Hoofdstuk 2
Samuel ging langzamer lopen en stopte toen om goed te kunnen kijken. Er lag een donkere gestalte onder aan de dijk. De vroege ochtendzon scheen over de dijk heen en hulde de figuur in de schaduw. Hij lag bewegingloos in het slib. Doodstil.
'Hé, Willem!' riep hij naar zijn joggingmaatje, die een tiental meters voorsprong had opgebouwd. Willem was een grote vent met een enorme conditie, een sportschooltype. Zelfs het bijna kale hoofd en het ringetje in zijn ene oor ontbraken niet. Samuel voelde soms een steek van jaloezie als hij zijn sportmaatje bekeek. Zelf kon hij trainen wat hij wilde, het postuur van Willem zou hij nooit bereiken. Daar was hij veel te klein voor. Maar ondanks zijn eigen onopvallende postuur, was hij trots op zijn gespierde armen, toch een resultaat van de vele uren sportschool.
'Wat is er?' riep Willem.
Door het plotselinge geluid vloog een aantal meeuwen schreeuwend op en wat scholeksters liepen met snelle passen weg, hun dolkachtige oranje snavels voor zich uitgestrekt.
Samuel wees naar beneden. Hij zag dat Willem terug kwam lopen. Weer keek hij naar de figuur onder aan de dijk. Nog steeds geen enkele beweging.
'Goh, ben ik daar zomaar langsgelopen? Zou hij dood zijn?' vroeg Willem, die nu naast hem stond.
'Ik kan het niet goed zien, maar hij ziet er niet echt tof uit.' Samuel streek over zijn korte stekelhaar dat vochtig was van het zweet.
'Moeten we niet even gaan kijken?'
'Sta jij te popelen om niet je loopschoenen die modder in te gaan?' Samuel wees op de onaantrekkelijke slibstrook die zich tussen hen en de bewegingloze figuur uitstrekte.
'Nee, natuurlijk niet. Maar als hij nog leeft...'
Samuel aarzelde maar nam toen een besluit. 'Oké, je hebt gelijk. Ik ga wel kijken. Misschien dat hij nog te redden is.'
'En je schoenen dan?' Willem keek hem vragend aan.
'Ach, lekker belangrijk. Ik ga wel op mijn sokken.'
Hij ging op de dijk zitten en trok zijn schoenen uit. Daarna schuifelde hij behoedzaam over de groen uitgeslagen basaltkeien naar beneden. Hij wist dat als hij niet zou gaan kijken, het tafereel de hele dag in zijn hoofd zou blijven rondspoken. Stoer stapte hij met zijn spierwitte sokken op de modderige laag die voor de dijk lag. Hij zakte er een eindje in weg en hij voelde het koele vocht door zijn sokken heenkomen. Hij probeerde zich te concentreren op zijn doel om het vieze gevoel van de modder in zijn sokken naar de achtergrond te dringen. Het was gelukkig maar een klein stukje. Het was eb en de slikvlakte was nat en zacht. Hij voelde echter elke oneffenheid onder zijn voetzolen.
Die is er echt geweest, dacht hij, terwijl hij dichterbij kwam. Het dier was misschien iets meer dan een meter lang en de sierlijke vorm was nu star. Hij knielde en keek naar het blaasgat dat boven op de kop van de bruinvis zat. Geen beweging. Zacht streek hij over de kop en de rug van het dier. Hij voelde stijf en koud aan. Geen reactie, niets.
Het was voor het eerst dat hij zelf een bruinvis vond. Hij wist wel dat ze bij de monding van de Westerschelde gevonden werden, of aan het strand van de Noordzee, maar hij had nog nooit gehoord dat er eentje bij de Oosterschelde was gevonden. Hij wist zelfs niet eens dat deze dartele zoogdieren in de Oosterschelde zaten. Deze dieren hoorden te spelen in zee, dacht hij. Hij keek naar het stijve dier en dacht terug aan die keer dat hij in het Dolfinarium was geweest. Daar had hij voor het eerst van zijn leven een bruinvis gezien. Het dier was ergens aangespoeld en op tijd gevonden. Die had het overleefd. De bruinvis werd daar verzorgd en was later weer in zee teruggezet. Tot die tijd had hij niet geweten dat bruinvissen eigenlijk kleine dolfijnen waren. De naam klopte ook niet, besloot hij.
Wat nu, dacht Samuel, terwijl hij ging staan. De spieren in zijn bovenbenen voelden stijf aan. Hij keek achterom. Zijn maatje was bezig met een aantal stretchoefeningen op de dijk. Even overwoog hij om op zijn vingers te fluiten, maar net op tijd bedacht hij dat hij net met zijn vingers aan het dode dier had gezeten. Niet echt fris.
Hij liep de korte afstand door het slib terug naar de dijk. Zijn tenen glibberden tegen elkaar en hij dacht zelfs dat hij de modder tussen zijn tenen omhoog voelde wellen. Wat maakte het uit, dacht hij. Een dode bruinvis, shit!
Hij moest iemand bellen om het dier op te halen. Zou hij het Dolfinarium moeten benaderen? De looptraining was opeens naar de achtergrond verschoven. Niet alleen had hij er geen zin meer in, hij wist ook dat als hij met deze modderige voeten zijn loopschoenen weer aan zou trekken, hij zijn voeten helemaal open zou schuren door het zand en de modder.
'En, was hij dood?' vroeg Willem.
Samuel knikte.
'Het was zeker een jonge zeehond?' ging Willem verder.
'Het was een bruinvis.'
'Bruinvis?'
Samuel knikte. 'Eigenlijk is het een kleine dolfijn.'
Ma, wat is het nou, een bruinvis of een dolfijn?'
'Een bruinvis is een dolfijn,' zei Samuel ongeduldig.
'Hoe komt die hier in de Oosterschelde?'
'Gewoon door de openingen bij de stormvloedkering, debiel.'
'Moeten we niet iemand waarschuwen?'
Samuel keek naar zijn vriend die duidelijk met de situatie geen raad wist.
'Ik bel de politie wel.'