ook dat kon me helemaal niets schelen.
Ik kende de spreuk niet, wist niet bij welke kracht hij hoorde. Maar ik was Edelvrouwe.
Ik strekte mijn hand uit en probeerde puur op wilskracht het levensvonkje te laten oplaaien. Er gebeurde niets.
Ik ademde diep in om tot rust te komen en dacht terug aan hoe het eruit had gezien. ‘Zeg me hoe,’ gromde ik tegen niemand in het bijzonder.
Thesan kuchte en kwam naar me toe. Hij legde me de kern uit van de kracht en hoewel het me koud liet luisterde ik, totdat…
Daar. Het verscheen in mijn hand, ter grootte van een zonnebloempit. Een stukje van mij – mijn leven.
Ik legde het voorzichtig op Rhys’ met bloed bedekte hals.
En op het moment dat hij verscheen, besefte ik wat er ontbrak.
Voor me stond Tamlin, opgeroepen door de dood van een mede-Edelheer of door een van de anderen om me heen. Hij zat van top tot teen onder de modder en bloed, en zijn dolkengordel was vrijwel leeg.
Hij keek naar Rhys, die levenloos voor me lag. Toen keek hij naar de anderen, die allemaal met uitgestrekte hand om me heen stonden.
Zijn gezicht straalde geen vriendelijkheid uit. Geen mededogen.
‘Alsjeblieft,’ zei ik tegen hem.
Tamlin liet zijn blik heen en weer glijden tussen mijn metgezel en mij. Zijn gezichtsuitdrukking veranderde niet.
‘Alsjeblieft,’ zei ik huilend. ‘Ik… ik zal je alles geven wat je wilt.’
Toen hij dat hoorde, veranderde er iets in zijn ogen. Maar het was geen vriendelijkheid, geen emotie.
Ik legde mijn hoofd op Rhys’ borst om te luisteren of ik onder de wapenuitrusting zijn hart hoorde kloppen.
‘Echt alles,’ fluisterde ik tegen niemand in het bijzonder. ‘Alles.’
Dreunende voetstappen op de rotsachtige ondergrond. Ik zette me schrap voor een nieuw paar handen dat zou proberen me weg te trekken en hield me stevig vast.
De voetstappen hielden pal achter me stil en ik keek om.
Achter me stond Tamlin. Hij staarde op me neer. In zijn groene ogen lag een emotie die ik niet kon plaatsen.
‘Ik hoop dat je gelukkig wordt, Feyre,’ zei hij rustig.
Toen liet hij het laatste lichtpuntje op Rhysand vallen.
Ik had het zelf niet gezien – wat er met mij was gebeurd.
Ik kon me alleen maar stevig aan hem vastklampen. Aan zijn lichaam en de ijle flarden van onze band.
Blijf, smeekte ik. Blijf.
Achter mijn oogleden brandde licht.
Blijf.
En in de stilte begon ik tegen hem te praten.
Ik vertelde hem over de eerste avond dat ik hem had gezien. Over de stem die ik hoorde roepen vanuit de heuvels. Ik vertelde hem dat ik geen weerstand had kunnen bieden aan die lokroep en dat ik… dat ik me nu afvroeg of ik hem misschien had horen roepen tijdens Calanmai. Of het zijn stem was geweest die me op die avond daarnaartoe had gebracht.
Ik vertelde hem waarom ik verliefd op hem was geworden – over elke blik, elk uitgewisseld briefje en elke lach die hij aan me had weten te ontlokken. Ik vertelde hem over alles wat we samen hadden gedaan, wat alles voor me betekende en wat ik allemaal nog meer wilde doen. Over het leven dat nog voor ons lag.
Als antwoord klonk er een bons.
Ik deed mijn ogen open. Nog een bons.
Toen rees zijn borstkas op en werd mijn hoofd opgetild.
Ik kon me niet bewegen, kon niet ademhalen…
Er gleed een hand over mijn rug.
Toen zei Rhys kreunend: ‘Als we allemaal hier zijn, is het of heel erg fout gelopen of juist heel erg goed.’
Cassians haperende lach kwam krakend van diep uit zijn keel.
Ik kon mijn hoofd niet optillen, kon hem allen maar vasthouden, genietend van elke hartenklop, elke ademhaling en de bassende stem toen Rhys hees zei: ‘Jullie vinden het vast fijn om te horen… dat mijn kracht helemaal van mij alleen blijft. Ik sta niet toe dat er iets van wordt gejat.’
‘Jij weet absoluut hoe je een grootse entree moet maken,’ zei Helion lijzig. ‘Of moet ik juist zeggen hoe je het toneel moet verlaten?’
‘Wat ben je toch een akelig mannetje,’ snauwde Viviane. ‘Dat is echt totaal niet grappig…’
Ik hoorde niet wat er verder werd gezegd. Rhys ging rechtop zitten en tilde me van hem af. Hij streek het haar weg dat aan mijn natte wangen plakte.
‘Blijf bij de Edelheer,’ prevelde hij.
Ik had het niet geloofd – tot ik in dat gezicht keek. In de met sterren bezaaide ogen.
Ik had niet durven geloven dat het geen waanbeeld was.
‘Het is echt,’ zei hij, en hij kuste me op mijn voorhoofd. ‘En er is nog een verrassing.’
Hij wees met een ongeschonden hand naar de Ketel. ‘Kan iemand onze lieve Amren daaruit vissen voordat ze kouvat?’
Varian draaide zich met een ruk naar ons om. Mor sprintte echter al op de Ketel af en slaakte een luide kreet toen ze daar aankwam.
‘Hoe?’ vroeg ik ademloos.
Azriel en Varian stonden al bij Mor en hielpen haar om een kletsnatte gedaante uit het donkere water te hijsen.
Haar borstkas deinde op en neer, haar gelaatstrekken waren hetzelfde, maar…
‘Ze was daar,’ zei Rhys. ‘Toen de Ketel aaneen werd gesmeed. Op weg naar… naar waar het ook is waar we naartoe gaan.’
Amren spuugde water uit en gaf toen over op de rots. Mor klopte op haar rug om haar te helpen.
‘Ik stak een hand uit,’ ging Rhys zacht verder. ‘Om te zien of ze misschien mee terug wilde.’
Amren deed haar ogen open en Varian slaakte een verstikte kreet van opluchting en blijdschap.
Ik wist wat ze had opgegeven om terug te kunnen komen. Hoge Fae. Meer niet.
Want haar zilverkleurige ogen waren stil. Onbeweeglijk. Er wervelde geen rook of gloeiende mist in rond.
Een gewoon leven, zonder een spoor van haar kracht.
Amren keek me glimlachend aan en ik vroeg me af of… of dat haar laatste geschenk was geweest.
Of alles… of alles een geschenk was geweest.