60

 

 

 

 

 

 

Toen ik over de drempel stapte, greep ik het handvat van de deur stevig vast. Ik zette mijn hakken in het zand en stuurde alle kracht die ik in me had naar mijn armen om te voorkomen dat die deur dichtklapte. Me binnen opsloot.

Onzichtbare handen duwden tegen de deur, maar ik klemde mijn kaken op elkaar, zette me met een voet schrap tegen de muur en negeerde het ijzer dat in mijn handen sneed.

De kamer achter me was in duisternis gehuld. ‘Dief,’ zei een prachtige stem vanuit het donker.

‘Je beseft toch zeker wel dat we iedereen die daar bij jou in dat huisje is, zullen moeten doden, hè?’ zei Ianthe, die nu langzamer ging lopen, giechelend. ‘Heel egoïstisch van je, Feyre.’

Ik hield de deur hijgend open en zorgde ervoor dat ze me niet aan de andere kant ervan zagen staan.

‘Je hebt mijn tweelingbroer gezien,’ siste de Weefster zacht en een tikje verwonderd. ‘Ik kan het aan je ruiken.’

Buiten kwamen Ianthe en de bewakers dichterbij. Steeds dichterbij.

Ik voelde haar ergens achter in de kamer bewegen. Ik voelde dat ze opstond en een stap in mijn richting zette.

‘Wat ben jij?’ vroeg de Weefster ademloos.

‘Feyre, wat kun jij soms toch vervelend zijn,’ zei Ianthe. Ze stond nu voor de deur. Ik kon de lichte stof van haar cape nog maar net ontwaren door de kier tussen de deur en de drempel. ‘Denk je nu echt dat je ons hier in een hinderlaag kunt lokken? Ik heb je schild gezien. Je hebt bijna geen kracht meer. En ik geloof ook niet dat dat gloeitrucje van je zal helpen.’

De Weefster kwam met een ritselende jurk nog iets dichterbij in het donker. ‘Wie heb je meegebracht, kleine wolf? Wie heb je voor me meegebracht?’

Ianthe en de twee bewakers stapten over de drempel naar binnen. Ze zetten nog een stap en waren nu voorbij de open deur. Ze zagen me niet in de schaduw daarachter staan.

‘Jouw avondeten,’ zei ik tegen de Weefster. Ik wentelde me vliegensvlug om de deur heen tot ik aan de buitenkant ervan was en liet het handvat los.

Op hetzelfde moment dat de deur zo hard dichtsloeg dat de hele hut ervan trilde, zag ik de bol Fae-licht die Ianthe ophief om de ruimte te verlichten.

Ik zag het afschuwelijke gezicht van de Weefster die haar mond vol tandstompjes wijd opende van verrukking en griezelige honger. Een oeroude god van de dood die hongerde naar leven. Met een beeldschone hogepriesteres voor zich.

Toen de bewakers en Ianthe begonnen te krijsen, was ik al op weg naar de bomen.

 

Hun aanhoudende geschreeuw bleef me nog een kilometer achtervolgen. Tegen de tijd dat ik de plek bereikte waar ik de Suriel had zien vallen, was het geluid eindelijk opgehouden.

Hij lag languit op de grond en zijn knokige borst deinde zwoegend en ongelijkmatig op en neer op het ritme van zijn hortende en stotende ademhaling.

Hij was stervende.

Ik liet me op mijn knieën op het bebloede mos naast hem zakken. ‘Laat me je helpen. Ik kan je genezen.’

Ik zou precies hetzelfde doen als ik bij Rhysand had gedaan. Ik zou de pijlen lostrekken en hem mijn bloed aanbieden.

Ik stak al een hand uit naar de eerste, maar zijn droge, knokige vingers grepen mijn pols vast. ‘Jouw magie…’ zei hij schor, ‘is op. Verspil haar… niet.’

‘Ik kan je redden.’

Hij klemde zijn vingers wat strakker om mijn pols. ‘Het is al te laat.’

‘Wat… wat kan ik doen?’ De woorden klonken ijl, breekbaar.

‘Blijf…’ zei hij hijgend. ‘Blijf tot het… voorbij is.’

Ik nam zijn hand in die van mij. ‘Het spijt me.’ Ik wist niet wat ik anders moest zeggen. Ik had dit gedaan – ik had hem hierheen gehaald.

‘Ik wist het,’ zei hij hees toen hij de verandering in mijn gedachten voelde. ‘De volgspreuk… ik wist ervan.’

‘Waarom ben je dan hiernaartoe gekomen?’

‘Omdat jij… aardig was. Je verzette je… tegen jouw angst. Je was… aardig,’ zei hij nog een keer.

Ik begon te huilen.

‘Jij was ook aardig voor mij,’ zei ik, zonder de tranen weg te vegen die op zijn bloederige, gescheurde cape drupten. ‘Dank je wel – voor jouw hulp. Je hebt me geholpen toen niemand anders dat deed.’

Een vaag glimlachje om de liploze mond. ‘Feyre Archeron.’ Een moeizame ademhaling. ‘Ik heb tegen je gezegd… dat je bij de Edelheer moest blijven. En dat heb je gedaan.’

Zijn waarschuwing tijdens onze eerste ontmoeting. ‘Je… je bedoelde Rhys.’ Al die tijd. Al die tijd…

‘Blijf bij hem… en blijf leven tot alles is rechtgezet.’

‘Ja, dat heb ik gedaan – en dat is ook gebeurd.’

‘Nee – nog niet. Blijf bij hem.’

‘Dat zal ik doen.’ Voor altijd.

Zijn borstkas rees – en daalde weer.

‘Ik weet niet eens hoe je heet,’ fluisterde ik. Suriel was slechts een aanduiding, een naam voor zijn soort.

Weer dat vage lachje. ‘Doet het er iets toe, Vloekverbreker?’

‘Ja.’

Zijn ogen werden al dof, maar hij vertelde het me niet. Hij zei alleen maar: ‘Ga nu maar. Er komen ergere wezens aan. Ze worden aangetrokken… door het bloed.’

Ik kneep in zijn knokige hand en voelde dat de leerachtige huid kouder werd. ‘Ik kan nog wel even blijven.’

Ik had genoeg dieren gedood om te weten wanneer een lichaam op het punt stond te sterven. Het zou niet lang meer duren – hooguit een paar ademhalingen.

‘Feyre Archeron,’ zei de Suriel nog een keer, en hij staarde naar het bladerdak en de lucht daarboven. Een pijnlijke ademhaling. ‘Een verzoek.’

Ik boog me over hem heen. ‘Zeg het maar.’

Weer een rochelende ademhaling. ‘Laat deze wereld… beter achter dan je hem hebt gevonden.’

Terwijl zijn borst nog eenmaal rees en toen helemaal stopte, en terwijl zijn adem in een laatste zucht ontsnapte, begreep ik opeens waarom de Suriel me telkens weer had geholpen. Niet alleen omdat hij aardig was… maar ook omdat hij een dromer was.

Het hart dat ophield met kloppen in die monsterlijke borst was het hart van een dromer.

De plotselinge stilte weergalmde diep binnen in me.

Ik legde mijn hoofd op zijn borst, op het nu roerloze gewelf van botten, en huilde.

Ik huilde tot er een sterke hand op mijn schouder werd gelegd.

Ik kende de geur en het gevoel van de hand niet, maar ik herkende wel de stem van Helion toen hij zachtjes tegen me zei: ‘Kom mee, Feyre. Het is hier niet veilig. Kom.’

Ik hief mijn hoofd. Helion stond met een grimmig gezicht en een grauwe huid naast me.

‘Ik kan hem hier niet zo achterlaten,’ zei ik, en ik weigerde om zijn hand los te laten. Het kon me niet schelen hoe Helion me had gevonden. Waarom hij me had gevonden.

Hij keek naar het dode wezen en zijn mond verstrakte. ‘Laat hem maar aan mij over.’

Hij zou hem verbranden – met de kracht van de zon.

Ik stond toe dat hij me overeind hielp. Ik stond toe dat hij een hand naar het dode lichaam uitstak…

‘Wacht.’

Helion deed wat ik zei.

‘Geef me jouw cape. Alsjeblieft.’

Helion maakte met een rimpel in zijn voorhoofd de donkerrode cape los die aan zijn schouders zat vastgemaakt.

Ik bedekte zonder iets te zeggen het lichaam van de Suriel met de fraaie stof. Veel fraaier dan de afschuwelijke vodden die Ianthe hem had gegeven. Ik stopte de cape van de Edelheer voorzichtig in rond zijn brede schouders en knokige armen.

‘Dank je wel,’ zei ik nog een laatste keer tegen de Suriel. Toen deed ik een paar stappen naar achteren.

Helions vlam was zuiver, oogverblindend wit.

Hij veranderde de Suriel in een fractie van een seconde in as.

‘Kom mee,’ zei Helion nogmaals, en hij stak een hand naar me uit. ‘Dan zal ik je naar het kamp brengen.’

De vriendelijke klank in zijn stem drong zich pijnlijk in mijn borst. Toch pakte ik Helions hand.

Terwijl we werden meegenomen door een warme gloed had ik durven zweren dat het hoopje as door een fantoomwind werd beroerd.

Hof van vleugels en verwoesting
CoverPage.xhtml
section-0001.xhtml
section-0002.xhtml
section-0003.xhtml
section-0004.xhtml
section-0005.xhtml
section-0006.xhtml
section-0007.xhtml
section-0008.xhtml
section-0009.xhtml
section-0010.xhtml
section-0011.xhtml
section-0012.xhtml
section-0013.xhtml
section-0014.xhtml
section-0015.xhtml
section-0016.xhtml
section-0017.xhtml
section-0018.xhtml
section-0019.xhtml
section-0020.xhtml
section-0021.xhtml
section-0022.xhtml
section-0023.xhtml
section-0024.xhtml
section-0025.xhtml
section-0026.xhtml
section-0027.xhtml
section-0028.xhtml
section-0029.xhtml
section-0030.xhtml
section-0031.xhtml
section-0032.xhtml
section-0033.xhtml
section-0034.xhtml
section-0035.xhtml
section-0036.xhtml
section-0037.xhtml
section-0038.xhtml
section-0039.xhtml
section-0040.xhtml
section-0041.xhtml
section-0042.xhtml
section-0043.xhtml
section-0044.xhtml
section-0045.xhtml
section-0046.xhtml
section-0047.xhtml
section-0048.xhtml
section-0049.xhtml
section-0050.xhtml
section-0051.xhtml
section-0052.xhtml
section-0053.xhtml
section-0054.xhtml
section-0055.xhtml
section-0056.xhtml
section-0057.xhtml
section-0058.xhtml
section-0059.xhtml
section-0060.xhtml
section-0061.xhtml
section-0062.xhtml
section-0063.xhtml
section-0064.xhtml
section-0065.xhtml
section-0066.xhtml
section-0067.xhtml
section-0068.xhtml
section-0069.xhtml
section-0070.xhtml
section-0071.xhtml
section-0072.xhtml
section-0073.xhtml
section-0074.xhtml
section-0075.xhtml
section-0076.xhtml
section-0077.xhtml
section-0078.xhtml
section-0079.xhtml
section-0080.xhtml
section-0081.xhtml
section-0082.xhtml
section-0083.xhtml
section-0084.xhtml
section-0085.xhtml
section-0086.xhtml
section-0087.xhtml
section-0088.xhtml
section-0089.xhtml
section-0090.xhtml
section-0091.xhtml
section-0092.xhtml