12

Hé, dit is een verrassing.

Gezien het adres in de chique Upper East Side en het feit dat Robert Jorgensen orthopedisch chirurg was, had Amelia Sachs verwacht dat Henderson House, het adres op de Post-it, een stuk netter zou zijn.

Het was echter een walgelijk doorgangshuis, bevolkt door junks en alcoholisten. In de groezelige lobby vol met niet bij elkaar passende, beschimmelde meubelen stonk het naar knoflook, goedkoop ontsmettingsmiddel, zinloze luchtverfrisser en ongewassen lijven. De meeste onderkomens voor daklozen waren nog gerieflijker.

Ze bleef bij de smerige voordeur staan en keek om. Ze voelde zich nog steeds niet op haar gemak door Tweeëntwintig-vijfs spionage en het gemak waarmee hij de federale agenten in Brooklyn een rad voor ogen had gedraaid. Ze keek aandachtig de straat in. Niemand leek veel belangstelling voor haar te hebben, maar de moordenaar moest ook vlak bij het huis van DeLeon Williams zijn geweest, en toen had ze hem nergens gezien. Ze keek naar een leegstaand pand aan de overkant. Keek iemand door een van de smoezelige ramen naar haar?

Of daar! Op de eerste verdieping was een groot raam kapot, en ze wist zeker dat ze iets zag bewegen in het donker. Was het een gezicht? Of viel er licht door een gat in het dak?

Sachs liep naar het gebouw toe en inspecteerde het zorgvuldig, maar ze zag niemand en stelde vast dat haar ogen haar hadden bedrogen. Ze draaide zich weer om naar het pension, probeerde oppervlakkig adem te halen en stapte over de drempel. Bij de balie liet ze haar penning zien aan de hopeloos dikke receptionist. Het leek hem totaal niet te verbazen of van zijn stuk te brengen dat er een smeris aankwam. Hij wees haar de lift, waaruit een weerzinwekkende stank kwam. Goed, de trap dan maar.

De belasting van haar reumatische gewrichten maakte dat ze met een van pijn vertrokken gezicht de deur van de vijfde verdieping opende en naar kamer 572 liep. Ze klopte aan en stapte opzij. ‘Politic. Meneer Jorgensen? Doe open, alstublieft.’ Ze wist niet wat voor connectie deze man met de moordenaar had, dus liet ze haar hand bij de kolf van haar Glock zweven. Het was een goed wapen, zo betrouwbaar als de zon.

Er kwam geen antwoord, maar ze dacht het metalen dekseltje van het kijkgaatje te horen.

‘Politie,’ zei ze weer.

‘Schuif je legitimatie onder de deur door.’

Ze deed het.

Even later werden er verschillende dievenkettingen losgemaakt. En een grendel. De deur ging een stukje open, maar werd tegengehouden door een veiligheidsbalk. De kier was groter dan die van een dievenketting, maar niet groot genoeg om doorheen te komen.

Het hoofd van een man van middelbare leeftijd werd zichtbaar. Hij had lang, vervuild haar, een gezicht dat werd ontsierd door een weerbarstige baard en schichtige ogen.

‘Bent u Robert Jorgensen?’

Hij tuurde van haar gezicht naar haar legitimatiebewijs, dat hij omdraaide en tegen het licht hield, al was het gelamineerde, rechthoekige kaartje ondoorschijnend. Hij gaf het haar terug en haakte de veiligheidsbalk los. De deur zwaaide open. Hij keek in de gang achter haar en wenkte haar naar binnen. Sachs liep behoedzaam door de deur, met haar hand nog bij haar wapen. Ze keek naar de kamer en de kasten. Er was verder niemand, en Jorgensen was niet gewapend. ‘Bent u Robert Jorgensen?’ vroeg ze nog eens.

Hij knikte.

Toen keek ze iets beter naar de trieste kamer. Er stonden een bed, een tafel met een stoel, een leunstoel en een mottige bank. De donkergrijze vloerbedekking zat vol vlekken. De enige verlichting, een staande lamp, gaf een gedempte, gelige gloed, en de gordijnen waren dicht. Jorgensen leek uit vier grote koffers en een sporttas te leven. Hij had geen keuken, maar er stonden een koelkastje en twee magnetrons in een hoek van de kamer. En een koffiepot. Zijn dieet leek voornamelijk uit soep en instantnoedels te bestaan. Tegen de wand stonden wel honderd dossiermappen in een nette rij.

Zijn kleren stamden uit een andere periode van zijn leven, een betere. Ze zagen er duur uit, maar waren tot op de draad versleten en vlekkerig. De hakken van zijn chique schoenen waren afgesleten. Een gokje: hij was zijn medische praktijk kwijtgeraakt door een drugs- of drankprobleem.

Op het moment werd hij in beslag genomen door een vreemd project: het ontleden van een groot, ingebonden studieboek. Hij had een vergrootglas waar een scherf uit was op een scharnierende arm aan de tafel geklampt en was bezig geweest bladzijden uit het boek te snijden en in repen te knippen.

Misschien was hij door een geestesziekte geveld.

‘Je komt voor de brieven. Dat werd tijd ook.’

‘Brieven?’

Hij nam haar achterdochtig op. ‘Niet?’

‘Ik weet van geen brieven.’

‘Ik heb ze naar Washington gestuurd. Maar je praat wel, hè? Jullie wetsdienaren. Jullie veiligheidsbewakers. Vast wel. Je moet wel, iedereen praat. Criminele databases en alles…’

‘Ik weet echt niet waar u het over hebt.’

Hij leek haar te geloven. ‘Tja, dan…’ Zijn blik viel op haar heup en hij zette grote ogen op. ‘Wacht even, staat je mobiele telefoon aan?’

‘Eh, ja?’

‘Jezus christus in de hemel, wat mankeert jou?’

‘Ik…’

‘Je kunt toch net zo goed naakt over straat lopen en elke wildvreemde die je ziet je adres geven? Haal de accu eruit. Niet alleen uitzetten. De batterij eruit!’

‘Dat doe ik niet.’

‘Haal hem eruit, anders donder je maar op. En die pda. En je pieper.’

Het leek alles of niets te zijn, maar Sachs zei gedecideerd: ‘Ik wis mijn geheugen niet. Ik doe de telefoon en de pieper.’

‘Goed dan,’ bromde hij en hij leunde naar voren om te zien hoe ze de batterijen uit de apparaatjes haalde en de pda uitzette.

Toen vroeg ze naar zijn legitimatie. Hij dacht even na en diepte een rijbewijs op met een adres in Greenwich, Connecticut, een van de welvarendste steden in de omgeving. ‘Ik kom hier niet voor brieven, meneer Jorgensen. Ik wil u een paar vragen stellen. Ik zal u niet lang ophouden.’

Hij wees naar de onwelriekende bank en ging zelf op de wankele stoel aan de tafel zitten. Alsof hij zich niet kon bedwingen, pakte hij een stanleymes en sneed een stuk uit de rug van het boek. Hij hanteerde het mes vaardig, snel en zeker. Sachs was blij dat de tafel tussen hen in stond en dat ze haar wapen zó kon pakken.

‘Meneer Jorgensen, ik ben hier vanwege een misdrijf dat vanochtend is gepleegd.’

‘O, ja, natuurlijk.’ Hij perste zijn lippen op elkaar en keek weer naar Sachs. Zijn gezichtsuitdrukking was duidelijk: berusting en weerzin. ‘En wat heb ik déze keer gedaan?’

Deze keer?

‘Het gaat om een verkrachting met moord, maar we weten dat u er niets mee te maken hebt. U was hier.’

Een sardonische grijns. ‘O, jullie houden me in de gaten. Natuurlijk.’ Toen een grimas. ‘Godver.’ Het was een reactie op iets wat hij had gevonden, of niet had gevonden, in het deel van de rug van het boek dat hij ontleedde. Hij gooide het in de prullenmand. Sachs zag restanten van verminkte kleren, boeken, kranten en doosjes, ook aan stukken gesneden, in halfopen vuilniszakken. Toen keek ze naar de grootste magnetron en zag dat er een boek in lag.

Smetvrees, vermoedde ze.

Hij volgde haar blik. ‘Je kunt ze het beste met microgolven vernietigen.’

‘Bacteriën? Virussen?’

Hij lachte om haar vraag alsof ze een grap had gemaakt en knikte naar het boek op tafel. ‘Maar soms zijn ze heel goed verstopt. Toch moet je ze vinden. Je moet de vijand kennen.’ Hij knikte naar de magnetron. ‘En straks maken ze ze zo dat je ze niet eens meer kunt vernietigen. Ja, neem dat maar van me aan.’

Ze… de vijand… Sachs was een paar jaar surveillant geweest – portofoon, in politiejargon. Ze had op Times Square gewerkt toen het nog, nou ja, Times Square was, voordat het Disneyland-noord werd. Surveillant Sachs had veel ervaring opgedaan met daklozen en geesteszieken. Ze herkende symptomen van een paranoïde persoonlijkheid, misschien zelfs schizofrenie.

‘Kent u een zekere DeLeon Williams?’

‘Nee.’

Ze noemde de namen van de andere slachtoffers en zondebokken, onder wie Rhymes neef.

‘Nee, nooit van gehoord.’ Hij leek de waarheid te spreken. Het boek eiste een eindeloze halve minuut al zijn aandacht op. Hij sneed er een bladzij uit, hield hem onder de lamp en grimaste weer. Hij gooide de bladzij weg.

‘Meneer Jorgensen, dit kamernummer is vandaag op een briefje bij de plek van het misdrijf gevonden.’

De hand met het mes erin verstijfde. Hij keek haar met angstige, gloeiende ogen aan. ‘Waar?’ vroeg hij ademloos. ‘Waar heb je het in godsnaam gevonden?’

‘In een afvalbak in Brooklyn. Het zat aan wat aanwijzingen geplakt. Het is mogelijk dat de moordenaar het heeft weggegooid.’

Hij vroeg maniakaal fluisterend: ‘Heb je een naam? Hoe ziet hij eruit? Zeg op!’ Hij kwam half overeind en zijn gezicht werd rood. Zijn lippen trilden.

‘Rustig maar, meneer Jorgensen. Kalm. We weten niet zeker of hij het briefje heeft weggegooid.’

‘O, hij was het wel. Reken maar. Die klootzak!’ Hij leunde naar voren. ‘Heb je zijn náám?’

‘Nee.’

‘Zeg op, verdomme! Doe eens een keer iets vóór mij. Niet tégen mij!’

‘Als ik iets voor u kan doen, zal ik het niet laten,’ zei ze beslist, ‘maar u moet wel kalm blijven. Over wie hebt u het?’

Hij legde het mes neer en leunde achterover, met hangende schouders. Een verbitterde glimlach trok over zijn gezicht. ‘Wie? Wie? Nou, God, natuurlijk.’

‘God?’

‘En ik ben Job. Ken je Job? De onschuldige die door God werd gekweld. Alle beproevingen die Hij hem liet doorstaan? Dat is nog niets vergeleken bij wat ik heb moeten verduren… Ja, hij is het. Hij heeft ontdekt waar ik nu ben en het op dat briefje van jou geschreven. Ik dacht dat ik ontsnapt was, maar nu heeft hij me weer te pakken.’

Sachs dacht tranen te zien. ‘Waar hebt u het over?’ vroeg ze. ‘Alstublieft, vertel het me.’

Jorgensen wreef over zijn gezicht. ‘Goed dan… Tot een paar jaar geleden had ik een chirurgische praktijk, en ik woonde in Connecticut met een vrouw en twee fantastische kinderen. Ik had geld op de bank, een pensioenplan, een tweede huis. Een comfortabel leven. Ik was gelukkig. Maar toen gebeurde er iets vreemds. Niets wereldschokkends, in het begin niet. Ik vroeg een nieuwe creditcard aan om airmiles te verdienen. Ik verdiende drie ton per jaar. Ik had nog nooit van mijn leven een creditcardbetaling of hypotheekaflossing gemist, maar mijn aanvraag werd afgewezen. Een vergissing, dacht ik, maar het bedrijf zei dat ik een kredietrisico was omdat ik het afgelopen halfjaar drie keer was verhuisd. Alleen was ik helemaal niet verhuisd. Iemand had mijn naam, mijn burgerservicenummer en creditcardinformatie te pakken gekregen en huurde appartementen op mijn naam. Toen betaalde hij de huur niet meer, maar eerst had hij voor bijna honderdduizend dollar spullen gekocht en op die adressen laten bezorgen.’

‘Identiteitsdiefstal?’

‘O, de hoorn des overvloeds van de identiteitsdiefstal. God nam creditcards op mijn naam, maakte enorme schulden en liet de rekeningen naar verschillende adressen sturen. Niet dat hij ooit iets betaalde, natuurlijk. En zodra ik iets had opgelost, deed hij weer iets anders. En hij bleef maar informatie over me verzamelen. God wist alles! De meisjes naam van mijn moeder, haar geboortedatum, de naam van mijn eerste hond, het merk van mijn eerste auto… al die dingen waar bedrijven naar vragen om je te identificeren. Hij bemachtigde mijn telefoonnummers en het nummer van mijn telefoonkaart. Hij zorgde dat ik een telefoonrekening van tienduizend dollar kreeg. Hoe? Door de tijd en het weerbericht in Moskou, Singapore of Sydney te bellen en de telefoon vier uur van de haak te laten liggen.’

‘Waarom?’

‘Waarom? Omdat hij God is. En ik ben Job… Die hufter kocht zelfs een huis op mijn naam! Een heel huis! En toen loste hij de hypotheek niet af. Ik kwam er pas achter toen een jurist van een deurwaarderskantoor me in mijn kliniek in New York wist op te sporen en me vroeg een afbetalingsregeling te treffen voor de driehonderdzeventigduizend dollar schuld die ik had openstaan. God maakte ook een kwart miljoen dollar schuld met gokken op internet.

Hij deed valse claims bij de verzekering op mijn naam en mijn aansprakelijkheidsverzekering liet me vallen. Ik kon niet onverzekerd in mijn kliniek werken, maar niemand wilde me verzekeren. We moesten het huis verkopen en alles ging natuurlijk tot de laatste cent op aan de schulden die ík had gemaakt – het ging inmiddels om twee miljoen dollar.’

‘Twee miljóén?’

Jorgensen deed zijn ogen even dicht. ‘En toen werd het nog erger. Mijn vrouw was me blijven steunen. Het was moeilijk, maar ze stond achter me… tot God cadeautjes liet sturen, dure cadeautjes, naar een paar voormalige verpleegkundigen in de kliniek, gekocht op mijn creditcard en voorzien van uitnodigingen en suggestieve opmerkingen. Een van de vrouwen sprak op mijn antwoordapparaat thuis in om me te bedanken en te zeggen dat ze dolgraag een weekendje met me weg wilde. Mijn dochter hoorde het bericht het eerst. Ze vertelde het snikkend aan mijn vrouw. Volgens mij geloofde ze in mijn onschuld, maar toch is ze vier maanden geleden bij haar zus in Colorado ingetrokken.’

‘Dat spijt me voor u.’

‘Het spijt je? Goh, dank je wel, maar ik ben nog niet klaar. O, nee. Kort nadat mijn vrouw bij me weg was gegaan, begonnen de aanhoudingen. Naar het scheen werden er wapens die gekocht waren met een creditcard en een vervalst rijbewijs op mijn naam, gebruikt bij roofovervallen in East New York, New Haven en Yonkers. Er raakte een bankbediende zwaargewond. Ik werd door het Bureau of Investigation van New York gearresteerd. Ze hebben me uiteindelijk laten lopen, maar ik heb nu een strafblad. Dat is definitief. Net als die keer toen de DEA me arresteerde omdat er met een cheque van mij illegaal geïmporteerde medicijnen zouden zijn aangeschaft. O, en ik heb zelfs een tijdje in de gevangenis gezeten… Of nee, niet ikzelf: iemand aan wie Gód vervalste creditcards en een rijbewijs op mijn naam had verkocht. De gevangene was natuurlijk heel iemand anders. Wie weet hoe hij in het echt heette? Maar wat de rest van de wereld betreft, blijkt uit de overheidsdocumenten dat Robert Samuel Jorgensen, burgerservicenummer 923674182, destijds wonende te Greenwich, Connecticut, gedetineerd is geweest. Dat staat ook in mijn strafblad. Voor eeuwig.’

‘U hebt de politie toch zeker wel gebeld?’

‘Kom op, zeg,’ zei hij honend. ‘Je zit zelf bij de politie. Weet je hoe hoog dit op de prioriteitenlijst staat? Net boven oversteken door rood.’

‘Bent u iets te weten gekomen wat ons zou kunnen helpen? Iets over hem? Zijn leeftijd, ras, opleiding, verblijfplaats?’

‘Nee, niets. Waar ik ook zocht, ik vond maar één iemand: mezelf. Hij heeft me mezelf afgenomen… Ja, ze zeggen dat er beveiliging is, dat je beschermd bent. Gelul. Oké, als je je creditcard kwijtraakt, ben je misschien tot op zekere hoogte beschermd, maar als iemand je leven wil verwoesten, sta je machteloos. De mensen geloven wat de computers zeggen. Als die zeggen dat je schulden hebt, heb je schulden. Als ze zeggen dat je een risico bent voor de verzekering, ben je dat. Als er wordt gemeld dat je geen krediet hebt, heb je geen krediet, ook al ben je multimiljonair. We geloven de dáta; de waarheid interesseert ons niet. Trouwens, zal ik je laten zien waar ik het laatst heb gewerkt?’

Hij sprong op en maakte zijn kast open, waarin het uniform van een fastfoodketen hing. Hij ging weer aan de tafel zitten en begon weer in het boek te snijden. ‘Ik zal je vinden, klootzak,’ mompelde hij. Hij keek op. ‘En zal ik je eens vertellen wat het ergste was?’

Ze knikte.

‘God woonde nooit in de appartementen die hij op mijn naam huurde. Hij nam de illegale medicijnen niet in ontvangst, net zomin als de andere dingen die hij bestelde. Het is allemaal door de politie gevonden. En hij heeft nooit in dat schitterende huis gewoond dat hij had gekocht. Vat je 'm? Hij deed het alleen maar om mij te kwellen. Hij is God, ik ben Job.’

Sachs zag een foto op de tafel staan. Ze herkende Jorgensen met een blonde vrouw van zijn leeftijd. Ze stonden met hun armen om een tienermeisje en een jongetje heen. Het huis op de achtergrond was bijzonder mooi. Ze vroeg zich af waarom Tweeëntwintig-vijf al die moeite zou doen om iemands leven kapot te maken, áls Tweeëntwintig-vijf hierachter zat. Testte hij technieken om dicht bij zijn slachtoffers te komen en anderen voor zijn misdrijven te laten opdraaien? Was Robert Jorgensen zijn proefkonijn?

Of was Tweeëntwintig-vijf een wrede psychopaat? Wat hij Jorgensen had aangedaan, zou je een verkrachting zonder seks kunnen noemen.

‘Ik denk dat u beter kunt verhuizen, meneer Jorgensen.’

Een gelaten glimlach. ‘Ja. Dat is veiliger. Zorg dat je altijd moeilijk te vinden bent.’

Sachs dacht aan een uitdrukking die haar vader altijd had gebruikt en die haar eigen levensvisie goed samenvatte: Zolang je in beweging blijft, kunnen ze je niet pakken…’

Hij knikte naar het boek. ‘Weet je hoe hij me heeft gevonden? Hierdoor, zegt mijn gevoel. Kort nadat ik het had gekocht, ging alles mis. Ik blijf maar denken dat het antwoord erin is te vinden. Ik heb het in de magnetron gestopt, maar dat hielp dus niet. Er moet een antwoord in zitten. Het móét!’

‘Wat zoekt u precies?’

‘Weet je dat niet?’

‘Nee.’

‘Nou, een zendertje natuurlijk. Ze stoppen ze in boeken. En in kleren. Straks zitten ze bijna overal in.’

Het ging dus niet om ziektekiemen.

‘In de magnetron kun je zendertjes vernietigen?’ speelde ze het spelletje mee.

‘De meeste wel. Je kunt de antenne er ook afbreken, maar ze zijn zo klein, tegenwoordig. Bijna microscopisch klein.’ Jorgensen zweeg en ze besefte dat hij aandachtig naar haar keek, alsof hij over iets nadacht. ‘Neem jij het maar mee,’ zei hij toen.

‘Wat?’

‘Het boek.’ Zijn ogen flitsten manisch door de kamer. ‘Het antwoord zit erin, de verklaring voor alles wat me is overkomen… Alsjeblieft? Jij bent de eerste die niet zijn schouders ophaalde toen ik mijn verhaal vertelde, de eerste die me niet aankijkt alsof ik gek ben.’ Hij leunde naar voren. ‘Jij wilt hem net zo graag pakken als ik. Jullie hebben vast allerlei apparatuur. Scanmicroscopen, sensoren… Jullie kunnen het vinden! En dan leidt het jullie naar hem toe. Ja!’ Hij stak haar het boek toe.

‘Tja, maar ik weet niet wat we zoeken.’

Hij knikte begrijpend. ‘O, dat hoef je mij niet te vertellen. Dat is het probleem. Ze veranderen alles continu. Zo blijven ze ons altijd een stap voor. Maar alsjeblieft…’

Ze…

Ze nam het boek aan en overwoog het in een plastic monsterzak te stoppen en er een registerkaartje bij te schrijven. Ze vroeg zich af hoe hard ze zou worden uitgelachen in Rhymes herenhuis. Waarschijnlijk kon ze het beter onverpakt meenemen.

Jorgensen leunde naar voren en kneep in haar hand. ‘Dank je wel.’ Hij huilde weer.

‘Dus u gaat verhuizen?’ vroeg ze.

Hij beloofde het en gaf haar de naam van een ander pension, een in de Lower East Side. ‘Niet opschrijven. Tegen niemand zeggen. Noem mijn naam niet aan de telefoon. Ze luisteren altijd mee, hoor.’

‘Bel me als u nog iets te binnen schiet over… God.’ Ze gaf hem haar kaartje.

Hij prentte de gegevens in zijn geheugen. Toen verscheurde hij het kaartje, liep naar de badkamer en spoelde de helft van de snippers door de wc. Hij zag haar kijken. ‘De andere helft trek ik later door. Iets in zijn geheel doorspoelen is net zo stom als rekeningen in je open brievenbus laten liggen. De mensen zijn zo dom.’

Hij liep met haar mee naar de deur en leunde dicht naar haar over. De weerzinwekkende geur van ongewassen kleren drong zich in haar neusgaten. Zijn roodomrande ogen keken haar priemend aan. ‘Rechercheur, luister naar me. Ik weet dat je dat grote pistool op je heup hebt, maar daar begin je niets mee tegen zo iemand als hij. Jij moet dicht bij hem komen voordat je hem kunt doodschieten, maar hij hoeft niet eens in jouw buurt te komen. Hij kan ergens in een donkere kamer een glas wijn drinken terwijl hij je leven aan scherven gooit.’ Jorgensen knikte naar het boek in haar hand. ‘En nu je dat hebt, ben je ook besmet.’