1

Er knaagde iets, maar ze kon er de vinger niet op leggen.

Als een zwakke, zeurende pijn ergens in je lichaam.

Of een man achter je op straat als je vlak bij huis bent… Was het dezelfde die in de ondergrondse naar je had gekeken?

Of een donkere spikkel die naar je bed komt, maar nu weg is. Een zwarte weduwe?

Maar toen glimlachte de bezoeker vanaf de bank naar haar en vergat Alice Sanderson haar bezorgdheid – als ze al bezorgd was geweest. Arthur had een scherpe geest en een stevig lijf, dat was waar, maar hij had ook een fantastische glimlach, wat veel belangrijker was.

‘Wil je een glas wijn?’ vroeg ze terwijl ze haar keukentje in liep.

‘Ja, hoor. Wat je maar hebt.’

‘Zo, dit is leuk, spijbelen op een doordeweekse dag. Twee volwassen mensen. Het bevalt me wel.’

‘Born to be wild’ grapte hij.

Achter het raam, aan de overkant van de straat, stonden rijen bakstenen herenhuizen, sommige geschilderd. Ze konden ook een stuk van de skyline van Manhattan zien, wazig op deze aangename doordeweekse middag in de lente. Er zweefde een briesje naar binnen, fris genoeg voor de stad, dat de geur van knoflook en oregano meevoerde van een Italiaans restaurant verderop in de straat. Ze aten allebei het liefst Italiaans; het was een van de vele overeenkomsten tussen hen die ze hadden ontdekt sinds hun eerste ontmoeting een paar weken eerder bij een wijnproeverij in SoHo. Het was eind april en Alice had in een groep van rond de veertig mensen geluisterd naar een sommelier die over Europese wijnen vertelde, toen een man een vraag had gesteld over een bepaalde Spaanse rode wijn.

Ze had erom gegniffeld. Toevallig had ze zelf een doos van die wijn thuis (nou ja, nog een paar flessen), die van een onbekende wijngaard kwam. Het was misschien niet de beste rioja aller tijden, maar het bouquet had iets extra's: de dierbare herinneringen die het wekte. Een Franse geliefde en zij hadden veel van die wijn gedronken tijdens een week in Spanje; een volmaakte verhouding, net wat een vrouw van achter in de twintig die het net had uitgemaakt met haar vriendje nodig had. De vakantieliefde was gepassioneerd, heftig en uiteraard tot mislukking gedoemd geweest, wat het nog beter maakte.

Alice had naar voren geleund om te zien wie de vraag over de wijn had gesteld: een onopvallende man in pak. Na een paar glazen van de aangeboden wijn had ze moed gevat en was, jonglerend met een bord hapjes, door de zaal naar de man gelopen om hem te vragen waarom hij zo geïnteresseerd was in de wijn.

Hij had haar verteld over zijn vakantie een paar jaar eerder met een toenmalige vriendin. Hoe hij van de wijn was gaan houden. Ze waren aan een tafeltje gaan zitten praten. Arthur leek van hetzelfde eten te houden als zij, van dezelfde sporten. Ze jogden allebei en brachten elke ochtend een uur in een veel te dure sportschool door. ‘Maar,’ zei hij, ‘ik draag de goedkoopste korte broeken en T-shirts die ik maar kan vinden. Geen merktroep voor mij…’ Toen had hij beseft dat hij haar misschien beledigde en gebloosd.

Maar zij had erom gelachen. Zij dacht net zo over sportkleding (die ze bij Target kocht wanneer ze bij haar ouders in Jersey op bezoek was), maar had niet toegegeven aan de neiging het hem te vertellen, want dan kwam ze misschien te happig over. Ze hadden het populaire stadse flirtspel gespeeld: wat hebben we gemeenschappelijk? Ze hadden restaurants beoordeeld, afleveringen van Curb Your Enthusiasm vergeleken en zich over hun therapeut beklaagd.

Er volgde een afspraakje, en toen nog een. Art was geestig en hoffelijk. Een beetje stijfjes, soms verlegen, teruggetrokken, wat ze weet aan wat hij een helse breuk noemde; een langdurige relatie met een vriendin die in de mode zat. En zijn gruwelijke werktijden; hij was zakenman in Manhattan. Hij had weinig vrije tijd.

Zou het iets worden?

Hij was nog geen vaste vriend, maar je kon veel slechter gezelschap treffen en toen ze elkaar tijdens het laatste afspraakje hadden gekust, had ze die zachte tinteling gevoeld die haar zei dat het raak was; een vonk. Nu zou kunnen blijken of die vonk kon oplaaien. Het was haar opgevallen dat Arthur heimelijk (dat dacht híj tenminste) naar het strakke roze jurkje had gekeken dat ze speciaal voor hun afspraakje bij Bergdorf's had gekocht. Ze had ook een paar voorbereidingen getroffen in de slaapkamer voor het geval het kussen tot meer leidde.

Toen kwam dat onbehaaglijke gevoel terug, de angst voor de spin.

Waar zát ze mee?

Alice nam aan dat het alleen maar de nasleep was van de onaangename ervaring met een koerier die eerder die dag een pakketje had afgegeven. Hij had een kaalgeschoren kop en borstelige wenkbrauwen, rook naar sigaretten en had een zwaar Oost-Europees accent. Terwijl ze tekende voor ontvangst, had hij haar van top tot teen bekeken, duidelijk op de versiertoer, en toen had hij een glas water gevraagd. Ze had het onwillig voor hem gehaald en toen ze uit de keuken kwam, stond hij midden in haar woonkamer naar haar stereo te kijken.

Ze had gezegd dat ze bezoek verwachtte en hij was met een kwade kop vertrokken, alsof ze hem onheus had behandeld. Alice had door het raam gekeken en opgemerkt dat het bijna tien minuten duurde voordat hij in zijn foutgeparkeerde busje stapte en wegreed.

Wat had hij al die tijd in het appartementencomplex gedaan? Gecontroleerd of…

‘Hallo, waar zit je met je gedachten?’

‘Sorry.’ Ze liep lachend naar de bank en ging naast Arthur zitten. Hun knieën streken langs elkaar en alle gedachten aan de koerier waren verdwenen. Ze proostten, die twee mensen die op alle belangrijke terreinen bij elkaar pasten: politiek (ze gaven allebei bijna evenveel aan de Democraten en stortten geld wanneer de Publieke Radio campagnes hield), films, eten, reizen. Ze waren allebei van hun geloof gevallen protestanten.

Toen hun knieën elkaar weer raakten, wreef hij verleidelijk met de zijne langs de hare, glimlachte en vroeg: ‘Hé, dat schilderij dat je had gekocht, die Prescott? Heb je het al?’

Ze knikte stralend. ‘Ja. Ik ben de trotse bezitter van een Harvey Prescott.’

Naar de maatstaven van Manhattan was Alice Sanderson niet rijk, maar ze had haar geld goed geïnvesteerd en gunde zichzelf haar passie. Ze had de carrière gevolgd van Prescott, een schilder uit Oregon die fotorealistische familieportretten maakte; geen bestaande mensen, maar personages die hij zelf verzon. De families konden traditioneel zijn, maar hij schilderde ook eenoudergezinnen, gezinnen van gemengd ras en homogezinnen. Er was vrijwel geen werk van hem op de markt dat binnen Alice’ budget viel, maar ze stond op de mailinglists van de galeries die wel eens werk van hem aanboden. De vorige maand had een galerie in het westen haar laten weten dat er een klein, vroeg doek beschikbaar zou kunnen komen voor honderdvijftigduizend dollar. De eigenaar had inderdaad besloten het te verkopen en ze had haar beleggingsportefeuille aangesproken om het geld vrij te maken.

Dat was het pakketje dat ze vandaag had gekregen. De blijdschap om het schilderij werd nu echter weer overschaduwd door de oplaaiende angst voor de koerier. Ze herinnerde zich zijn geur en zijn wellustige blikken. Ze stond op onder het mom dat ze de gordijnen verder wilde openen en keek naar buiten. Geen bestelbusjes, geen skinheads die op de hoek naar haar appartement stonden te loeren. Ze overwoog het raam dicht te doen en af te sluiten, maar dat leek al te paranoïde en ze zou Art een verklaring schuldig zijn.

Ze ging weer bij hem zitten, keek naar haar muren en zei dat ze nog niet wist waar ze het schilderij moest ophangen in haar kleine appartement. Er speelde een fantasie door haar hoofd: Arthur zou op een zaterdag blijven slapen en haar op zondag na de brunch helpen de ideale plek voor het doek te vinden.

‘Wil je het zien?’ zei ze met een stem vol trots en blijdschap.

‘Reken maar.’

Ze stonden op en ze liep naar de slaapkamer. Ze dacht voetstappen op de gang naar de voordeur te horen. Alle andere bewoners van het complex moesten op dit uur op hun werk zitten.

Kon het de koerier zijn?

Nou, ze was in elk geval niet alleen.

Ze waren bij de slaapkamerdeur.

En toen sloeg de zwarte weduwe toe.

Alice besefte met een schok wat haar dwars had gezeten, en het had niets te maken met de koerier. Nee, het ging om Arthur. Toen ze elkaar de vorige dag hadden gesproken, had hij haar gevraagd wanneer de Prescott kwam.

Ze had hem verteld dat ze een schilderij had gekocht, maar ze had de naam van de kunstenaar nooit genoemd. Ze hield haar pas in. Het zweet stond haar in de handen. Als hij dingen over het schilderij wist die zij hem niet had verteld, wist hij misschien ook meer van haar leven. Stel dat die vele dingen die ze gemeenschappelijk hadden allemaal leugens waren? Stel dat hij van tevoren had geweten dat ze die Spaanse wijn zo lekker vond? Stel dat hij naar die proeverij was gekomen om bij haar in de buurt te zijn? Alle restaurants die ze kenden, het reizen, de tv-programma's…

Mijn god, ze nam een man die ze nog maar een paar weken kende mee naar haar slaapkamer. Ze had geen enkel verweer…

Ze ademde moeizaam… Ze huiverde.

Hij keek langs haar heen de slaapkamer in. ‘O, het schilderij,’ fluisterde hij. ‘Schitterend.’

Bij het horen van zijn kalme, prettige stem lachte Alice in zichzelf. Was ze niet goed wijs? Ze moest Prescotts naam hebben laten vallen, het kon niet anders. Ze stopte haar onbehagen weg. Relax. Je bent al te lang alleen. Denk aan zijn glimlach, zijn grapjes. Hij denkt net zoals jij.

Rustig maar.

Een zwakke lach. Alice keek naar het doek van zestig bij zestig centimeter, de gedempte kleuren, zes mensen aan een eettafel die naar de beschouwer keken, de een geamuseerd, de ander peinzend of zorgelijk.

‘Ongelooflijk,’ zei hij.

‘De compositie is prachtig, maar hij weet vooral de gezichtsuitdrukkingen zo volmaakt te treffen, vind je ook niet?’ Ze draaide zich naar hem om.

De glimlach bestierf haar op de lippen. ‘Wat is dat, Arthur? Wat doe je?’ Hij had beige, stoffen handschoenen aangetrokken en zocht iets in zijn zak. Toen keek ze in zijn ogen, die zich tot zwarte speldenprikjes hadden verhard onder zijn gefronste wenkbrauwen, in een gezicht dat ze amper herkende.