14

Ze vertelde het verhaal van een gekweld man, wiens leven was verwoest door identiteitsdiefstal. Een man die zijn wraakengel God noemde, en zichzelf Job.

Hij had ze duidelijk niet allemaal op een rijtje; ‘excentriek’ ging niet ver genoeg. Maar zelfs als zijn verhaal maar ten dele waar was, was het aangrijpend en pijnlijk om aan te horen. Een leven dat aan gruzele-menten lag, en dat door een zinloze misdaad.

Toen eiste Sachs Rhymes onverdeelde aandacht op door te zeggen: ‘Jorgensen beweert dat degene die hierachter zit, hem volgt sinds hij dit boek heeft gekocht, twee jaar geleden. Hij lijkt alles te weten wat hij doet.’

‘Alles,’ herhaalde Rhyme met een blik op de schema's. ‘Daar hadden we het een paar minuten geleden net over. Hij komt al het nodige te weten over de slachtoffers en de zondebokken.’ Hij vertelde Sachs wat ze hadden ontdekt.

Ze gaf het boek aan Mel Cooper en zei dat Jorgensen geloofde dat er een zendertje in verstopt was.

‘Een zendertje?’ zei Rhyme spottend. ‘Hij heeft te veel films van Oliver Stone gezien… Nou ja, onderzoek het maar als je wilt, maar laten we de echte aanwijzingen niet vergeten.’

Sachs' telefoongesprekken met de politie in de verschillende jurisdic-ties waar Jorgensen slachtoffer was geworden, leverden weinig op. Ja, er was onmiskenbaar sprake geweest van identiteitsdiefstal, maar, zo merk-te een politieman in Florida op: ‘Weet je wel hoe vaak dat voorkomt? We achterhalen een vals adres en doen een inval, maar tegen de tijd dat wij er aankomen, staat het alweer leeg. De dader is al met alle handels-waar die hij op rekening van het slachtoffer heeft gekocht naar Texas of Montana vertrokken.’

De meeste mensen die ze sprak, hadden van Jorgensen gehoord (‘Wat schrijft die man veel brieven’) en leefden met hem mee, maar niemand had aanwijzingen in de richting van een persoon of bende die achter de misdrijven zou kunnen zitten, en ze konden niet half zoveel tijd aan dit soort zaken besteden als ze zouden willen. ‘We zouden er nog eens hon-derd man op kunnen zetten zonder een stap verder te komen.’

Toen Sachs klaar was, vertelde ze dat aangezien Tweeëntwintig-vijf op de hoogte was van Jorgensens adres, ze de receptionist van het pension had gevraagd haar te waarschuwen zodra er iemand belde of langskwam die naar hem informeerde. Als hij het deed, zou Sachs het pension niet onder de aandacht brengen van de bouwinspectie.

‘Goed gedaan,’ zei Rhyme. ‘Wist je dat ze in overtreding waren?’

‘Pas toen hij beloofde dat hij me met de snelheid van het licht zou bellen.’ Sachs liep naar de aanwijzingen die Pulaski in de atelierwoning had verzameld en keek ernaar.

‘Nog ideeën, Amelia?’ zei Sellitto.

Ze keek naar de schema's, de ene nagel met de andere bewerkend ter-wijl ze probeerde iets af te leiden uit de onsamenhangende verzameling sporen.

‘Waar heeft hij die vandaan?’ Ze liep naar de tafel en pakte de mon-sterzak met de uitgeprinte foto van Myra Weinburg, die lief en geamu-seerd in de camera keek die haar foto had genomen. ‘Dat moeten we uitzoeken.’

Goed idee. Rhyme had zich niet afgevraagd waar de foto vandaan kwam; hij had gewoon aangenomen dat Tweeëntwintig-vijf hem van de een of andere website had gedownload. Het papier had hem meer ge-boeid als bron van aanwijzingen.

Myra stond op de foto naast een bloeiende boom, met een glimlach op haar gezicht. Ze had een roze drankje in een martiniglas in haar hand.

Rhyme zag dat Pulaski ook naar de foto keek, en dat zijn ogen weer triest werden.

Ze leek gewoon een beetje op Jenny…

Rhyme zag duidelijke randen en halen, waarschijnlijk van letters, die rechts buiten het kader verdwenen. ‘Hij moet hem van internet hebben gehaald, om de schijn te wekken dat DeLeon Williams haar volgde.’

‘Misschien kunnen we hem traceren via de site waarop hij de foto heeft gevonden. Hoe komen we daarachter?’

‘Je kunt haar naam googelen,’ opperde Rhyme.

Cooper deed het en kreeg een stuk of tien treffers, waarvan er een paar betrekking hadden op een andere Myra Weinburg. De sites die het slachtoffer vermeldden, waren allemaal van beroepsorganisaties, en niet één van de geplaatste foto's kwam overeen met het exemplaar dat Tweeentwintig-vijf had uitgeprint.

‘Ik heb een idee,’ zei Sachs. ‘Ik bel mijn computerexpert.’

‘Wie, die vent van onze afdeling Computerdelicten?’ vroeg Sellitto.

‘Nee, iemand die nog beter is.’

Ze pakte de telefoon en koos een nummer. ‘Pammy, hoi, waar zit je? Goed. Ik heb een opdracht voor je. Ik wil even online met je chatten. We doen het geluid via de telefoon.’

Sachs keek naar Cooper. ‘Mel, kun je je webcam aanzetten?’

Cooper toetste een commando in en even later verscheen Pams kamer bij haar pleegouders in Brooklyn op zijn scherm. Toen Pam ging zitten, kwam haar knappe gezichtje in beeld, licht vervormd door de groot-hoeklens.

‘Hallo, Pam.’

‘Hallo, meneer Cooper,’ klonk haar zangerige stem door de speaker van de telefoon.

‘Ik neem het van je over,’ zei Sachs, en ze nam Coopers plaats achter het toetsenbord in. ‘Lieverd, we hebben een foto gevonden die volgens ons van internet is geplukt. Wil jij even kijken? Misschien kun jij zien waar hij vandaan komt.’

‘Oké.’

Sachs hield de plastic zak voor de webcam.

‘Ik zie alleen de reflectie van het licht. Kun je hem uit het plastic halen?’

Sachs trok latex handschoenen aan, schoof de foto behoedzaam uit de zak en hield hem weer op.

‘Dat is beter. Ja, die komt van OurWorld.’

‘Wat is dat?’

‘Je weet wel, een netwerksite, zoiets als Facebook en MySpace. Hier moet je tegenwoordig bij zijn. Iedereen is lid.’

‘Ken je die sites, Rhyme?’ vroeg Sachs.

Hij knikte. Gek genoeg had hij er pas nog aan gedacht. Hij had een artikel gelezen in The New York Times over netwerksites en virtuele werelden, zoals Second Life. Het had hem verbaasd te lezen dat de men-sen steeds minder tijd doorbrachten in de echte wereld en steeds meer in de virtuele, van avatars tot van die netwerksites tot telewerken. Naar het scheen had de Amerikaanse tiener in geen enkele periode van de ge-schiedenis zoveel tijd binnenshuis doorgebracht. Gek genoeg werd Rhyme door zijn trainingsregime en veranderende mentaliteit zelf juist minder virtueel, en kwam hij vaker buiten de deur. De scheidslijn tus-sen gezonden en gehandicapten vervaagde.

‘Weet je zeker dat het om die site gaat?’ vroeg Sachs aan Pam.

‘Ja. Zij hebben die rand. Als je goed kijkt, zie je dat het geen gewone lijn is; het zijn kleine wereldbolletjes, telkens herhaald.’

Rhyme tuurde naar de rand. Ja, het klopte. Hij dacht terug aan wat hij in het artikel over OurWorld had gelezen. ‘Hallo, Pam… Ze hebben veel leden, hè?’

‘Hé, hallo, meneer Rhyme. Ja, iets van dertig of veertig miljoen men-sen. Van wiens domein komt die foto?’

‘Domein?’ vroeg Sachs.

‘Zo wordt je pagina genoemd, je “domein”. Wie is dat?’

‘Ik ben bang dat ze vandaag is vermoord,’ zei Sachs effen. ‘Die zaak waarover ik je eerder vandaag heb verteld.’

Rhyme zou een tiener nooit over de moord hebben verteld, maar het was Sachs’ eigen beslissing; ze wist wel wat ze wel en niet kon doorver-tellen.

‘O, wat erg.’ Pam leefde mee, maar de harde waarheid schokte of ont-stelde haar niet.

‘Pam, kan iedereen inloggen en in jouw domein komen?’ vroeg Rhyme.

‘Nou, je moet eigenlijk lid worden, maar als je niets wilt posten of geen eigen domein wilt hebben, kun je gewoon rondkijken.’

‘Denk je dat de man die dit heeft geprint iets van computers weet?’

‘Ja, dat zal wel moeten, denk ik. Alleen heeft hij die foto niet uitge-print.’

‘Hoezo?’

‘Je kunt niets printen of downloaden, ook niet als je “print screen” aanklikt. Er zit een filter op het systeem, om stalkers tegen te houden, zie je. En dat kun je niet kraken. Zo worden boeken met copyright ook beschermd op internet.’

‘Hoe is hij dan aan die foto gekomen?’ vroeg Rhyme.

Pam lachte. ‘O, hij zal wel hebben gedaan wat we allemaal op school doen als we een foto willen hebben van een lekkere jongen of een rare goth-meid. Je neemt gewoon een foto van het scherm met een digitale camera. Dat doet iedereen.’

‘Maar natuurlijk,’ zei Rhyme hoofdschuddend. ‘Het was nooit bij me opgekomen.’

‘Geeft niets, hoor, meneer Rhyme,’ zei Pam. ‘Mensen zien zo vaak het voor de hand liggende over het hoofd.’

Sachs keek naar Rhyme, die glimlachte om de geruststellende woor-den van het meisje. ‘Oké, Pam. Bedankt en tot ziens.’

‘Dag!’

‘Laten we het portret van onze vriend maar eens aanvullen.’

Sachs pakte een stift en liep naar het whiteboard.


Profiel dader 225

  • Man
  • Mogelijk roker, wonend/werkend met iemand die rookt of ergens bij bron van tabak
  • Heeft kinderen, woont/werkt bij kinderen of ergens bij bron van speelgoed
  • Geïnteresseerd in kunst, munten?
  • Vermoedelijk blank of lichtgetint
  • Normaal postuur
  • Sterk: kan slachtoffers wurgen
  • Heeft de beschikking over apparatuur om stem te vervormen
  • Mogelijk computerkennis; kent OurWorld. Andere netwerksites?
  • Neemt trofeeën van slachtoffers. Sadist?
  • Deel woning/werkplek donker en vochtig

Onopzettelijk achtergelaten sporen

  • Stof
  • Oud karton
  • Stukje BASF B35 nylon 6; poppenhaar
  • Tabak van Tareyton-sigaretten
  • Oude tabak, geen Tareyton, merk onbekend
  • Sporen stachybotrys chartarumschimmel

Rhyme keek naar het schema toen hij Mel Cooper in de lach hoorde schieten. ‘Nee, maar.’

‘Wat is er?’

‘Dit is interessant.’

‘Kan het iets specifieker? “Interessant” zegt me niets. Feiten wil ik horen.’

‘Toch is het interessant.’ De analist had de opengesneden rug van Robert Jorgensens boek met fel licht beschenen. ‘Jij dacht dat die chirurg gek was met zijn verhaal over zendertjes? Nou, misschien zit er tóch een film in voor Oliver Stone… Er is echt iets in dat boek verstopt. In het plakband van de rug.’

‘Echt waar?’ zei Sachs hoofdschuddend. ‘Ik dacht dat hij gestoord was.’

‘Laat zien,’ zei Rhyme. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt, en hij zette zijn scepsis even in de wacht.

Cooper richtte een kleine hd-camera op de onderzoektafel en be-scheen het boek met de infraroodlamp. Onder de band was een recht-hoekje met kriskras lopende lijnen zichtbaar.

‘Haal het eruit,’ zei Rhyme.

Cooper sneed voorzichtig de rug open en haalde er een stukje geplas-tificeerd papier uit, een soort printplaatje van ongeveer tweeënhalve centimeter lang. Er stond ook een reeks cijfers op en de naam van de fa-brikant: DMS, Inc.

‘Kolere, wat is dát?’ zei Sellitto. ‘Is het echt een zendertje?’

‘Ik zou niet weten hoe het werkt,’ zei Cooper. ‘Ik zie geen batterij of andere energiebron.’

‘Mel, zoek die fabrikant op.’

Een snelle zoektocht leidde naar Data Management Systems vlak bui-ten Boston. Cooper las een beschrijving van de onderneming voor, die een afdeling had waar deze dingetjes werden gemaakt, die RFID-tags werden genoemd, een afkorting van radiofrequentie-identificatie.

‘Daar heb ik van gehoord,’ zei Pulaski. ‘Het was op CNN.

‘O, de absolute bron van forensische kennis,’ zei Rhyme sarcastisch.

‘Nee, dat is CSI,’ zei Sellitto, wat Ron Pulaski weer een proestlach ont-lokte.

‘Wat kun je ermee?’ vroeg Sachs.

‘Dit is interessant.’

‘Daar ga je weer. “Interessant”.’

‘Het in wezen een programmeerbare chip die door een radioscanner kan worden afgelezen. Er hoeft geen batterij in; de antenne pikt de ra-diogolven op en die leveren genoeg energie,’ zei Cooper.

‘Jorgensen had het over het afbreken van antennes om ze onschade-lijk te maken,’ zei Sachs. ‘Hij zei ook dat je ze soms in de magnetron kapot kon krijgen, maar met die…’ – ze wees naar de chip – ‘… lukte het niet. Dat zei hij tenminste.’

Cooper vervolgde: ‘Fabrikanten en winkeliers gebruiken ze voor hun voorraadbeheer. In de komende jaren zal bijna elk product dat binnen de Verenigde Staten wordt verkocht zijn eigen RFID-tag krijgen. Grote winkelbedrijven nemen nu al geen producten zonder tag meer in hun assortiment op.’

Sachs lachte. ‘Dat was precies wat Jorgensen ook tegen me zei. Mis-schien was hij minder van de wereld dan ik dacht.’

‘Elk product?’ vroeg Rhyme.

‘Ja. Zodat winkels weten waar de spullen zijn, hoeveel voorraad ze hebben, wat sneller verkoopt dan iets anders, wanneer de vakken moe-ten worden bijgevuld, wanneer er een nieuwe bestelling moet worden geplaatst. Luchtvaartmaatschappijen gebruiken ze ook voor bagage, zodat ze weten waar je koffer is zonder dat ze het etiket hoeven te scan-nen. En ze worden gebruikt voor creditcards, rijbewijzen en personeels-legitimatiebewijzen. Dan heten het “smart cards”.’

‘Jorgensen wilde mijn politielegitimatie zien. Hij inspecteerde hem heel aandachtig. Misschien was het hem daarom te doen.’

‘Ze zijn overal,’ vervolgde Cooper. ‘In van die kortingskaarten van de supermarkt, in airmileskaarten en in pasjes om langs tolhuizen te komen.’

Sachs knikte naar de schema's. ‘Stel je voor, Rhyme. Jorgensen had het erover dat die man die hij God noemde alles van zijn leven wist. Genoeg om zijn identiteit te stelen, spullen op zijn naam te kopen, geld te lenen, creditcards aan te vragen en te achterhalen waar hij was.’

Rhyme voelde de opwinding van de jager die dichter bij zijn prooi komt. ‘En Tweeëntwintig-vijf wist genoeg van zijn slachtoffers om dicht bij ze te komen, hun verdedigingslinies te doorbreken. Hij wist genoeg van de zondebokken om valse aanwijzingen achter te laten die identiek waren aan wat ze thuis hadden.’

‘En,’ vulde Sellitto aan, ‘hij wist precies waar ze op het tijdstip van het misdrijf waren. Zo voorkwam hij dat ze een sluitend alibi hadden.’

Sachs keek naar het piepkleine chipje. ‘Jorgensen zei dat zijn leven begon in te storten rond de tijd dat hij dat boek kocht.’

‘Waar had hij het gekocht? Zit er een bonnetje in, of een prijssticker, Mel?’

‘Nee, en anders heeft hij het eruit gehaald.’

‘Bel Jorgensen terug. We laten hem hier komen.’

Sachs pakte haar mobieltje en belde het pension waar ze Jorgensen had opgezocht. Ze fronste haar voorhoofd. ‘Nu al?’ zei ze.

Dat voorspelt niets goeds, dacht Rhyme.

‘Hij is vertrokken,’ zei Sachs toen ze had opgehangen, ‘maar ik weet waarheen.’ Ze pakte een stukje papier en belde nog eens. Na een kort gesprek hing ze op en zuchtte. Jorgensen zat niet in het nieuwe pension, zei ze; hij had niet eens opgebeld om een kamer te reserveren.

‘Heb je zijn mobiele nummer?’

‘Hij heeft geen mobiele telefoon. Die vertrouwt hij niet. Maar hij heeft mijn nummer. Met een beetje geluk belt hij mij op.’ Sachs liep naar de chip. ‘Mel, knip de draad eraf. De antenne.’

‘Hè?’

‘Nu wij het boek hebben, zijn we ook besmet, zei Jorgensen.’

Cooper haalde zijn schouders op en keek naar Rhyme, die het een be-spottelijk idee vond. Daar stond tegenover dat Amelia Sachs niet snel bang was. ‘Ja, doe maar. Als je maar een notitie op het registerkaartje zet: “Aanwijzing onschadelijk gemaakt”.’

Een zinsnede die doorgaans voorbehouden bleef aan bommen en vuurwapens.

Rhyme, die geen belangstelling meer had voor de chip, keek op. ‘Goed, laten we met ideeën spelen tot we iets van hem horen. Kom op, jongens. Een beetje pit. Ik wil ideeën horen! We hebben een dader die verdomme al die informatie over mensen in handen kan krijgen. Hoe? Hij wist exáct wat de zondebokken hadden gekocht. Vislijn, keuken-messen, scheercrème, kunstmest, condooms, breed plakband, touw, bier… Er zijn vier slachtoffers geweest en vier zondebokken – minimaal. Hij kan niet iedereen volgen, hij breekt niet bij deze mensen in.’

‘Misschien werkt hij in zo'n grote discountwinkel,’ opperde Cooper.

‘Maar DeLeon had een paar dingen bij Home Depot gekocht. Daar hebben ze geen condooms en scheercrème.’

‘Misschien werkt hij bij een creditcardmaatschappij?’ bedacht Pulaski. ‘Dan kan hij zien wat mensen kopen.’

‘Niet slecht, groentje, maar de slachtoffers moeten ook wel eens iets contant hebben betaald.’

Gek genoeg was Thom degene die met een oplossing kwam. Hij pakte zijn sleutelring. ‘Ik hoorde Mel iets over kortingskaartjes zeggen.’ Hij liet een paar kleine plastic kaartjes aan zijn sleutelring zien. Een van A&P en een van Food Emporium. ‘Als ik zo'n pasje laat scannen, krijg ik korting. Ook al betaal ik contant, de winkel weet wat ik heb gekocht.’

‘Goed,’ zei Rhyme, ‘maar hoe verder? We hebben het nog steeds over tientallen winkels waar de slachtoffers en zondebokken inkopen hebben gedaan.’

‘Aha.’

Rhyme keek naar Sachs, die met een flauwe glimlach op haar gezicht naar een schema keek. ‘Ik denk dat ik het weet.’

‘Wat?’ vroeg Rhyme, die een slimme toepassing van een forensisch principe verwachtte.

‘Schoenen,’ zei ze simpelweg. ‘De oplossing is schoenen.’