45 Dochterliefde

2002

Amaal was neergeschoten.

Zelfs toen ze uit haar eigen lichaam wegvloeide en haar ogen leeg werden, stierf Amaal zonder de dood te kennen. Ze stierf met de vreugde het leven van haar dochter te hebben gered. Met tevreden gedachten en vol liefde. Ze stierf in een fluistering, alsof de dood zelf nederig was geworden door het opengaan van een gewond hart en die tederheid niet wilde bederven door al te nadrukkelijk aanwezig te zijn. Alsof de dood een slaapliedje voor haar had gezongen.

Op die dag komen Sara’s twintig jaren op één punt samen en begint ze alle momenten van die dag te onderzoeken, te ontleden, op zoek naar antwoorden, zingeving en met de wil de herinnering eraan te versterken. Of juist de geest te versterken tegen de herinnering eraan.

De lome nevelsluier van die dag.

De bodemloze put van hun dorst.

Het apocalyptische stof dat in de lucht zweefde als plankton.

Sara weet niet waarom haar moeder die dag de deur uit ging. Was er echt een ziekenwagen van de Rode Halve Maan geweest?

Sara had haar ogen nog maar net geopend vanuit een droom, toen ze door de deuropening stapte om haar moeder te zoeken. Ze had gedroomd over haar vioolrecital, vlak voor haar tiende verjaardag, toen ze het publiek in keek en haar moeders gezicht zag, zacht in een floers van trots. Weet je nog, mam?

Maar in haar droom speelde ze voor een publiek dat uit niet meer dan twee personen bestond, Amaal en Madjid, die haar een luid applaus gaven dat het theater van haar dromen helemaal vulde. Madjids gezicht was het hare. Sara had haar hele leven geprobeerd haar vaders gezicht te reconstrueren aan de hand van haar eigen spiegelbeeld. ‘Je lijkt sprekend op hem’, had Amaal ooit tegen haar dochter gezegd. Weet je nog wanneer je dat tegen me zei, mam? Ik wel. Ik was vijf.

In haar droom boog ze voor hen. Plotseling: haar grootouders, Dalia en Hassan, haar oom Joessoef, Fatima, nichtje Filastien, overgrootvader Jahja en overgrootmoeder Basima, Ein Hod en de paarden van haar oudoom Darwiesj, en alle gezichten en verhalen waarmee Sara’s tijd samen met haar moeder in die dagen in Jenin was doordrenkt. Haar voorouders begonnen ook te applaudisseren voor haar, de vrucht van hun zaad. De gehoorzaal daverde van hun lofbetuigingen, en het weelderige landschap van Ein Hod hing als een decor op de achtergrond. Het applaus zwol aan tot een donderend geluid – was dat de ziekenwagen van de Rode Halve Maan? – dat zich een weg baande tot in haar droom, waarin ze het profiel zag van haar moeder, die buiten stond, in de werkelijkheid die heel langzaam tot haar begon door te dringen. Daarom liep ze het podium af, naar Amaal en Madjid, wiens gezicht niet langer het hare was, maar dat van een Israëli onder een soldatenhelm. Ze liep naar haar moeder, nog half in de inerte verfijndheid van haar vioolrecital en half in de ontstellende vernietiging van Jenin. Ze kwam op Amaal af met de onvastheid van een wakende droom.

Toen kwam de schreeuw en werd ze wakker onder het gewicht van haar moeder.

Je bent de mooiste van alle moeders.

Sara kan die laatste minuten van haar moeders leven nooit vergeten. Ten minste tien minuten, een uur misschien, een eeuwigheid die niet lang genoeg duurde. Die alsmaar door haar hoofd blijft spelen en die ze vastlegt in de brieven die ze aan haar overleden moeder schrijft, op een website, zodat de hele wereld er kennis van kan nemen:

Je gezicht kijkt op me neer. De woorden ‘Ik hou van je’ zijn gevormd tussen je halfgeopende lippen, gebarsten van de dorst. Maar er komt geen geluid uit je. Ik wil dan tegen je zeggen dat ik weet dat je vroeger elke nacht in mijn kamer kwam, wanneer je dacht dat ik sliep, om je armen om me heen te leggen. Ik weet dat je van me hield. Ik wil dit tegen je zeggen. Je adem was altijd vol liefde, en vol verdriet. Ik wil je dit zeggen, maar ik ben me wezenloos geschrokken, want ik heb nu het ultieme bewijs dat je meer van mij houdt dan van het leven. Ik vraag me af waar je aan denkt. Ik heb je vergeving nodig. Ik heb jou nodig en ik smeek God om je niet weg te nemen. Niet nu. Niet zo.

De kogel van de sluipschutter, bedoeld voor Sara, begroef zich in Amaals vlees en liet het leven uit haar inwendige wegstromen in een poel van warm bruin. Die poel vormde een deklaag over Sara’s droom en elke droom die ze daarna had. Tot de belegering een week later beëindigd werd, zat Sara onder het bloed van haar moeder. De soldaat die een geweer tegen Amaal had gehouden, trok Sara uit de levenloze armen van haar moeder. Ze verweerde zich uit alle macht, ze wou daar blijven. Ze vroeg hem om haar dood te schieten. Hoe geschokt ze ook was, ze merkte dat het hem verbaasde dat ze Engels sprak. Terwijl de soldaat Sara naar Hoeda’s huis zeulde, zei hij tegen niemand in het bijzonder in bibberend, gebroken Engels dat hij ‘niet meer kan schieten’.

De soldaat gaf zijn thermosfles met water aan Sara en Hoeda; twee dagen later bracht hij hun een nieuwe en vertelde hun waar ze het lichaam van ‘de vrouw’ konden vinden als het kamp ‘opengaat’ – hij had Amaals lichaam onder een ontworteld jong olijfboompje verborgen. Hij gaf hun eten en voldoende te drinken terwijl het beleg voortduurde, maar niet genoeg om het bloed van de moeder van de huid van haar dochter te wassen.

Toen het beleg werd opgeheven, zwermden verslaggevers het kamp binnen. Voedsel en water volgden en overlevenden begonnen hun zoektocht naar elkaar, naar hun doden, hun bezittingen, hun wilskracht. Schoolboeken, schoenen die niet bij elkaar pasten, keukengerei, de dingen die bij het leven horen, lagen verspreid tussen de vernielde huizen. Hadji Salem had het niet overleefd. Vluchtende buren hadden geprobeerd om hem uit zijn huis te halen, maar de oprukkende bulldozers wilden niet stoppen en het huis van de oude man werd onder hun tonnage verpletterd terwijl hij nog binnen was. Toen ze dat hoorde, huilde Sara en ze schreef aan haar overleden moeder:

Weet je, moeder, dat Hadji Salem levend is begraven in zijn huis? Vertelt hij je nu verhalen in de hemel? Ik wou dat ik de gelegenheid had gehad om hem te ontmoeten. Om zijn tandeloze grijns te zien en zijn leerachtige huid aan te raken. Om hem, net als jij toen je klein was, te smeken me een verhaal over ons Palestina te vertellen. Hij was meer dan honderd jaar oud, moeder. Zo lang geleefd te hebben, alleen om door een bulldozer verpletterd te worden. Is dit wat het betekent een Palestijn te zijn?

April, de bloemenmaand, houdt Sara voorgoed in haar moeders armen. Het is de maand waarin moeder en dochter weer verliefd werden en nachtenlang door bleven praten terwijl er buiten de muren die hen beschermden een razernij woedde. Het is de maand waarin Amaal eindelijk een thuis vond, in de ogen van haar dochter. Aprilblossoms.com is de website waar Sara haar herinneringen aan die maand vastlegt. Het is de maand waar alles vandaan komt en naar terugkeert. De maand van waaruit Sara liefheeft en haat.

Sara zal teruggaan naar Pennsylvania. Dat staat vast, want ze heeft al te veel geschreven en haar naam staat op een Israëlische lijst van mensen die een ‘veiligheidsrisico’ vormen. Er is in dit land, waar zelfs schaduwen ontworteld worden, geen plaats waar je je kunt verschuilen. Maar Sara’s hart zal Jenin nooit verlaten.

Hoeda zwierf als verdoofd door het kamp. Die plek, waar ze was geboren, waar ze was misbruikt en geterroriseerd, bemind en gekoesterd, was opnieuw verwoest. De overblijfselen van de levens van mensen staken uit de golven van puin. Hoeda liep rond. Ze zocht iets. Ze zag de badjas van een vrouw tegen de wand van een badkamer, die midden in de puinhopen nog overeind stond. Het was de badjas van haar vriendin en buurvrouw. Dat was een vondst. Maar ze liet hem waar hij was. Een hand, waarvan alleen de vingers te zien waren, stak uit de grond omhoog. Iemand die levend was begraven. Ze liep behoedzaam om de hand heen en mompelde de Fatiha voor de ziel van die persoon. Een meisjesschoentje. Schoolboeken, overal verspreid, verscheurd en met tanksporen erop. Een pop. Ze raapte hem op. Hij had maar één arm. Hoeda ging langzaam op de grond zitten, met de eenarmige pop in haar handen. Ze keek ernaar. Aandachtig. Ze voelde hoe de cirkelbeweging van tijd door haar hart heen blies en zag zichzelf weer als meisje. Ze moest erom glimlachen, in- en intriest. Ze liet haar hand over het hoofd van de pop glijden, streek het geklitte haar glad met een beweging die haar tranenstroom weer op gang bracht. Ze huilde zachtjes jammerend, het klonk als een hart dat alsmaar opnieuw breekt. En lankmoedig sloot Hoeda haar ogen in gebed: O, Allah, help ons allen om door dit leven heen te komen.

Alleen op de begrafenis schreeuwde Hoeda. Ze weeklaagde luid bij het lichaam van haar jeugdvriendin. Het was het enige lichaam dat ze kon begraven. Djamiel werd nooit teruggevonden. Ze had altijd geweten dat haar zoon gedood zou worden, maar welk moederhart kan zich daar werkelijk op voorbereiden? Ze schreeuwde alleen maar. Een primitieve schreeuw, die de ether in werd geslingerd. Haar gezicht was vertrokken door de liefde en dood van kinderen. Hoeda begroef haar vingers in de grond bij de graven, ze kneedde de aarde alsof ze het noodlot zelf liefkoosde, ze greep handenvol pijn en hief die de lucht in, en liet die toen op haar gezicht vallen. Ze zat daar bestrooid met aarde, huilend.

David was er ook. Hij stond stilletjes naast Hoeda bij de zeven lange rijen met graven. Ze kenden elkaar goed. Hoeda was degene die David de namen en geruchten had doorgegeven toen hij, op zoek naar zijn familie, bij haar terechtkwam. Maar nu zeiden ze niets. Niemand sprak.

De paar in Jenin resterende mannen hadden de graven gedolven. Kinderen keken met morbide nieuwsgierigheid toe terwijl men de in doodskleden gehulde lijken in de grond liet zakken. Vrouwen raapten aarde op naast de graven en wierpen die in hun eigen gezicht. Ze rouwden met een oertrilling waar de wereld geen getuige van was.

David huilde in stilte. Hij stond bij het lichaam van zijn zuster, gepijnigd door het droogstaan, riekend naar de behoefte aan drank. Hoewel hij geen geluid maakte, was zijn verdriet intens en hing het boven de graven als regen die niet kan vallen. Zijn tranen welden op in een eenzaamheid die niet weggedronken, gewiegd of aangeraakt kon worden.

Ari stond niet. Hij zat op zijn hurken naast het graf van Amaal, met zijn verdriet op zijn rug, en sprak haar zachtjes toe. ‘Hier,’ fluisterde hij tegen haar lichaam, ‘dit is voor jou. Ik dank mijn leven aan je vader. Zeg hem dat ik nooit een betere vriend heb gehad’, en Sara zag dat Ari de broche met achttien parels op de in een lijkwade gewikkelde gestalte van haar moeder liet vallen.

De broche van mevrouw Perlstein is samen met jou begraven, moeder.

Toen de uren zich aaneenregen en uitputting en dorst hun tol begonnen te eisen, maakte het weeklagen plaats voor de treurige stilte van dodelijk vermoeid verdriet. Ari strompelde naar de massa rouwenden en bad het islamitische gebed voor de doden. Ze reciteerden de Fatiha, begoten hun gezicht met amens die in de kommetjes van hun handen lagen.

‘Je grootvader heeft mij geleerd om te bidden’, vertelde Ari later aan Sara.

‘Ik wou dat ik hem had gekend’, zei ze.

‘Ik zal je alles vertellen wat ik me herinner. Ik heb je grootvader gekend sinds hij een jongen was en ik was bij hem toen hij met je grootmoeder Dalia trouwde. Ik kan je zelfs over je overgrootouders vertellen, Hadji Jahja en Hadja Basima. Als je wilt, kan ik je meenemen naar Ein Hod en je daar rondleiden, op die plek waar je wortels liggen. Ik ben er sinds mijn jeugd niet meer geweest. Het idee om daar nu met Hassans kleindochter terug te keren, spreekt me heel erg aan. Ja, echt. Je zou me een grote gunst bewijzen door met me mee te komen. Het zal je grootvader Hassan, waar hij nu ook is, ook veel plezier doen. Ik ben hem veel verschuldigd.’

Verhalen uit Jenin kwamen druppelsgewijs de nabijgelegen stadjes binnen. Over de jongen die aan een metalen staak hing, met zijn hoofdband en armbanden, de onderscheidingstekens van een strijder. Over een oude man, een honderdjarige hadji, die in zijn gebulldozerde huis was platgewalst. Over de Palestijnse Amriekiyya, die gedood was toen ze haar dochter wilde beschermen. Deze vrouw had in haar jeugd een Israëlische kogel overleefd en stierf door de kogel die voor haar kind was bedoeld. Het verhaal over deze vrouw raakte wijd verbreid. Het bereikte Moena Djalaita, die huilend de Colombiaanse zussen opbelde. ‘Amaal is in Jenin om het leven gekomen’, zei ze. Het verhaal kwam ook terecht in het buitenland en deed Elizabeth veel verdriet; ze huilde tegen de schouder van haar man om die vrouw en haar kind, die ze hadden geholpen en liefgehad. Het bereikte eveneens Angela Haddad en Bo Bo, die rouwden om de dood van een oude vriendin. Maar ook dat verhaal baarde verder weinig opzien.

Toen Israël eindelijk het kamp openstelde, is de vn niet gekomen. De Amerikaanse senaatsleden die plekken bezoeken waar bomaanslagen hebben plaatsgevonden en die hun eeuwige trouw aan Israël zweren, zijn nooit naar Jenin gekomen. Jenin begroef drieënvijftig lijken, waaronder dat van Amaal, in een gemeenschappelijk graf, maar honderden bleven vermist.

Het officiële rapport van de Verenigde Naties, opgesteld door mannen die nooit in Jenin zijn geweest en noch met daders, noch met slachtoffers hebben gesproken, concludeerde dat er geen massamoord had plaatsgevonden. En dat werd herhaald in de krantenkoppen in de Verenigde Staten. geen massamoord in jenin, alleen strijders gedood in jenin, zegt israël.

Ze hebben je vermoord en je in hun krantenkoppen begraven, moeder.

Hoe kan ik vergeven, moeder? Hoe kan Jenin vergeten? Hoe kun je zo’n last dragen? Hoe kun je in een wereld leven die een dergelijk onrecht al zo lang negeert? Is dat wat het betekent om een Palestijn te zijn, moeder?

Rondom Sara’s hart heeft zich een geluidloze schreeuw gevormd, als mist. Woordeloos, ongedefinieerd. Soms denkt ze dat het een politieke of humanitaire aandrang is om de waarheid boven tafel te krijgen. Soms ook voelt het als boosheid. Maar in de schaduw van eenzaamheid is het een woordeloos gefluister dat vanuit haar binnenste komt, een onmiskenbaar verlangen naar nog één enkel ogenblik met Amaal, om op haar moeders laatste woorden te reageren en te zeggen: ‘Ik hou ook van jou.’