19

Er werd aangebeld en Thom liet een nieuwe bezoeker binnen, een man van begin dertig met warrig bruin haar in een spijkerbroek en een Weird Al Yankovic-shirt onder een sjofele bruine blazer.

Je kon tegenwoordig geen technisch onderzoek meer doen zonder iets van computers te weten, maar Rhyme en Cooper kenden hun beper-kingen. Toen duidelijk werd dat de zaak-225 digitale implicaties had, had Sellitto de hulp ingeroepen van de afdeling Computerdelicten, een elitegroep van tweeëndertig rechercheurs en ondersteunend personeel.

Rodney Szarnek beende de kamer in, keek naar de dichtstbijzijnde monitor en zei ‘hé’, alsof hij het tegen het scherm had. Toen hij naar Rhyme keek, toonde hij geen enkele interesse in diens lichamelijke toe-stand, alleen in het draadloze omgevingscontrolepaneel aan de armleu-ning van zijn rolstoel. Hij leek ervan onder de indruk te zijn.

‘Heb je een vrije dag?’ vroeg Sellitto met een blik op de kleding van de jongeman. Zijn stem liet er geen twijfel over bestaan dat hij die af-keurde. Rhyme wist dat Sellitto van de oude stempel was: politiemen-sen horen zich fatsoenlijk te kleden.

‘Vrije dag?’ zei Szarnek, die de steek onder water niet hoorde. ‘Nee, waarom zou ik een vrije dag hebben?’

‘Ik vroeg het maar.’

‘O. Goed, wat is er aan de hand?’

‘We moeten een val zetten.’

Lincoln Rhymes idee gewoon bij SSD binnen te lopen en naar een moordenaar te informeren was minder naïef dan het leek. Toen hij op de website van het bedrijf zag dat de PublicSure-divisie politiekorpsen ondersteunde, had hij zo'n gevoel gehad dat de politie van New York tot de clientèle behoorde. In dat geval zou de moordenaar toegang kunnen hebben tot de dossiers van het korps. Eén telefoontje volstond om er-achter te komen dat het New Yorkse korps inderdaad een cliënt van SSD was. De stad maakte gebruik van software van PublicSure en adviseurs van SSD voor het gegevensbeheer, waaronder ook het combineren van informatie over zaken, processen-verbaal en verslagen viel. Als een sur-veillant op straat wilde nagaan of er een aanhoudingsbevel tegen ie-mand liep, of als een rechercheur die net een moordzaak had overgenomen de informatie moest hebben, zorgde PublicSure dat de gegevens binnen enkele minuten op de computer in de surveillanceauto binnen-kwamen, op het bureau van de rechercheur of zelfs in een pda of mo-biele telefoon.

Doordat Rhyme Sachs en Pulaski naar het bedrijf had gestuurd om te vragen wie er kon hebben ingebroken in de gegevens over de slachtof-fers en zondebokken, zou Tweeëntwintig-vijf erachter kunnen komen dat ze hem op het spoor waren. Misschien zou hij via PublicSure pro-beren binnen te dringen in het computersysteem van de politie van New York om de dossiers te lezen. In dat geval zouden ze hem kunnen traceren.

Rhyme legde zijn plan uit aan Szarnek, die wijs knikte, alsof hij da-gelijks zulke vallen zette. Hij schrok echter toen hij hoorde met welk bedrijf de moordenaar connecties zou kunnen hebben. ‘SSD? De grootste data-miner van de wereld. Die weten alles van al Gods kinderen.’

‘Is dat een probleem?’

Zijn uitstraling van zorgeloze nerd liet hem even in de steek. ‘Ik hoop het niet,’ zei hij zacht.

Hij ging aan het werk met de val, waarbij hij uitlegde wat hij deed. Hij haalde alle details uit de dossiers die voor Tweeëntwintig-vijf ver-borgen moesten blijven, en zette die gegevens op een computer zonder toegang tot internet. Vervolgens zette hij een visual traceroute-pmgram-ma met alarm op het bestand over de zaak-Myra Weinburg op de server van de New Yorkse politie en voegde er subbestanden aan toe om de moordenaar lekker te maken, zoals ‘Verblijfplaats verdachten’, ‘Tech-nisch onderzoek’ en ‘Getuigen’, die alleen algemene gegevens over plaats delict-procedures bevatten. Wanneer iemand een van de bestanden opende, of hij het nu kraakte of de legale weg bewandelde, kreeg Szarnek prompt het ip-adres en de locatie van de gebruikte computer door. Zo konden ze meteen zien of degene die het bestand bekeek iemand van de politie was die legitiem onderzoek deed, of iemand van buiten. In het laatste geval zou Szarnek Rhyme of Sellitto waarschuwen en werd er on-middellijk een arrestatieteam naar het betreffende adres gestuurd. Szarnek voegde ook veel gecodeerd materiaal aan de bestanden toe, zoals voor iedereen toegankelijke informatie over SSD, om de moordenaar bezig te houden en de politie meer tijd te geven hem op te sporen.

‘Hoe lang gaat het duren?’

‘Een kwartier, twintig minuten.’

‘Oké. En als dat klaar is, wil ik ook nagaan of iemand het systeem van buitenaf kan hebben gekraakt.’

‘Het systeem van SSD?’

‘Ja.’

‘Haha. Die hebben firewalls op de firewalls op hun firewalls.’

‘Toch moeten we het weten.’

‘Maar als een van hun mensen de moordenaar is, wilt u zeker niet dat ik hen bel om dit met hen te bespreken?’

‘Nee.’

Szarneks gezicht betrok. ‘Dan zal ik maar gewoon proberen in te bre-ken, denk ik.’

‘Kun je dat legaal doen?’

‘Ja en nee. Ik test alleen de firewalls. Het is geen misdaad als ik niet echt in het systeem inbreek en het laat crashen zodat er een gênante me-diavertoning van komt en wij allemaal de bak in draaien.’ Hij voegde er onheilspellend aan toe: ‘Of nog erger.’

‘Goed, maar ik wil eerst die val hebben. Zo snel mogelijk.’ Rhyme keek op de klok. Sachs en Pulaski verspreidden het nieuws over de zaak al in de Grijze Rots.

Szarnek haalde een lijvige laptop uit zijn tas en zette hem op een tafel. ‘Zou ik misschien een… Hé, bedankt.’

Thom kwam net met een koffiepot en koppen binnen.

‘Dat wilde ik net vragen. Veel suiker, geen melk. Een nerd blijft een nerd, ook al werkt hij bij de politie. Ik heb nooit aan dat slaapgedoe kunnen wennen.’ Hij mikte suiker in zijn koffie, roerde en dronk de helft op. Thom schonk hem nog eens bij. ‘Dank je. Zo, wat hebben we hier?’ Hij keek naar Coopers computer. ‘Au.’

Au?’

‘Werk jij nog met een kabelmodem met 1,5 Mb per seconde? Wist je dat ze tegenwoordig kleurenschermen voor computers hebben, en dat er zoiets als internet bestaat?’

‘Je meent het,’ bromde Rhyme.

‘Kom maar naar me toe als deze zaak achter de rug is. Dan zorgen we voor nieuwe bedrading en een aanpassing van het netwerk. Ik regel FE voor jullie.’

Weird Al, netwerken, FE

Szarnek zette een getinte bril op, sloot zijn computer aan op die van Rhyme en begon op het toetsenbord te rammelen. Rhyme zag dat de veelgebruikte letters waren afgesleten en dat er ernstige zweetplekken opzij van het touchpad zaten. Het toetsenbord leek bestrooid te zijn met kruimels.

Sellitto keek Rhyme aan met een blik die zei: elke trol zijn eigen lol. De eerste die zich bij hen voegde in Andrew Sterlings kamer, was een slanke man van middelbare leeftijd met een ondoorgrondelijk gezicht. Hij leek op een gepensioneerde politieman. De tweede die binnen-kwam, was jonger en waakzaam, een echt aanstormend kaderlid. Hij leek op Niles uit Frasier.

Wat de eerste man betrof, Tom O'Day, zat Sachs bijna goed: hij had niet bij de politie gewerkt, maar wel bij de FBI, en hij was tegenwoor-dig het hoofd beveiliging van SSD. De andere man heette Mark Whit-comb en was het assistent-hoofd van de afdeling Compliance.

Sterling vertelde: ‘Tom en zijn beveiligingsjongens zorgen dat men-sen van buitenaf ons geen kwaad kunnen doen. Marks afdeling zorgt ervoor dat wij de burgers geen kwaad doen. We manoeuvreren door een mijnenveld. Jullie onderzoek naar SSD zal vast wel duidelijk hebben ge-maakt dat we ons moeten houden aan honderden wetten op het gebied van de bescherming van de privacy: de wet van Graham-Leach-Bliley op misbruik van privégegevens en valse voorwendsels, de wet Eerlijke Kredietmelding, de regels voor privacybescherming binnen de gezond-heidszorg van de HIPAA, de wet Bescherming Persoonsgegevens Be-stuurders. Dan zijn er ook nog veel wetten op staatsniveau. Onze afdeling Compliance zorgt dat we de regels kennen en binnen de grenzen blijven.’

Mooi zo, dacht Sachs. Deze twee waren ideaal om het nieuws over het onderzoek naar Tweeëntwintig-vijf te verspreiden en de moordenaar aan te sporen op zoek te gaan naar de val.

Mark Whitcomb, die op een blocnote zat te pennen, zei: ‘We willen voorkomen dat als Michael Moore een film maakt over gegevensleve-ranciers, wij de hoofdrol krijgen.’

‘Daar mag je niet eens grapjes over maken,’ zei Sterling lachend, maar met oprechte bezorgdheid op zijn gezicht. ‘Mogen zij weten wat u me hebt verteld?’ vroeg hij aan Sachs.

‘Natuurlijk, ga uw gang.’

Sterling deed op bondige, heldere wijze verslag. Hij had alles onthou-den wat ze hem had verteld, tot de merken van de verschillende pro-ducten aan toe.

Whitcomb luisterde met gefronst voorhoofd. O'Day nam het alle-maal zwijgend en met een ernstig gezicht in zich op. Sachs was ervan overtuigd dat die terughoudendheid van FBI'ers geen aangeleerd gedrag was, maar al in de baarmoeder ontstond.

‘Zo. Dat is het probleem,’ besloot Sterling gedecideerd. ‘Als SSD er op de een of andere manier bij betrokken is, wil ik dat weten en dan wil ik het probleem oplossen. We hebben vier mogelijke bronnen geïdentificeerd: krakers, indringers, werknemers en cliënten. Ideeën?’

O'Day, de voormalige FBI'er, richtte zich tot Sachs. ‘Laten we met de krakers beginnen. Wij hebben de beste firewalls van iedereen. Beter dan die van Microsoft en Sun. Onze internetbeveiliging is in handen van ics, even buiten Boston. Ik kan u wel zeggen dat we een gewild doelwit zijn: elke hacker op aarde wil ons kraken, maar sinds de verhuizing naar New York, nu vijf jaar geleden, is het niemand gelukt. Er is wel eens ie-mand tien minuten, een kwartier in onze administratieve servers ge-weest, maar er is nooit iemand in innerCircle binnengedrongen, en daar zou uw dader moeten zijn om de informatie te vinden die hij nodig had voor die misdrijven. En hij zou er niet door één enkele opening in kun-nen komen; hij zou minstens drie of vier afzonderlijke servers moeten binnendringen.’

Sterling voegde eraan toe: ‘Voor een indringer van buitenaf is het een onmogelijke opgave om hier binnen te komen. Wij zijn net zo goed be-waakt als het National Security Agency. We hebben vijftien voltijds be-wakers en twintig parttimers. En dan nog zou geen buitenstaander bij de servers van innerCircle kunnen komen. Iedereen wordt geregistreerd en niemand mag vrijelijk rondlopen, zelfs cliënten niet.’

Sachs en Pulaski waren door een van die bewakers naar de lobby be-geleid: een humorloze jongeman wiens waakzaamheid totaal niet afnam door de wetenschap dat ze van de politie waren.

‘We hebben drie jaar geleden één incident gehad,’ vulde O'Day aan, ‘maar dat was het laatste.’ Hij keek naar Sterling. ‘Die verslaggever.’

Sterling knikte. ‘Een wijsneus van een stadskrant. Hij werkte aan een artikel over identiteitsdiefstal en haalde het in zijn hoofd dat wij de dui-vel in eigen persoon waren. Axciom en Choicepoint waren zo verstan-dig hem niet in hun hoofdkantoor toe te laten, maar ik geloof in de vrije pers, dus ik stond hem te woord… Hij ging naar de wc en toen hij uiteindelijk terugkwam, beweerde hij dat hij verdwaald was, maar hij was me te vrolijk. Onze bewakers controleerden zijn koffertje en von-den een camera met foto's van geheime bedrijfsplannen en zelfs wacht-woorden.’

O'Day nam het van hem over. ‘Hij raakte niet alleen zijn baan kwijt, maar werd ook vervolgd wegens schending van onze eigendommen. Hij heeft een halfjaar gezeten en voorzover ik weet, heeft hij sindsdien geen vaste baan als journalist meer gehad.’

Sterling boog zijn hoofd iets en zei tegen Sachs: ‘Wij nemen onze be-veiliging uiterst serieus.’

Er verscheen een jongeman in de deuropening. Sachs dacht eerst dat het Martin was, de assistent, maar dat kwam alleen door het vergelijk-bare postuur en het zwarte pak. ‘Andrew, neem me niet kwalijk dat ik stoor.’

‘Ha, Jeremy.’

Dat was dus de tweede assistent. Hij keek naar Pulaski's uniform en toen naar Sachs. Toen hij besefte dat hij niet werd voorgesteld, negeer-de hij iedereen in de kamer, behalve zijn baas, net als Martin had ge-daan.

‘Carpenter,’ zei Sterling. ‘Ik moet hem vandaag spreken.’

‘Goed, Andrew.’

Toen hij weg was, vroeg Sachs: ‘Werknemers? Hebt u disciplinaire problemen met mensen gehad?’

‘We doen een uitgebreid antecedentenonderzoek naar onze mensen,’ zei Sterling. ‘Ik sta niet toe dat er iemand wordt aangenomen die ooit is veroordeeld voor iets anders dan een verkeersovertreding. En antecedentenonderzoek is een van onze specialiteiten. Maar zelfs als een werk-nemer in innerCircle wilde komen, zou hij nog geen gegevens kunnen stelen. Mark, vertel haar maar over de hokken.’

‘Goed, Andrew,’ zei Mark. Hij richtte zich tot Sachs. ‘We hebben be-tonnen firewalls.’

‘Ik ben niet zo technisch,’ zei Sachs.

Whitcomb lachte. ‘Nee, het is ook helemaal niet technisch. Ik heb het letterlijk over beton. Muren en vloeren. De gegevens die we binnen-krijgen, worden verdeeld en op verschillende plaatsen opgeborgen. Mis-schien begrijpt u het beter als ik eerst vertel hoe SSD te werk gaat. We gaan ervan uit dat gegevens onze grootste schat zijn. Als iemand inner-Circle kon kopiëren, zouden we binnen een week geen markt meer hebben. Dat bezit beschermen komt dus op de eerste plaats. Goed, waar komen al die gegevens vandaan? Van duizenden bronnen: creditcard-maatschappijen, banken, overheidsarchieven, winkels, internetbedrij-ven, rechtbanken, bureaus Kentekenregistratie, ziekenhuizen en verze-keringsmaatschappijen. We noemen elke gebeurtenis die tot gegevens leidt een transactie, zoals een gesprek met een gratis nummer, de re-gistratie van een auto, een claim bij een ziektekostenverzekering, het aanspannen van een proces, een geboorte of huwelijk, een aankoop, een ruil of het indienen van een klacht. In uw bedrijfstak zou een transactie een verkrachting kunnen zijn, een moord… elk soort misdrijf. Of het aanleggen van een dossier, het kiezen van een jurylid, een proces en een veroordeling.’

Whitcomb vervolgde: ‘Gegevens met betrekking tot een transactie die bij SSD binnenkomen, gaan eerst naar het Intake Centrum, waar ze worden beoordeeld. Om veiligheidsredenen vervangen we de naam van een persoon door een code.’

‘Het burgerservicenummer?’

Voor het eerst zag Sachs een vleugje emotie op Sterlings gezicht. ‘O, nee. Die nummers zijn alleen in het leven geroepen voor belastingdoel-einden. Een eeuwigheid geleden. Het is zuiver toeval dat het een iden-tificatienummer is geworden. Onnauwkeurig, makkelijk te stelen of te kopen. Gevaarlijk: alsof je een geladen wapen in huis laat slingeren. Wij werken met een zestiencijferige code. Achtennegentig procent van de volwassen Amerikanen heeft een SSD-code. Momenteel krijgt elk kind, waar dan ook in Amerika, bij de aangifte van de geboorte automatisch een code.’

‘Waarom zestien cijfers?’ vroeg Pulaski.

‘Dat geeft ons ruimte om uit te breiden,’ zei Sterling. ‘We hoeven niet bang te zijn dat de nummers opraken. We kunnen bijna een triljoen codes toewijzen. De leefruimte op aarde is op voordat SSD door de codes heen is. De codes maken ons systeem een stuk veiliger en zo kunnen we gegevens veel sneller verwerken dan wanneer we een naam of burgerservicenummer zouden gebruiken. Daar komt nog bij dat een code het menselijke element neutraliseert en vooroordelen uitsluit. We hebben onze mening over Adolf, Britney, Shaquilla of Diego al klaar voordat we hem of haar hebben gezien, domweg op basis van die naam. Een getal maakt dat onmogelijk. En het verbetert de efficiency. Ga verder, Mark.’

‘Ja, Andrew. Wanneer de naam eenmaal is vervangen door de code, beoordeelt het Intake Centrum de transactie, deelt hem in en stuurt hem naar een of meer van drie afzonderlijke opslagplaatsen; onze datahokken. In Hok A slaan we persoonlijke gegevens met betrekking tot levensstijl op. Hok B is voor financiële gegevens zoals salaris-geschiedenis, bankieren, kredietgegevens en verzekeringen. Hok c is voor openbaar toegankelijke gegevens, overheidsdocumenten en officië-le stukken.’

‘Vervolgens worden de gegevens gezuiverd,’ nam Sterling het weer over. ‘De onzuiverheden worden eruit gewied en de gegevens worden gestandaardiseerd. Op sommige formulieren vul je bijvoorbeeld een v of M in bij je geslacht, op andere schrijf je het voluit, maar het kan ook een 1 of een 0 zijn. Je moet consequent zijn.

‘We halen ook de ruis weg, de onzuivere gegevens. Die kunnen on-juist zijn, te schetsmatig of juist te gedetailleerd. Ruis is vervuiling, en vervuiling moet worden uitgebannen.’ Hij zei het vastbesloten, met weer een sprankje emotie. ‘De gezuiverde data blijven in onze hokken opgeslagen tot een cliënt een waarzegger nodig heeft.’

‘Hoe bedoelt u?’ vroeg Pulaski.

‘In de jaren zeventig gaven databases een analyse op basis van het ver-leden. In de jaren negentig boden de data een momentopname. Veel bruikbaarder. Nu kunnen we voorspellen wat consumenten in de toe-komst zullen doen en onze cliënten daarvan laten profiteren.’

‘Dan voorspelt u niet alleen de toekomst, u probeert die ook te beïnvloeden,’ zei Sachs.

‘Precies. Waarom zou je anders naar een waarzegger gaan?’

Zijn ogen stonden kalm, bijna geamuseerd, maar Sachs voelde zich onbehaaglijk bij de herinnering aan de aanvaring met de DEA-agent de vorige dag in Brooklyn. Het was alsof Tweeëntwintig-vijf precies had gedaan wat Sterling beschreef: een schietpartij voorspellen.

Sterling gebaarde naar Whitcomb, die vervolgde: ‘Oké, dus de gege-vens gaan, zonder namen maar met nummers, naar die drie afzonder-lijke opslagen op verschillende verdiepingen in verschillende beveili-gingszones. Iemand die bij de overheidsgegevens zit, kan niet bij de gegevens over levensstijl of financiële situatie komen. En niemand die in een hok zit, kan bij de gegevens in het Intake Centrum komen en een zestiencijferige code aan een naam en adres koppelen.’

Sterling zei: ‘Dat bedoelde Tom toen hij zei dat een kraker die afzon-derlijke servers zou moeten binnendringen.’

‘En we houden alles vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week in de gaten,’ voegde O'Day eraan toe. ‘Als een onbevoegde fysiek een hok binnen wil dringen, merken we dat meteen. Zo iemand wordt ter plekke ontslagen en vermoedelijk gearresteerd. Je kunt ook niets van de computers in de hokken downloaden, want ze hebben geen poorten, en zelfs al zou je bij een server binnendringen en er iets op aansluiten, dan zou je het nog niet naar buiten kunnen krijgen. Iedereen wordt gecon-troleerd, elke werknemer, van de directie tot de beveiliging en van de brandwachten tot de schoonmakers. Zelfs Andrew. We hebben metaal-detectors en röntgenpoortjes bij elke in- en uitgang van de hokken en het Intake Centrum, zelfs bij de nooduitgangen.’

Whitcomb nam het verhaal over. ‘En je moet door een magnetisch-veldgenerator. Die wist alle digitale gegevens op elk medium dat je bij je hebt, of het nu een iPod, een mobieltje of een harddisk is. Nee, geen mens komt hier met ook maar een kilobyte aan informatie weg.’

‘Het stelen van de gegevens uit die hokken, door krakers van buitenaf of indringers of werknemers van binnenuit, is dus zo goed als onmo-gelijk.’

Steriing knikte. ‘Gegevens zijn ons enige bezit. We bewaken ze nauw-gezet.’

‘Hoe zit het met de andere mogelijkheid, iemand die bij een cliënt werkt?’

‘Zoals Tom al zei, zou zo iemand toegang moeten hebben tot de in-nerCircle-dossiers van alle slachtoffers en degenen die voor de misdrij-ven zijn aangehouden.’

‘Juist.’

Steriing hief zijn handen, als een professor. ‘Maar onze cliënten hebben geen toegang tot dossiers. Ze hebben er ook geen behoefte aan, want de dossiers bevatten ruwe gegevens waar ze niets aan hebben. Wat zij willen, is onze analyse van die gegevens. Cliënten loggen in op Watch-tower, ons beheersysteem, en andere programma's, zoals Xpectation of FORT. Die zoeken de relevante gegevens op in innerCircle en gieten ze in bruikbare vorm. Als je in de mijnbouwanalogie wilt blijven, kun je zeg-gen dat Watchtower de goudklompjes uit tonnen aarde en steen zeeft.’

‘Maar als een cliënt een aantal mailinglists koopt,’ zei Sachs, ‘kan hij toch genoeg gegevens over een van onze slachtoffers vinden om die mis-drijven te plegen?’ Ze knikte naar de lijst met aanwijzingen die ze Sterling eerder had gegeven. ‘Onze dader kan een lijst hebben van iedereen die dat merk scheercrème heeft gekocht, die condooms, dat plakband, die schoenen en ga zo maar door.’

Sterling trok een wenkbrauw op. ‘Hm. Het is gigantisch veel werk, maar in theorie is het mogelijk… Goed. Ik zal een lijst laten maken van al onze cliënten die gegevens hebben gekocht die betrekking hebben op uw slachtoffers. Hoe ver zal ik teruggaan, drie maanden? Nee, ik maak er zes van.’

‘Dat moet voldoende zijn,’ zei Sachs. Ze wroette in haar koffertje, dat aanzienlijk minder ordelijk was dan Sterlings bureau, en gaf hem een lijst van de slachtoffers en zondebokken.

‘Onze contracten geven ons het recht informatie over onze cliënten met derden te delen. Juridisch gezien is het geen probleem, maar het opstellen van de lijst gaat een paar uur duren.’

‘Dank u. Nog een laatste vraag over de medewerkers. Ook al kunnen ze niet in de hokken komen, kunnen ze wel een dossier voor hun kan-toor downloaden?’

Sterling knikte. Hij leek onder de indruk te zijn van de vraag, al wekte die de suggestie dat een medewerker van SSD de moordenaar kon zijn. ‘De meeste medewerkers niet, want nogmaals, we moeten onze ge-gevens beschermen, maar een paar van ons hebben een zogenaamd “al-geheel toegangsrecht”.’

Whitcomb glimlachte. ‘Goh, wie zouden dat nou zijn, Andrew?’

‘Als er hier een probleem is, moeten we alle mogelijke oplossingen on-der de loep nemen.’

Whitcomb wendde zich tot Sachs en Pulaski. ‘Ziet u, alleen mensen in hoge functies hebben hier een algeheel toegangsrecht. Ze werken hier al jaren. We zijn net een familie. We gaan naar dezelfde feestjes, we hebben onze inspiratieweekends…’

Sterling stak een hand op om hem tot zwijgen te brengen en zei: ‘We moeten het toch onderzoeken, Mark. Ik wil de onderste steen boven hebben, koste wat kost. Ik wil weten hoe het zit.’

‘Wie hebben er algeheel toegangsrecht?’ vroeg Sachs.

Sterling schokschouderde. ‘Ik. Het hoofd Verkoop, het hoofd Tech-nische Operaties. Het hoofd Personeelszaken zou een dossier kunnen samenstellen, denk ik, al weet ik zeker dat hij het nog nooit heeft ge-daan. En Marks chef, ons hoofd Compliance.’ Hij gaf haar de namen.

Sachs keek vragend naar Whitcomb, die zijn hoofd schudde. ‘Ik heb geen toegangsrecht.’

O'Day had het evenmin.

‘Uw assistenten?’ vroeg Sachs aan Sterling. Ze doelde op Jeremy en Martin.

‘Nee… Goed, wat de monteurs betreft, de technische jongens: de ge-wone computermonteurs kunnen geen dossier samenstellen, maar we hebben twee systeembeheerders die het zouden moeten kunnen. Een in de dagdienst, een 's nachts.’ Hij gaf Sachs hun namen ook.

Sachs bekeek de lijst. ‘Er is een makkelijke manier om vast te stellen of ze onschuldig zijn.’

‘Hoe dan?’

‘We weten waar de moordenaar zondagmiddag was. Als ze een alibi hebben, gaan ze vrijuit. Ik wil ze spreken. Nu meteen, als het kan.’

‘Goed,’ zei Sterling, die haar idee leek te waarderen: een simpele ‘op-lossing’ voor een van zijn ‘problemen’. Toen drong er iets tot haar door: telkens wanneer hij die ochtend zijn blik op haar had gericht, had hij haar recht in de ogen gekeken. In tegenstelling tot veel, zo niet de meeste mannen die Sachs kende, had Sterling zijn blik niet één keer over haar lichaam laten dwalen en totaal niet met haar geflirt. Ze vroeg zich af wat zijn slaapkamerverhaal was. ‘Mag ik de beveiliging van de hok-ken zelf zien?’

‘Ja, hoor. Als u uw pieper, telefoon en pda maar buiten laat. En usb-sticks. Anders wordt alles wat erop staat gewist. En u wordt gefouilleerd voordat u weggaat.’

‘Goed.’

Sterling knikte naar O'Day, die de kamer uit liep en terugkwam met de strenge bewaker die Sachs en Pulaski vanuit de immense lobby be-neden had begeleid.

Sterling printte een pasje voor haar, tekende het en gaf het aan de bewaker, die met haar de gang in liep.

Sachs was blij dat Sterling haar verzoek niet had afgewezen. Ze had zo haar redenen om de hokken zelf te willen zien. Niet alleen kon ze zo nog meer mensen op de hoogte brengen van het onderzoek, in de hoop dat ze zouden happen, ze kon de bewaker ook vragen naar de beveili-gingsmaatregelen, om te verifiëren wat O'Day, Sterling en Whitcomb haar hadden verteld.

De bewaker zei echter alleen het hoognodige, als een kind dat van zijn ouders niet met vreemden mag praten.

Door deuren en gangen, een trap af, een trap op. Ze had al snel geen idee meer waar ze was. Haar spieren trilden. De ruimtes werden steeds kleiner, smaller en schemeriger. Haar claustrofobie begon op te spelen; de ramen van de Grijze Rots waren al klein, maar hier, in de buurt van de datahokken, waren er helemaal geen ramen meer. Ze haalde diep adem. Het hielp niet.

Ze keek naar het naamplaatje van de bewaker. ‘Hé, John?’

‘Ja, mevrouw?’

‘Hoe zit dat met de ramen? Of ze zijn klein, of ze zijn er helemaal niet.’

‘Andrew is bang dat mensen van buitenaf informatie fotograferen, zo-als toegangscodes. Of bedrijfsplannen.’

‘Echt waar? Is dat mogelijk?’

‘Ik weet het niet. We moeten het wel eens controleren, observatie-platforms scannen, de ramen van gebouwen die op het bedrijf uitkij-ken. We hebben nog nooit iets verdachts opgemerkt, maar Andrew wil dat we het blijven doen.’

De datahokken waren griezelige ruimtes, allemaal met hun eigen kleurcode. Persoonlijke levensstijl was blauw, financiën rood en over-heid groen. Het waren enorme ruimtes, maar dat deed niets af aan Sachs’ claustrofobie. De plafonds waren laag, de ruimtes schemerig en de gangpaden tussen de rijen computers smal. Een aanhoudend gonzen vulde de lucht, laag, als een grauw. Ze vermoedde dat de airconditioning op volle toeren draaide, gezien het aantal computers en de elektri-citeit die ze verbruikten, maar de lucht was bedompt en verstikkend.

Ze had nog nooit zoveel computers bij elkaar gezien. Het waren gro-te, witte kasten die gek genoeg niet herkenbaar waren aan cijfers of letters, maar aan stickers met stripfiguren als Spiderman, Batman, Barney, Road Runner en Mickey Mouse.

‘SpongeBob?’ zei ze met een knikje naar een computer.

Er kon voor het eerst een lachje af bij John. ‘Dat is ook een extra be-veiligingsmaatregel die Andrew heeft bedacht. We hebben mensen die op internet zoeken naar uitlatingen over SSD en innerCircle. Als we een verwijzing vinden naar het bedrijf én een stripfiguur, zoals Wile E. Coyote of Superman, kan dat betekenen dat iemand iets te nieuwsgie-rig is naar de computers zelf. Die namen vallen meer op dan nummers.’

‘Slim,’ zei ze. Ze vond het ironisch dat Sterling mensen een nummer gaf en zijn computers een naam.

Ze kwamen bij het Intake Centrum, dat streng grijs was geschilderd. Het was kleiner dan de andere ruimtes, waardoor haar claustrofobie nog sterker werd. Net als in de datahokken bestond de enige wandversiering uit het logo van de vuurtoren met het verlichte raam en een groot por-tret van Andrew Sterling met een gekunstelde glimlach op zijn gezicht en daaronder de tekst: ‘Jij bent nummer één!’

Misschien verwees het naar het marktaandeel of een onderscheiding die de onderneming had gekregen. Misschien ging het ook om het be-lang van de werknemers. Sachs vond het hoe dan ook onheilspellend, alsof je boven aan een lijst stond waar je niet op wilde staan.

Het gevoel opgesloten te zitten werd sterker en ze begon gejaagd te ademen.

‘Het vliegt je aan, hè?’ zei de bewaker.

Ze glimlachte. ‘Een beetje.’

‘We lopen onze rondes, maar niemand blijft langer in de hokken dan nodig is.’

Nu ze het ijs had gebroken en John meer zei dan alleen ja en nee, vroeg ze hem naar de beveiliging om te controleren of Sterling en de an-deren eerlijk waren geweest.

Het leek er wel op. John herhaalde wat de directeur had gezegd: niet één van de computers of terminals in de hokken had een poort of aan-sluiting om gegevens te downloaden; er waren alleen schermen en toet-senborden. En de ruimtes waren afgeschermd, vertelde hij: er konden geen draadloze signalen door de muren komen. Hij vertelde ook wat Sterling en Whitcomb haar al hadden uitgelegd: de gegevens uit het ene hok waren onbruikbaar zonder die uit de andere hokken en die van Intake. De computermonitors zelf werden niet echt gecontroleerd, maar om in een hok te komen moest je een pasje en een toegangscode hebben en je werd biometrisch gescand – alsof je continu door een grote bewaker in de gaten werd gehouden (precies zoals John deed, en niet al te subtiel).

De beveiliging buiten de hokken was ook streng, zoals de directie-leden haar hadden verteld. De bewaker en zij werden zorgvuldig ge-fouilleerd wanneer ze een hok verlieten, en dan moesten ze nog door een metaaldetector en een poort die een Data Clear-unit werd ge-noemd. Er stond een waarschuwing op: Dit systeem wist onherroepelijk alle digitale gegevens op computers, disks, mobiele telefoons en andere ap-paratuur.

Op de terugweg naar Sterlings kantoor zei John dat er bij zijn weten nog nooit was ingebroken bij SSD. Desondanks liet O'Day de bewakers regelmatig oefeningen houden om te voorkomen dat er iemand door de beveiliging heen brak. John was niet gewapend, maar Sterling wilde dat er vierentwintig uur per dag minstens twee gewapende bewakers aan-wezig waren.

Toen ze weer bij Sterlings kantoor kwam, zat Pulaski op een grote leren bank bij Martins bureau in het voorkantoor. Hoewel hij niet be-paald klein was, leek hij hier nietig, als een leerling die naar de rector is gestuurd. Tijdens haar afwezigheid had de jonge agent op eigen initia-tief Samuel Brockton nagetrokken, de chef van Whitcomb, die algehele toegang tot de gegevens had. Hij zat in Washington; uit hotelgegevens bleek dat hij ten tijde van de moord de vorige dag in de eetzaal aan de brunch had gezeten. Ze maakte er een notitie van en keek toen naar de lijst met anderen die algehele toegang hadden.

Andrew Sterling, directeur, hoofd raad van bestuur
Sean Cassel, hoofd Verkoop en Marketing
Wayne Gillespie, hoofd Technische Operaties
Samuel Brockton, hoofd Compliance (alibi: hotelgegevens bevestigen
aanwezigheid in Washington)
Peter Arlonzo-Kemper, hoofd Personeelszaken
Steven Shraeder, hoofd Technische Dienst, dagploeg
Faruk Mameda, hoofd Technische Dienst, nachtploeg

‘Ik wil hen zo snel mogelijk spreken,’ zei ze tegen Sterling.

Sterling belde zijn assistent Martin. Iedereen behalve Brockton bleek in de stad te zijn, al werd Shraeder in beslag genomen door een har-dwarecrisis in het Intake Centrum en zou Mameda pas om drie uur 's middags komen. Sterling vroeg Martin iedereen naar boven te laten komen voor een gesprek. Hij zou een lege vergaderzaal zoeken.

Sterling gaf de intercom opdracht de verbinding te verbreken en zei: ‘Zo, rechercheur, nu is het verder aan u. Zuiver onze naam… of vind uw moordenaar.’