39
Seldon was nog maar net op of hij zat alweer met het toestel in zijn handen. Hij was kwaad, alleen al omdat hij honger had.
Zijn poging om Zonnemeester Veertien te bereiken, was afgeketst op iemand die volhield dat Zonnemeester niet gestoord mocht worden.
'Waarom niet?' had Seldon giftig gevraagd.
'U verwacht toch niet van mij dat ik daar nog antwoord op geef?' klonk het koud aan de andere kant van de lijn.
'We zijn hier niet gebracht om een gevangenisstraf uit te zitten,' zei Seldon even koud. 'En ook niet om te verhongeren.'
'Daar heeft u dan ook een keuken voor en genoeg voedsel.'
'Die hebben we ook,' zei Seldon. 'Nu hoeven we alleen nog maar te weten hoe we de keukenapparatuur moeten gebruiken en hoe we het eten moeten klaarmaken. Eten jullie het rauw, braden jullie het, koken, roosteren...?'
'Ik kan niet geloven dat u dat niet weet.'
Dors, die tijdens deze woordenwisseling door de kamer heen en weer had gelopen, wilde de microfoon uit Seldons handen pakken, maar Seldon weerhield haar daarvan. 'Hij verbreekt de verbinding als een vrouw het woord tot hem richt,' fluisterde hij.
Toen, in de microfoon, vastberadener dan ooit, zei hij: 'Wat u wel of niet gelooft kan me niet in 't minst schelen. U stuurt hier iemand naar toe - iemand aan wie we wat hebben - of ik zal Zonnemeester Veertien, als ik hem eindelijk te pakken heb, inlichten en dan zult u boeten.'
Niettemin duurde het nog twee uur voor er iemand langskwam (Seldon was inmiddels tot razernij gebracht en Dors was wanhopig geworden in haar pogingen hem tot bedaren te brengen).
De nieuwkomer was een jonge man met hier en daar wat sproeten op zijn kale kop. Elders had hij hoogstwaarschijnlijk rood haar gehad.
Hij had verschillende pannen bij zich en stond op het punt uit te leggen hoe een en ander in zijn werk ging, toen hij opeens ongemakkelijk begon te kijken. Ontsteld draaide hij Seldon de rug toe. 'Stamverwant,' zei hij, duidelijk opgewonden, 'uw huidkapje zit niet goed.'
Seldon, die het kookpunt al lang bereikt had, zei: 'Daar kan ik niet mee zitten.'
Maar Dors zei: 'Laat mij het maar even rechttrekken, Hari. Het zit hier links een beetje te hoog.'
'U kunt zich weer omdraaien, jongeheer,' snauwde Seldon de man even later toe. 'Wat is uw naam?'
'Ik ben Grijswolk Vijf,' zei de Mycogener wat onzeker terwijl hij zich omdraaide en voorzichtig naar Seldon keek. 'Ik ben nog maar pas geïnitieerd. Ik heb een maaltijd voor u meegenomen.' Hij aarzelde. 'Uit eigen keuken, waar mijn vrouw hem heeft klaargemaakt, stamverwant.'
Hij zette de pannen op tafel en Seldon haalde van eentje het deksel af en begon achterdochtig te ruiken. Verrast draaide hij zich om naar Dors. 'Zeg, dat ruikt helemaal niet slecht.'
Dors knikte. 'Inderdaad. Ik ruik het ook.'
'Het is niet zo heet als het zou moeten zijn,' zei Grijswolk. 'Het is onderweg afgekoeld. U moet borden en bestek in uw keuken hebben.'
Dors, die zich realiseerde dat de jongeman zich ongelukkig zou voelen als hij alleen gelaten werd met een vrouw, en nog ongelukkiger als zij het woord tot hem zou richten, begreep dat het vanzelf sprak dat zij de pannen en borden naar de keuken zou brengen en ze zou afwassen. Dat wil zeggen: als ze erin slaagde de knoppen van de afwasmachine te ontcijferen.
Intussen vroeg Seldon naar de plaatselijke tijd. Hij schaamde zich dood toen hij vernam dat het midden in de nacht was.
'Ja zeker, stamverwant,' zei Grijswolk. 'Daarom duurde het even voor uw behoefte bevredigd kon worden.'
Seldon begreep plotseling waarom Zonnemeester niet gestoord kon worden en dacht aan de vrouw van Grijswolk, die midden in de nacht had moeten opstaan om voor hem een maaltijd te bereiden. Zijn geweten begon te knagen. 'Het spijt me,' zei hij. 'We zijn maar stamverwanten en we wisten niet hoe we de keuken moesten gebruiken of hoe we het eten moesten klaarmaken. Kunt u zorgen dat er in de ochtend iemand langskomt om alles goed uit te leggen?'
'Het beste dat ik kan doen, stamverwanten,' sprak Grijswolk op verzoenende toon, 'is twee Zusters hierheen sturen. Ik vraag u vergiffenis voor het ongerief dat vrouwelijk gezelschap met zich meebrengt, maar zij zijn het die van dat soort dingen afweten.'
Dors was inmiddels weer teruggekomen uit de keuken. Voor ze zich haar plaats in de Mycogener mannenmaatschappij herinnerde, zei ze: 'Dat is prima, Grijswolk. Het
zou leuk zijn als we twee Zusters konden ontmoeten.'
Grijswolk keek haar schichtig aan, maar hield zijn mond dicht.
Seldon, overtuigd dat de jonge Mycogener uit principe zou weigeren om te kennen te geven dat hij gehoord had wat een vrouw tegen hem zei, herhaalde wat Dors gezegd had. 'Dat is prima, Grijswolk. Het zou leuk zijn als we twee Zusters konden ontmoeten.'
Grijswolk klaarde weer op. 'Ik zal zorgen dat ze hier bij het krieken van de dag voor de deur staan.'
Toen Grijswolk vertrokken was zei Seldon tevreden: 'Die Zusters zouden wel eens precies dat kunnen zijn wat we nodig hebben.'
'Oh ja? En in welk opzicht dan wel, Hari?'
'Nou, als we ze behandelen als menselijke wezens zullen ze vast dankbaar genoeg zijn om over hun legenden te praten.'
'Als ze die kennen,' zei Dors sceptisch. 'Op de een of andere manier heb ik er weinig vertrouwen in dat de Mycogeners de moeite nemen om hun vrouwen het nodige bij te brengen.'