Van Damme zette zijn auto op de oprit. Toen de motor zweeg bleef hij nog even zitten en stak een sigaret op. Het was al donker geworden. Nadat hij bij de bank een aantal zaken had geregeld, had hij een grote som geld direct meegenomen. Daarna had hij een enorme behoefte gehad aan alcohol. Slechts één drankje, had hij zich voorgenomen. Maar de tijd was omgevlogen. Zeker toen hij in gesprek was gekomen met een aantrekkelijke dame die naast hem aan de leestafel had plaatsgenomen. Het had zijn gedachten in ieder geval heerlijk afgeleid. Maar nu moest hij voortmaken om op tijd te zijn voor het afleveren van het geld.
Hij had vanmiddag nog steeds getwijfeld of hij het geld wel naar de afgesproken plek zou brengen. Kwaadheid om de achterbakse manier van afpersen streed met een diepgewortelde angst. Hij nam de envelop in zijn handen. Het was een dik pak. En het was van hem. Het was zijn geld. Nog wel, dacht hij bitter. Moest hij dat nu zomaar afgeven? En waar eindigde deze vuile chantage?
Hij voelde zich weer kwaad worden. Hij was toch gek als hij zijn geld zomaar vrijwillig weggaf.'' Hij wilde niet als een sul betalen. Wat kon die afperser hem nu helemaal maken?
Maar de angst zat diep. Zeker na het motorongeval. Voor hetzelfde geld had hij levenloos op het asfalt gelegen en niet Donar. Maar buiten de vrees dat er iets met hem kon gebeuren was hij ook bang voor onthulling van feiten, die beter niet bekend konden worden. Ook al zou het een heel werk zijn om te bewijzen dat hij gesjoemeld had met de cijfers, het zou allemaal uit kunnen komen. Ook al waren de verschillen echt maar heel klein, dacht hij zichzelf verdedigend. En zijn verleden... Als iemand daarachter kwam...
Hij legde de envelop weer naast zich neer en nam een diepe haal van zijn sigaret. Hij moest wel betalen. Hij kon het niet opbrengen om in voortdurende angst te leven. Om altijd over zijn schouder te moeten kijken. Hij zou gaan betalen.
Hij had net zijn sigaret in de asbak uitgedrukt toen hij een tik op het raampje hoorde. Direct werd zijn portier opengerukt. Het licht in zijn auto sprong aan. Het verblindde hem. Hij zag niemand. De ijzeren greep om zijn arm was dan ook onverwacht. Een flinke ruk bracht hem uit evenwicht en voor hij het wist lag hij naast zijn auto op de grond. Nu zag hij de twee mannen met een sjaal om hun gezicht die hoog boven hem uittorenden. Hij zag hun ogen. Woeste ogen, vertrokken van haat.
Van Damme hief zijn armen op om zich te beschermen, maar de mannen trokken hem overeind. Zijn knieën trilden en de angst greep hem bij de keel.
'Nee, doe me niets!' Zijn stem sloeg over.
'Dat had je eerder moeten bedenken,' hoorde hij de hese stem van de kleinste van de twee.
Hij zag hoe de vuist van de man omhoogkwam. Hij wilde zijn arm opheffen om de slagen af te weren, maar de ander hield hem in een ijzeren greep.
Een pijnlijke steek schoot met een duizelingwekkende vaart door zijn kaak toen hij geraakt werd. Hij proefde bloed. Er volgde een tweede vuistslag. Vol op zijn neus. Een droge knak klonk door zijn hoofd. De pijn was overweldigend en een zwarte waas trok voor zijn ogen.
'Stop! Laat me met rast.'
De slagen bleven elkaar echter opvolgen. De pijn nam als een rode waas zijn gedachten in bezit. Machteloos probeerde hij de slagen op te vangen. Maar hij zag ze niet meer aankomen. Hij dook in elkaar en sloot zijn ogen. Toen lieten ze hem los. Hij viel op de grond. Als in een reflex rolde hij zich op, met zijn hoofd weggedoken tussen zijn armen.
'Stop, alsjeblieft!' Zijn stem klonk hem onnatuurlijk in de . oren. 'Het geld ligt in de auto.' Ze moesten stoppen. Straks sloegen ze hem dood. Op dat moment kreeg hij een rake trap in zijn zij. De trap kwam zo onverwachts en was zo pijnlijk dat hij naar lucht hapte. Een luide kreun ontsnapte.
Opeens stopten ze. Hij lag stil en zijn hele lichaam schreeuwde.
'Dat zal je leren, vuile hond!' De hese stem klonk vlak boven hem. Hij kromp weer in elkaar.
'Jij met je vuile praktijken. Dat kun je niet maken, begrepen? Heb je dat begrepen?' De stem schreeuwde in zijn oor.
Hij dook verder in elkaar, de pijn in zijn ribbenkast verbijtend.
'Ik vroeg je wat! Heb je me begrepen?' Een por met de punt van een schoen sneed door zijn beurse lichaam.
'Ja ja ja,' Hij wist niet hoe snel hij antwoord moest geven.
'Verdomme! Je moet stoppen met dat achterbakse gedoe. En kennelijk kunnen we dat maar op een manier duidelijk maken. Maar het was ons een genoegen.' Een kelige lach volgde.
'Kom, we gaan,' hoorde hij. Hij durfde zich niet te bewegen uit angst dat zijn belagers van mening zouden veranderen of hem een trap na zouden geven.
Toen hoorde hij hoe hun voetstappen zich verwijderden over de oprit. Er klonk een lach, die droop van de minachting en spot.
'Zag je dat zwijn kruipen? Dat zal hem leren,' hoorde hij de hese stem doorklinken in de nacht.
Toen hoorde hij niets meer.